Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3717

Datum uitspraak2008-09-18
Datum gepubliceerd2008-09-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers916182
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Arbeidszaak. Ontslag op staande voet van een operationeel manager naar aanleiding van een brief met klachten van een klant na een recent bezoek van de werknemer. De stelling van de werknemer dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven neemt de kantonrechter niet over. De kantonrechter ziet echter in de brief van de klant geen bewijs van een dringende reden. In de ontslagbrief zijn meer verwijten opgenomen. De kantonrechter laat in het midden of deze gegrond zijn, dit omdat niet blijkt dat het gaat om misdragingen die eerst recent zijn ontdekt en omdat de werkgever geen verband legt met het gedrag bij het recente bezoek aan bedoelde klant.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector kanton Locatie Rotterdam vonnis in kort geding in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser bij dagvaarding van 21 augustus 2008, gemachtigde: mr R. van Oostrom, CNV Bedrijvenbond, Utrecht, tegen de vennootschap onder firma Tulp Schoonmaakdiensten V.O.F, kantoorhoudende te Rotterdam, gedaagde, gemachtigde: mr M.F.A. Enait te Rotterdam. Partijen worden hierna "[eiser]" en "Tulp" genoemd. 1. Het verloop van de procedure 1.1. [eiser] heeft bij dagvaarding met bijlagen gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Tulp 1. te bevelen [eiser] weder te werk te stellen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500 euro per dag, voor elke dag dat Tulp na betekening van het door uw te wijzen vonnis in gebreke blijkt, met een maximum van € 35.000; 2. te veroordelen om aan [eiser] te betalen het bedrag aan achterstallig salaris vanaf 2 augustus 2008 tot aan de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd; 3. te veroordelen om aan eiser te voldoen het openstaande bedrag aan provisie ter hoogte van € 5.888,25 bruto; 4. te veroordelen in de wettelijke verhoging in verband met vertraagde betaling als bedoeld in artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek over de vorderingen onder 2), 3); 5. te veroordelen in de wettelijke rente over de vorderingen onder 2), 3), en 4), te berekenen vanaf de datum der verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening; met veroordeling van Tulp in de kosten van de procedure. 1.2. Tulp heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend. 1.3. De zaak is behandeld ter terechtzitting, waar partijen zijn verschenen, Tulp vertegen-woordigd door de heer M.A. Hohmarow, hierna “Hohmarow” te noemen, naast haar gemach-tigde. Omdat [eiser], diens gemachtigde en de kantonrechter nog geen kennis had genomen van het verweerschrift van Tulp zijn de bijlagen daarvan met [eiser] doorgenomen en heeft de gemachtigde de inhoud van het verweerschrift voorgedragen. Van hetgeen is verhandeld, zijn aantekeningen gemaakt. Deze bevinden zich bij de processtukken en zijn in kopie aan partijen toegezonden . Ter zitting is een datum voor de uitspraak van dit vonnis bepaald. 2. De vaststaande feiten Tussen partijen staat het volgende vast: 2.1. Tulp, geboren op 19 oktober 1964, is met ingang van 1 februari 2008 bij [eiser] in dienst getreden als operationeel manager. Zijn salaris bedraagt € 3.014,67 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. Volgens artikel 6 van de arbeidsovereenkomst ontvangt [eiser] een provi-sie van 5% op de totale omzet van de door hem binnengehaalde opdrachten. 