Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3563

Datum uitspraak2008-09-30
Datum gepubliceerd2008-09-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.830037/08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige afdoende en voldoende stellig op de aan haar voorgelegde vragen geantwoord. Uit de antwoorden van de deskundige op de vragen 1 en 2 van de rechtbank blijkt naar het oordeel van de rechtbank voorts voldoende duidelijk dat het niet (meer) in de macht van verdachte ligt om de minderjarige Hamza, zowel juridisch als feitelijk, weer onder het ouderlijk gezag van zijn moeder in Nederland te brengen en dat de door verdachte op 12 augustus 2003 ondertekende onherroepelijke verklaring daar geen verandering in kan brengen.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN Sector strafrecht Parketnummers: 19/830060-07 en 19/830037-08 vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 september 2008 in de zaken van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats en -land] op [geboortedatum] 1970, thans verblijvende in [plaats van detentie verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 1 juni 2007, 29 juni 2007, 29 april 2008, 23 mei 2008, 10 juni 2008 en 16 september 2008. De verdachte is verschenen ter terechtzittingen van 1 juni 2007, 29 juni 2007, 23 mei 2008 en 16 september 2008 en werd ter terechtzitting van 1 juni 2007 bijgestaan door mr. S. Karkache, advocaat te Rotterdam, en ter terechtzittingen van 29 juni 2007, 23 mei 2008 en 16 september 2008 telkens bijgestaan door mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam. De tenlasteleggingen De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting van 23 mei 2008 gevoegde zaken met parketnummers 19/830060-07 en 19/830037-08 tenlastegelegd, dat 19/830060-07 hij in of omstreeks de periode van 9 april 2003 tot en met 9 februari 2007, te Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige, te weten Hamza [geslachtsnaam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1997, welke minderjarige aldus beneden de leeftijd van twaalf jaren was, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, voornoemde minderjarige ondergebracht en/of ondergebracht gehouden ergens in Algerije, in elk geval op een plaats onbekend aan mevrouw [moeder Hamza], zijnde degene die het wettig gezag over genoemde minderjarige uitoefende; art 279 lid 2 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht en dat 19/830037-08 hij in of omstreeks de periode van 10 februari 2007 tot en met 29 januari 2008, te Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige, te weten Hamza [geslachtsnaam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1997, welke minderjarige aldus beneden de leeftijd van twaalf jaren was, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, in of omstreeks bovenvermelde periode opzettelijk voornoemde minderjarige ondergebracht en/of ondergebracht gehouden ergens in Algerije, in elk geval op een plaats onbekend aan mevrouw [moeder Hamza], zijnde degene die het wettig gezag over genoemde minderjarige uitoefende; art 279 lid 2 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht De tenlastelegging met parketnummer 19/830037-08 is ter terechtzitting van 23 mei 2008 gewijzigd. Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. De voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor verdere schorsing van de vervolging. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie mr. C. Westerling acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar. De officier van justitie heeft zich in haar requisitoir op het standpunt gesteld dat -kort gezegd- er een Nederlands vonnis ligt dat verdachte verplicht om Hamza onder het wettelijk gezag van zijn moeder, [naam moeder], te stellen en dat verdachte bij herhaling weigert aan dit vonnis te voldoen. Het verweer van de verdediging Namens verdachte is -kort gezegd- aangevoerd dat hij niet (meer) in staat is om Hamza naar Nederland en onder het gezag van zijn moeder te brengen. Hij wijst daarbij op het vonnis van het Hof van Guémar waaruit blijkt dat hij geen zeggenschap meer heeft over Hamza. Niet verdachte maar zijn oom en/of de Algerijnse staat hebben de zeggenschap en verdachte is niet bij machte om Hamza op legale wijze naar Nederland terug te brengen. Verdachte heeft meermalen aangegeven mee te willen werken en formulieren te willen ondertekenen om Hamza naar Nederland te laten terugkeren en heeft daartoe reeds op 12 augustus 2003 een onherroepelijke verklaring ondertekend. Gelet hierop, zo pleit de raadsman, kan niet bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk onttrokken houden van Hamza aan het wettig gezag. Hij dient hiervan derhalve te worden vrijgesproken. De beoordeling door de rechtbank Bij tussenvonnis van deze rechtbank van 24 juni 2008 heeft de rechtbank beslist dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft de zaak verwezen naar de rechter-commissaris teneinde antwoord te krijgen op de volgende vragen: 1. Bestaat voor verdachte, gegeven voornoemde rechterlijke uitspraak van de rechtbank te Guémar en het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 20 september 2000, de mogelijkheid om de minderjarige Hamza, zowel juridisch als feitelijk, weer onder het ouderlijk gezag van zijn moeder in Nederland te brengen? 