Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF2937

Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers284939 / HA ZA 07-1034
Statusgepubliceerd


Indicatie

RAWOO (Raad voor Wetenschappelijk Onderzoek Ontwikkelingssamenwerking) was ingesteld bij AMvB en is ook bij AMvB opgeheven. Daartegen staan geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen open, reden waarom RAWOO zich in een civiele procedure tegen het opheffingsbesluit keert. RAWOO heeft nooit rechtspersoonlijkheid bezeten. De rechtbank ziet geen reden een uitzondering te maken op de hoofdregel dat alleen (natuurlijke en rechts-)personen een vordering kunnen instellen bij de burgerlijke rechter. RAWOO is niet gelijk te stellen met een medezeggenschapsorgaan, waarvoor in de jurisprudentie wél een uitzondering wordt aangenomen. De rechtbank overweegt nog dat personen die menen dat zij door de opheffing van de RAWOO in hun belangen worden getroffen, wel een vordering kunnen instellen. Volgt afwijzing van de vordering wegens niet-ontvankelijkheid RAWOO. Omdat de RAWOO geen rechtspersoon is en geen eigen vermogen had, kan RAWOO niet in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank wijst het verzoek van de Staat om de procureur in de proceskosten te veroordelen af, omdat er geen aanknopingspunten zijn aan te nemen dat de procureur feitelijk degene is geweest achter het instellen van de vordering.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 284939 / HA ZA 07-1034 Vonnis van 13 augustus 2008 in de zaak van DE RAAD VAN ADVIES VOOR HET WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK ONTWIKKELINGSSAMENWERKING, gekozen woonplaats Amstelveen, eiser, procureur mr. E. Grabandt, tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon DE STAAT DER NEDERLANDEN (het Ministerie van Buitenlandse Zaken), zetelend te 's-Gravenhage, gedaagde, procureur mr. A.B. van Rijn. Partijen zullen hierna de RAWOO en de Staat genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 27 maart 2007; - de conclusie van antwoord; - de conclusie van repliek; - de conclusie van dupliek. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (verder: AMvB) van 3 januari 1990, Stb. 1990, 131 is de RAWOO ingesteld voor een periode van 6 jaar (verder: het Instellingsbesluit). Na een eerste verlengingsbesluit is het Instellingsbesluit ten aanzien van de RAWOO bij besluit van 20 december 2001 opnieuw verlengd tot 1 januari 2008. Deze besluiten zijn genomen krachtens artikel 2 lid 1 van de Raamwet sectorraden onderzoek en ontwikkeling (verder: de Raamwet) 2.2. Op 20 september 2006 is een ontwerp-AMvB in procedure gebracht strekkende tot intrekking van het Instellingsbesluit ten aanzien van de RAWOO. 2.3. De RAWOO heeft in kort geding tegen de Staat, voor zover relevant, gevorderd de Staat te bevelen geen uitvoering te geven aan het voornemen het Instellingsbesluit in te trekken. Bij vonnis van 18 oktober 2006 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vorderingen van de RAWOO afgewezen. 2.4. Bij AMvB van 21 november 2006, Stb. 2006, 624, is het Instellingsbesluit per 1 januari 2007 ingetrokken (verder: het Intrekkingsbesluit). 2.5. De RAWOO heeft per 1 januari 2007 opgehouden te bestaan. 3. Het geschil 3.1. De RAWOO vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: (1) een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door het Intrekkingsbesluit uit te vaardigen; (2) een gebod aan de Staat het Intrekkingsbesluit in te trekken; (3) een verbod jegens de Staat verder uitvoering te geven aan het Intrekkingsbesluit; (4) een gebod aan de Staat alles te doen om de gevolgen van het Intrekkingsbesluit zoveel mogelijk ongedaan te maken; (5) een bevel aan de Staat het Instellingsbesluit te verlengen; alsmede veroordeling van de Staat in de proceskosten. 3.2. De RAWOO stelt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door het nemen van het Intrekkingsbesluit. 3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. De Staat voert als meest vérstrekkend verweer dat de RAWOO nooit rechtspersoonlijkheid heeft gehad en daarom niet in zijn vorderingen kan worden ontvangen. De hoofdregel is immers dat slechts natuurlijke en rechtspersonen bevoegd zijn een vordering bij de civiele rechter in te stellen, behoudens wettelijke uitzonderingen en behoudens bijzondere omstandigheden die zich naar de mening van de Staat niet voordoen. 