2.2. Op 11 juli 2008 heeft [eiser] een klant van Tulp, Facility Vision B.V., hierna “Facility Vision” te noemen, bezocht. Per brief (per fax verzonden) van 25 juli 2008 schreef J. Versteege onder het briefhoofd van Facility Vision aan Hohmarow onder meer als volgt: “Hierbij laten wij U weten geen contact meer te willen hebben met uw O.M. de heer [eiser]. De reden hiervan is dat de heer [eiser] tijdens een door hem zelf aangevraagd bezoek aan ons bedrijf uitlatingen heeft gedaan t.o. v. mijn persoon en ook t.o.v. Tulp Schoonmaakdiensten die naar onze mening niet kunnen. De heer [eiser] heeft uiteindelijk na mijn aandringen ons bedrijf verlaten met de uitlating dat hij mijn bedrijf wel even zou opkopen. Het mag duidelijk zijn dat wanneer de heer [eiser] nogmaals als vertegenwoordiger van Tulp Schoonmaakdiensten bij ons bedrijf verschijnt wij de samenwerking zullen stopzetten.” 2.3. Na ontvangst van dit bericht heeft Hohmarow in een telefoongesprek op 25 juli 2008 [eiser] op non-actief gesteld. Uit een e-mail aan Hohmarow van deze datum, waarin [eiser] dit gesprek bevestigt, blijkt dat deze van Hohmarow heeft begrepen dat op 31 juli 2008 een gesprek in het bijzijn van een advocaat en een accountant zou volgen. 2.4. Per brief van 1 augustus 2008 schreef Hohmarow aan [eiser] onder meer als volgt: “Hierbij delen wij u mede dat u heden per direct staande voet bent ontslagen. Aan u is eerder diverse waarschuwingen gegeven met betrekking tot uw houding jegens de werkgever, enkele opdrachtgevers en collega's. Er zijn opdrachtgevers die geklaagd hebben over uw houding en uitspraken. U mag bij die opdrachtgevers niet komen op straffe van opzegging contract met die opdrachtgever. Wij hebben u geconfronteerd met de klachten van de opdrachtgevers (zie kopie brief Facility Vision BV), u ontkent alles en geeft aan dat de opdrachtgevers liegen. U doet negatieve uitlatingen bij opdrachtgevers en collega's ten aanzien van uw werkgever. Uw weigert werkzaamheden uit te voeren met de mededeling dat u te duur bent voor die werkzaamheden. U weigert verslagen op te maken van de door u bezochte potentiële opdrachtgevers en te overleggen aan werkgever en te bespreken met werkgever. Aan u is in ons schrijven van 6 juli diverse zaken aan al vermeld opdat er verandering in zou komen. Bij opdrachtgevers geeft u steeds aan dat u uw eigen bedrijf heeft en dat u slechts acquisitie doet voor werkgever. Daartoe verwijst u ze naar uw eigen website, zie kopie. U misleid hierdoor potentiële opdrachtgevers. U weigert mee te werken aan een oplossing van problemen die door u zelf veroorzaakt worden. U bent niet voor rede vatbaar. Vooral de negatieve uitlatingen bij potentiële opdrachtgevers ten aanzien van de werkgever en de klachten van opdrachtgevers alsmede uw houding ten opzichte van werkgever en collega's vormen een dringende reden om u ontslag op staande voet te geven. U wordt bij deze verzocht om alle in uw bezit zijnde bezittingen van werkgever, zoals de ter beschikking gestelde auto en de sleutels van kantoor en eventuele overige zaken per direct in te leveren bij werkgever.” 2.5. Per brief van 6 augustus 2008 heeft de gemachtigde van [eiser] de nietigheid van het ont-slag op staande voet ingeroepen. In deze brief wordt ook aanspraak gemaakt op betaling van provisie volgens artikel 6 van de arbeidsovereenkomst begroot op € 5.888,25 volgens bijgesloten specificatie. 