Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF2676

Datum uitspraak2008-09-24
Datum gepubliceerd2008-09-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1426 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.


Uitspraak

07/1426 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 januari 2007, 06/2707 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 september 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. R. Vleugel, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.G.M. ter Avest, kantoorgenoot van mr. Vleugel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Kouveld. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 31 januari 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 1 april 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. 1.2. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 juni 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar medische beperkingen heeft onderschat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Ter ondersteuning daarvan heeft appellante gewezen op informatie van haar behandelend reumatoloog Y. Schenk, neergelegd in een door appellante in de bezwaarprocedure overgelegde brief van Schenk van 8 maart 2006. Appellante meent dat het gelet op die informatie gerechtvaardigd is dat een onafhankelijk medisch deskundige wordt ingeschakeld door de Raad. Verder heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat haar WAO-uitkering in de tijd had moeten worden afgebouwd, nu zij deze uitkering al 18 jaar ontving. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen daarover, alsmede over de door het Uwv gehanteerde uitlooptermijn, in de uitspraak van de rechtbank is overwogen. De Raad neemt deze overwegingen dan ook over. 4.2. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden. De Raad volgt niet de stelling van appellante dat op grond van de informatie van Schenk meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen door het Uwv. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rapportages van 11 mei 2006 en 30 maart 2007 uiteengezet dat er blijkens de brief van Schenk geen afwijkingen zijn gevonden bij appellante en dat Schenk haar conclusie uitsluitend heeft gebaseerd op de subjectieve klachtenbeleving van appellante. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts erop gewezen dat uit de expertise van revalidatiearts W.C.G. Blanken van 16 augustus 2005, uitgebracht op verzoek van de verzekeringsarts, blijkt dat de door appellante ervaren beperkingen niet kunnen worden begrepen uit de vastgestelde afwijkingen en onderzoeksbevindingen. Gelet daarop is er volgens de bezwaarverzekeringsarts geen reden verdergaande beperkingen aan te nemen. De Raad onderschrijft die visie van de bezwaarverzekeringsarts. Daarbij wijst de Raad er evenals de rechtbank op dat aan de eigen opvatting van appellante over haar beperkingen, bij gebreke aan medische gegevens die deze opvatting ondersteunen, geen bijzondere of doorslaggevende betekenis kan toekomen. Uit het voorgaande volgt ook dat de Raad in de informatie van Schenk geen aanleiding ziet om een medisch deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. 4.3. Gelet op het voorgaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking. 5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008. (get.) T. Hoogenboom. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. TM