2. Kan de door verdachte op 12 augustus 2003 ondertekende onherroepelijke verklaring (productie 7 pleitnotities d.d. 23 mei 2008) teweeg brengen dat de minderjarige Hamza weer onder het juridisch en feitelijk gezag van zijn moeder in Nederland wordt gebracht, of staat het Algerijns/Islamitisch recht daaraan in de weg? 3. Heeft de beslissing van de rechtbank te Guémar tot gevolg dat aan de ondertekening door verdachte van het hiervoor bedoelde document naar Algerijns/Islamitisch recht geen rechtsgevolg wordt verbonden? 4. Brengt het gegeven dat Hamza onder toezicht van de Algerijnse Staat is geplaatst (productie 4 pleitnotities d.d. 23 mei 2008: brief d.d. 26 maart 2005 van de attaché bij het Algerijnse ministerie van justitie) met zich dat Hamza niet onder het ouderlijk gezag van zijn moeder in Nederland kan worden gebracht? 5. Had verdachte, hoewel zijn wettelijk voogdijschap over Hamza ingaande 27 oktober 2005 voorlopig was ingetrokken en Hamza onder toezicht van de Algerijnse staat was geplaatst, de mogelijkheid om zijn zoontje uit Algerije op legale wijze mee te nemen naar Nederland toen hij na zijn ontvluchting op 21 november 2005 uit de penitentiaire inrichting te Lelystad korte tijd in Algerije verbleef? 6. Welke bepalingen in het Algerijns/Islamitisch recht zijn er naar het oordeel van de deskundige verder nog relevant voor de beoordeling van de onderhavige zaak? Bij deskundigenrapport van 5 september 2008 heeft de deskundige mr. Dr. Leila Jordens-Cotran advies uitgebracht in de onderhavige zaak en de door de rechtbank aan haar voorgelegde vragen beantwoord. De conclusie van het deskundigenrapport luidt -kort weergegeven- dat vanaf het moment dat het Algerijnse ministerie van Buitenlandse Zaken in 2001 besloten heeft om zich met de zaak [verdachte] te bemoeien, de vrijheid van handelen van [verdachte] ten opzichte van het kind teniet is gedaan, althans aanzienlijk is beperkt, zowel juridisch als feitelijk. De deskundige geeft voorts aan dat het nagenoeg onmogelijk is om het kind onder het gezag van de moeder in Nederland te brengen. Alleen door de zaak naar een diplomatiek niveau te tillen kan mogelijk bewerkstelligd worden dat de moeder haar kind tenminste kan bezoeken. De officier van justitie heeft in haar reactie op het deskundigenrapport naar voren gebracht dat -kort weergegeven- de conclusie van het rapport niet overeenkomt met de inhoud van het rapport; dat het rapport een hoog "aannemelijkheids gehalte" heeft en dat het maar de vraag is of het stuk van het Hof van Guémar wel echt is, gelet op de kennelijk onduidelijke inhoud en eerdere ervaringen met "onduidelijke stukken" afkomstig van verdachte. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar betoog. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige afdoende en voldoende stellig op de aan haar voorgelegde vragen geantwoord. Uit de antwoorden van de deskundige op de vragen 1 en 2 van de rechtbank blijkt naar het oordeel van de rechtbank voorts voldoende duidelijk dat het niet (meer) in de macht van verdachte ligt om de minderjarige Hamza, zowel juridisch als feitelijk, weer onder het ouderlijk gezag van zijn moeder in Nederland te brengen en dat de door verdachte op 12 augustus 2003 ondertekende onherroepelijke verklaring daar geen verandering in kan brengen. In de enkele, niet nader onderbouwde, opmerking van de officier van justitie met betrekking tot de echtheid van het vonnis van het Hof van Guémar, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de authenticiteit van het stuk. Indien de officier van justitie dergelijke twijfels wel heeft dan had het op de weg van het openbaar ministerie gelegen om daarnaar in een eerder stadium onderzoek te doen. De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van voornoemde deskundigenrapportage, kan zich vinden in de conclusies van dat rapport en zal dit rapport bij de verdere beoordeling van de zaak als uitgangspunt nemen. Vrijspraak Vast staat dat verdachte op 12 augustus 2003 een onherroepelijke verklaring heeft getekend inhoudende -zakelijk weergegeven- dat hij toestemming en opdracht geeft aan degene bij wie Hamza in Algerije verblijft, om Hamza over te dragen aan zijn moeder [naam moeder] en verdachte machtigt [moeder] om in en buiten het grondgebied van Algerije met Hamza te reizen en met Hamza naar Nederland terug te keren en vervolgens de ouderlijke macht te laten uitoefenen door zijn moeder [moeder]. Verdachte geeft door middel van de ondertekening toestemming aan de Algerijnse autoriteiten om medewerking