3. De standpunten van partijen 3.1. Tulp stelt dat [eiser] van stonde af aan slecht functioneerde, getuige de verschillende waarschuwingen die zij aan [eiser] heeft gericht. Tulp ontving meerdere klachten van verschillende opdrachtgevers over het functioneren van [eiser] . Tulp legt correspondentie gericht aan [eiser] over: een e-mail van 9 april 2008, een brief d.d. 6 juni 2008, een brief d.d. 4 augustus 2008 en een brief d.d. 21 augustus 2008. Ook legt Tulp enkele (niet gedateerde) notities in verband hiermee over. Volgens Tulp beschadigde [eiser] meerdere malen de bedrijfsauto en bevond hij zich opvallend veel op zijn huisadres. Tulp wijst tenslotte op de inhoud van de brief van Facility Vision van 25 juli 2008. Volgens Tulp wilde [eiser] op de dag van het ontslag niet op een nuchtere wijze over deze zaak praten. Gezien de opgestapelde bezwaren kon van Tulp niet worden verwacht de arbeidsrelatie met [eiser] voort te zetten, aldus Tulp. 3.2. [eiser] betwist dat de in de ontslagbrief geformuleerde verwijten gegrond zijn. Zo ontkent hij dat hij werkzaamheden heeft geweigerd en stelt dat hij al zijn werkverslagen heeft gemaakt en ingeleverd, eerst bij Hohmarow en daarna, zoals hem is opgedragen bij de heer Goossens. [eiser] ontkent verder dat hij tijdens zijn bezoek aan Facility Vision zich heeft uitgelaten zoals in de brief van Facility Vision van 25 juli 2008 aangeduid. Volgens [eiser] zijn er verder geen klachten van opdrachtgevers. [eiser] ontkent ook dat hij opdrachtgevers naar zijn onderneming heeft verwezen Deze onderneming, aldus [eiser], heeft nimmer bestaan. 3.3. Volgens [eiser] is hij op 29 juli 2008 opgebeld door Hohmarow, heeft hij op diens aandringen op 30 juli 2008 het werk hervat en heeft hij op 31 juli 2008 samen met Hohmarow opdrachtgevers bezocht. Ook op 1 augustus 2008 zou [eiser] zijn gewone werkzaamheden hebben uitgevoerd. Die middag heeft een gesprek plaatsgehad met Tulp en haar accountants, waarbij die laatste een emmer van verwijten over [eiser] heeft uitgestort. Kort daarna heeft Hohmarow [eiser] de ontslagbrief overhandigd, aldus [eiser]. Op grond van deze lezing van de feiten voert [eiser] aan dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is medegedeeld. 3.4. Dit laatste wordt door Tulp betwist. Dat er tussen het faxbericht van Facility Vision en de datum van ontslag vier werkdagen liggen komt volgens haar omdat zij enige tijd nodig had om onderzoek te doen naar het feit zelf en naar de achtergrond waartegen dit moest worden beoordeeld. Tulp heeft contact gelegd met adviseurs. Ter zitting heeft Hohmarow ontkend dat [eiser] op 30 juli 2008 en de volgende twee dagen voor Tulp werkzaam is geweest en met Hohmarow opdrachtgevers heeft bezocht. 4. De beoordeling van het geschil 4.1. Bij de beoordeling van de zaak in dit kort geding wordt uitgegaan van de veronderstelling dat [eiser] de zaak in een zogenaamde bodemprocedure aan de rechter zal voorleggen. In dit kort geding gaat het erom de beslissing van die rechter zo goed als nu mogelijk is te voorspellen. 4.2. Tulp krijgt in de bodemprocedure onder meer te maken met de door [eiser] opgeworpen vraag of het ontslag op staande voet wel onverwijld is gegeven. Het gaat hier om de periode vanaf het tijdstip dat Tulp voor het eerst hoorde van het incident bij Facility Vision tot het tijdstip waarop de ontslagbrief is afgegeven. Ervan uitgaande dat de fax van Facility Vision van 25 juli het eerste signaal van die zijde was, komt een periode van vier dagen voor het inwinnen van advies en het opstellen van de ontslagbrief niet onredelijk lang voor. Gesteld dat Tulp [eiser] in die periode wederom te werk hebben gesteld, dan is uit dat feit niet zonder meer af te leiden dat het incident bij Facility Vision voor Tulp gesloten was. Gezien dit alles lijkt de prognose waarom het hier gaat op dit punt ten gunste van Tulp uit te vallen. 