4.2. De RAWOO betwist niet dat hij nimmer rechtspersoonlijkheid heeft gehad. Naar de mening van de RAWOO moet hij toch in zijn vorderingen worden ontvangen op grond van bijzondere omstandigheden. Daartoe voert de RAWOO, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 december 1993, NJ 1994, 375, in essentie aan dat hij niet alleen tot taak had de Minister van Ontwikkelingssamenwerking te adviseren, maar tevens tot taak had op te treden als belangenbehartiger voor talrijke onderzoeksinstellingen in Nederland en daarbuiten waar de RAWOO mee samenwerkte. De RAWOO trekt daarmee een parallel met een medezeggenschapsraad in het onderwijs, waarvoor in bedoelde zaak een uitzondering werd gemaakt op de hoofdregel dat slechts (rechts-)personen procesbevoegd zijn. Als gevolg van het Intrekkingsbesluit lijden zowel de (leden en het secretariaat van de) RAWOO als de bedoelde organisaties schade. Niet-ontvankelijk verklaring van de RAWOO zou volgens de RAWOO betekenen dat het Intrekkingsbesluit aan rechterlijke controle is onttrokken. 4.3. De rechtbank oordeelt als volgt. 4.3.1. Gesteld noch gebleken is dat de RAWOO aan een wettelijke bepaling het recht kan ontlenen de onderhavige vorderingen in te stellen. 4.3.2. Voor zover de RAWOO zichzelf op één lijn wil stellen met een medezeggenschapsraad of ondernemingsraad ziet hij over het hoofd dat die bij of krachtens de wet in het leven zijn geroepen tot behartiging van de belangen van concreet bepaalde (groepen van) personen. De RAWOO, naar de Staat onder verwijzing naar de Raamwet en het Instellingsbesluit terecht betoogt, is in het leven geroepen om de Minister van Ontwikkelingssamenwerking van advies te dienen en niet, zoals een medezeggenschapsraad of ondernemingsraad, ter behartiging van andermans belangen. 4.3.3. Voor zover de RAWOO feitelijk toch andermans belangen behartigde en die anderen door de opheffing van de RAWOO in hun (vermogens-)belangen worden getroffen - daargelaten of daarvan daadwerkelijk sprake is - komt het vorderingsrecht ter bescherming daarvan niet aan de RAWOO toe maar aan de gesteldelijk gelaedeerden zelf. Daarvoor is een eigen procesbevoegdheid voor de RAWOO dus niet nodig. Daarmee sneuvelt tevens het argument van de RAWOO dat het Intrekkingsbesluit niet aan rechterlijke controle kan worden onderworpen, immers de bedoelde (rechts-)personen kunnen desgewenst zelf een vordering instellen bij de rechter. 4.3.4. Niet gebleken is dat de RAWOO zelf in enig vermogensbelang is getroffen, reeds omdat onweersproken door de Staat is gesteld dat hij geen vermogen had.. 4.3.5. De rechtbank ziet evenmin als de Staat een noodzaak dat een AMvB waarbij een adviesorgaan wordt opgeheven, naast parlementaire controle, reeds op zichzelf en los van enig ander (vermogens-)belang, ook aan rechterlijke controle moet kunnen worden onderworpen. 4.3.6. De rechtbank ziet dan ook geen reden om bij wege van uitzondering de RAWOO ondanks het ontbreken van rechtspersoonlijkheid toch in zijn vorderingen te ontvangen. 4.4. De RAWOO wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen. Nu de RAWOO niet bestaat kan deze ook niet worden veroordeeld in de proceskosten, nog daargelaten dat de RAWOO bij bestaan een orgaan van de Staat zelf was, zodat de voor de voldoening van de kosten verantwoordelijke rechtspersoon de Staat zelf zou zijn. 4.5. Het subsidiaire verzoek van de Staat om de procureur van de RAWOO in de proceskosten te veroordelen wijst de rechtbank af. 4.5.1. Weliswaar had de RAWOO ten tijde van het instellen van de vordering reeds opgehouden te bestaan, zodat artikel 245 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), anders dan de procureur bij conclusie van repliek heeft gesteld, wel van toepassing is, maar de rechtbank vermag niet in te zien waarom de Staat de veroordeling vordert jegens de procureur. Gelet op de laatste zinsnede van lid 1 van artikel 245 heeft de wetgever beoogd ingeval van een niet-bestaande partij, zoals in dit geval, de proceskosten ten laste te brengen van degene die daadwerkelijk opdracht heeft gegeven tot het instellen van de vordering. Dat is in deze zaak evident niet de procureur. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunt om de advocaat van RAWOO (mr. M.B. Koetser) als opdrachtgever aan te merken. 4.5.2. Voor zover de Staat zich erop zou willen beroepen niet bekend te (kunnen) zijn met de opdrachtgever(-s) tot het instellen van de vorderingen, voor welke geval de wetgever de mogelijkheid heeft geopend de gemachtigde of procureur in de kosten te veroordelen, overweegt de rechtbank dat uit niets blijkt dat de Staat ook maar enige poging heeft gedaan te weten te komen wie die opdracht heeft gegeven. Daarbij merkt de rechtbank op dat de Staat verondersteld mag worden bekend te zijn met het ledenbestand van de RAWOO. 5. De beslissing De rechtbank: - verklaart de RAWOO niet-ontvankelijk in zijn vorderingen. Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Verbeek en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2008.