te verlenen aan het zo spoedig mogelijk over brengen van Hamza naar Nederland. Vast staat voorts dat verdachte vóór 12 augustus 2003 niet wilde meewerken aan en géén handelingen heeft verricht, gericht op het laten terugkeren van Hamza naar Nederland en het herstellen van het ouderlijk gezag van de moeder. In het licht van de deskundigenverklaring van 5 september 2008 kan verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet worden verweten dat hij naast het tekenen van de onherroepelijke verklaring niet meer of anders heeft gedaan voor de terugkeer van Hamza. Blijkens het deskundigen rapport was elke andere actie immers op voorhand tot mislukken gedoemd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat vanaf 12 augustus 2003 het opzet op het onttrekken van Hamza aan het wettig gezag niet bewezen kan worden verklaard en dat verdachte voor de periode vanaf 12 augustus 2003 dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De rechtbank hecht eraan op te merken dat vorenstaande niet afdoet aan de ernst van het feit, noch aan het feit dat verdachte degene is die de onderhavige, inmiddels in een impasse geraakte, situatie heeft doen ontstaan, noch aan het immense verdriet van de moeder [naam moeder], die haar zoon Hamza al zo lang moet missen. De rechtbank zal derhalve, gelet op het voorstaande, verdachte vrijspreken van de onder parketnummer 19/830060-07 tenlastegelegde periode van 12 augustus 2003 tot en met 9 februari 2007, alsmede van de onder parketnummer 19/830037-08 tenlastegelegde periode van 10 februari 2007 tot en met 29 januari 2008. Bewijs Bewijsmiddelen De rechtbank acht de volgende bewijsmiddelen van belang, van welke bewijsmiddelen de strekking zakelijk is weergegeven: Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder parketnummer 19/830060-07 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij in de periode van 9 april 2003 tot 12 augustus 2003, te Assen, opzettelijk een minderjarige, te weten Hamza [geslachtsnaam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1997, welke minderjarige aldus beneden de leeftijd van twaalf jaren was, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gesteld gezag en aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen voornoemde minderjarige ondergebracht en ondergebracht gehouden ergens in Algerije, zijnde mevrouw [moeder Hamza] degene die het wettig gezag over genoemde minderjarige uitoefende. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het onder parketnummer 19/830060-07 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. Kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op: onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, strafbaar gesteld bij artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht. Strafbaarheid De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafmotivering De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van het gepleegde feit; de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie; het pleidooi van de raadsman van de verdachte; alsmede de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 5 februari 2008, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld. De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen verklaarde, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank neemt bij de bepaling van de duur van die gevangenisstraf het volgende in aanmerking. Bij arrest van het Hof d.d. 9 april 2004 is verdachte voor eenzelfde feit veroordeeld tot 6 jaar gevangenisstraf voor een bewezenverklaarde periode van 20 september 2000 tot en met 8 april 2003, derhalve ruim 2 1/2 jaar. De rechtbank zal in de onderhavige zaak een gevangenisstraf opleggen naar rato van voornoemde door het Hof opgelegde straf. Gelet op de bewezenverklaarde periode van 9 april 2003 tot 12 augustus 2003, derhalve ruim 4 maanden, zal de rechtbank verdachte thans veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden. Toepassing van wetsartikelen De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing van de rechtbank De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder parketnummer 19/830037-08 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank heft op het met betrekking tot parketnummer 19/830037-08 gegeven bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. De rechtbank verklaart bewezen dat het onder parketnummer 19/830060-07 tenlastgelegde, zoals hierboven omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 19/830060-07 meer of anders is tenlastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (NEGEN) MAANDEN. De rechtbank beveelt, dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis (met betrekking tot parketnummer 19/830037-08) is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, en mr. H. Wolthuis en mr. H.K. Elzinga, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 30 september 2008. Mr. Elzinga is buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.