4.3. Blijft de vraag of [eiser] Tulp een dringende reden tot ontslag op staande voet heeft gegeven. Wat betreft het incident bij Facility Vision zou dit moeten blijken uit de brief van Facility Vision van 25 juli 2008. Daarin wordt echter niet vermeld om welke uitlatingen het gaat, op één uitzondering na. De uitlating die in de brief wel wordt weergegeven zal men (indien bewezen) allicht afkeuren, maar deze kan, op zichzelf gezien, moeilijk een dringende reden opleveren. Uit de toelichting van Tulp blijkt niet of zij heeft geprobeerd bij Facility Vision aan meer concrete informatie te komen en evenmin hoe zij dit punt in een bodemprocedure verder zal kunnen uitwerken. 4.4. In dit kort geding kan niet worden vastgesteld of de andere verwijten die Tulp in de ontslagbrief tot [eiser] richt, dan wel sommige daarvan, gegrond zijn. Dit kan echter in het midden blijven. Uit de toelichting van Tulp blijkt immers niet dat men eerst kort voor het tijdstip van het ontslag heeft ontdekt dat [eiser] zich misdroeg zoals in de ontslagbrief aangeduid. Wel stelt Tulp dat het gaat om gedrag dat [eiser] van stonde af aan heeft vertoond. Los gezien van het incident bij Facility Vision, kan dit gedrag moeilijk een dringende reden opleveren. Tulp heeft echter ook geen duidelijk verband gelegd tussen dit incident en de verder in de ontslagbrief genoemde verwijten. Zo blijkt uit haar toelichting niet of het bij dit incident gaat om een fout waarop [eiser] eerder is aangesproken. De informatie die Tulp rond dit laatste incident verschaft te vaag om vergelijking met eerder gedrag van [eiser] mogelijk te maken. 4.5. De last in een bodemprocedure de dringende reden te bewijzen rust op Tulp. Gezien het bovenstaande komt het niet waarschijnlijk voor dat zij dit bewijs kan leveren. Daarvan uitgaande, zal de loonvordering van [eiser] in een bodemprocedure slagen en kan deze reeds in kort geding worden toegewezen. 4.6. Tulp heeft in haar verweer geen plaats ingeruimd voor de vordering tot betaling van provisie. Deze vordering komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal daarom worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de bijvorderingen tot betaling van wettelijke verhoging en wettelijke rente, ten aanzien waarvan Tulp evenmin verweer heeft gevoerd. De wettelijke verhoging zal echter in het kader van dit kort geding worden gemaximeerd tot 10% van de hoofdsom. 4.7. [eiser] eist verder een bevel hem weder te werk te stellen, zulks op straffe van een dwangsom. Bij de behandeling van de zaak is echter gebleken dat de arbeidsrelatie zo grondig is verstoord dat herstel van de samenwerking voorshands niet te verwachten is. Naar het oordeel van de kantonrechter is reeds daarom dit deel van de zaak niet geschikt om in kort geding te worden beslist. Op dit punt zal daarom geen voorziening worden gegeven. 4.8. Omdat Tulp overwegend in het ongelijk is gesteld, moet deze in de proceskosten worden veroordeeld. De beslissing de kantonrechter, recht doende als voorzieningenrechter, veroordeelt Tulp om aan [eiser] te betalen: 1. het bedrag aan achterstallig salaris vanaf 2 augustus 2008 tot aan de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd; 2. het openstaande bedrag aan provisie ter hoogte van € 5.888,25 bruto; 3. de wettelijke verhoging in verband met vertraagde betaling als bedoeld in artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek over de vorderingen onder 1), 2) tot ten hoogste 10% van het totaal daarvan; 4. de wettelijke rente over de vorderingen onder 1), 2), en 3), te berekenen vanaf de datum der verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening; veroordeelt Tulp in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 192,44 aan verschotten en € 400,-- aan salaris voor zijn gemachtigde; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr J.V.M. Los, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare te-rechtzitting.