Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3778

Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-09-30
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers169185
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bevoegdheidsincident.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 169185 / HA ZA 08-648 Vonnis in incident van 17 september 2008 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] INFRA B.V., gevestigd te [woonplaats], eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident, advocaat mr. F.J. Boom te Arnhem, tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde] PROJECTONTWIKKELING B.V., gevestigd te [woonplaats], gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident, advocaat mr. K. van der Meulen te Wijchen. Partijen zullen hierna [eiseres in de hoofdzaak] en [gedaagde in de hoofdzaak] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring d.d. 25 juni 2008 van [gedaagde in de hoofdzaak] - de incidentele conclusie van antwoord met producties d.d. 6 augustus 2008 van [eiseres in de hoofdzaak] - de akte uitlating producties d.d. 27 augustus 2008 van [gedaagde in de hoofdzaak]. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident. 2. De vaststaande feiten 2.1. [gedaagde in de hoofdzaak] heeft een plan ontwikkeld, genaamd plan [projectnaam], voor de bouw van 245 nieuwbouwwoningen op een terrein aan de [adres] te [woonplaats]. Het uit te voeren werk is omschreven in het bestek “[adres] te [woonplaats]” van 22 september 2006 en de daarbij behorende drie Nota’s van Inlichtingen. 2.2. [gedaagde in de hoofdzaak] heeft met [betrokkene bouwbedrijf] een overeenkomst gesloten met betrekking tot het bouw- en woningrijp maken van voornoemd terrein ten behoeve van het plan [projectnaam]. 2.3. [betrokkene bouwbedrijf] heeft op haar beurt op 25 maart 2007 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met [eiseres in de hoofdzaak] op grond waarvan [eiseres in de hoofdzaak] de infrastructuur van het plan [projectnaam] zou gaan aanleggen en alle daarbij benodigde materialen zou gaan leveren. 2.4. Op de overeenkomst tussen [betrokkene bouwbedrijf] en [eiseres in de hoofdzaak] zijn de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989) van toepassing. In paragraaf 49 van de UAV 1989 is een arbitragebeding opgenomen. Dit beding luidt, voor zover hier van belang, als volgt: 1. Voor de beslechting van de in deze paragraaf bedoelde geschillen doen partijen uitdrukkelijk afstand van hun recht de tussenkomst van de gewone rechter in te roepen. 2. Alle geschillen, welke ook – daaronder begrepen die, welke slechts door één der partijen als zodanig worden beschouwd – die naar aanleiding van de overeenkomst of van overeenkomsten, die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen opdrachtgever en aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, zoals deze drie maanden voor de dag van aanbesteding luiden. 3. De vordering en het verweer in het incident 3.1. [eiseres in de hoofdzaak] heeft op grond van de overeenkomst van aanneming van werk met [betrokkene bouwbedrijf] werkzaamheden verricht. [eiseres in de hoofdzaak] stelt een vordering te hebben als gevolg van meerwerk. Zij stelt extra zand te hebben geleverd en verwerkt. [eiseres in de hoofdzaak] stelt deze vordering in jegens [gedaagde in de hoofdzaak] omdat [gedaagde in de hoofdzaak] een eigen contractuele verbintenis jegens haar zou zijn aangegaan tot betaling van dit meerwerk. [eiseres in de hoofdzaak] vordert in de hoofdzaak voor recht te verklaren dat [gedaagde in de hoofdzaak] (toerekenbaar) tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenis jegens [eiseres in de hoofdzaak] ingevolge artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), althans, onrechtmatig jegens [eiseres in de hoofdzaak] heeft gehandeld ingevolge artikel 6:162 BW. Daarnaast vordert [eiseres in de hoofdzaak] [gedaagde in de hoofdzaak] te veroordelen aan haar een bedrag te betalen ter hoogte van € 74.431,49 inclusief BTW - te vermeerderen met de wettelijke handelsrente - terzake van meerwerk. 3.2. [gedaagde in de hoofdzaak] vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, met veroordeling van [eiseres in de hoofdzaak] in de proceskosten van het incident. Zij stelt zich op het standpunt dat niet de rechtbank, maar de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. 3.3. [gedaagde in de hoofdzaak] onderbouwt dit als volgt. De verplichting van [gedaagde in de hoofdzaak] tot betaling van het eventueel verrichte meerwerk is het gevolg van een schuldoverneming in de zin van artikel 6:155 BW. [gedaagde in de hoofdzaak] heeft de schuld van [betrokkene bouwbedrijf] aan [eiseres in de hoofdzaak], welke zou zijn ontstaan door beweerdelijk door [eiseres in de hoofdzaak] verricht meerwerk, overgenomen. [gedaagde in de hoofdzaak] en [betrokkene bouwbedrijf] hebben dit samen tijdens (onder andere) een bouwvergadering van 18 december 2007 aan [eiseres in de hoofdzaak] meegedeeld in de zin van artikel 6:155 BW. Blijkens het verslag van die bouwvergadering waren daarbij zowel medewerkers van [gedaagde in de hoofdzaak] en [betrokkene bouwbedrijf] aanwezig als ook een medewerker van [eiseres in de hoofdzaak]. Doordat er sprake is van schuldoverneming kan [gedaagde in de hoofdzaak] zich jegens [eiseres in de hoofdzaak] bedienen van dezelfde verweermiddelen als [betrokkene bouwbedrijf]. Hierdoor zijn de UAV 1989 ook op de relatie tussen [gedaagde in de hoofdzaak] en [eiseres in de hoofdzaak] van toepassing en dient dit geschil met betrekking tot de betaling van beweerdelijk verricht meerwerk te worden beslecht door de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven. 3.4. [eiseres in de hoofdzaak] voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van schuldoverneming, maar dat het gaat om een eigen verbintenis van [gedaagde in de hoofdzaak] jegens [eiseres in de hoofdzaak] uit hoofde van betaling van werkzaamheden die juist niet waren voorzien in de overeenkomst tussen [eiseres in de hoofdzaak] en [betrokkene bouwbedrijf]. Voor zover er al sprake zou zijn van schuldoverneming, brengt dit niet met zich mee dat daarmee ook het arbitraal beding tussen [eiseres in de hoofdzaak] en [gedaagde in de hoofdzaak] van toepassing is. Een arbitraal beding kan ingevolge artikel 1020 juncto. 1021 Rv. alleen dan als geldig worden aangemerkt, indien dit schriftelijk tussen partijen is overeengekomen. [eiseres in de hoofdzaak] wilde een dergelijk beding met [gedaagde in de hoofdzaak] overeenkomen en heeft hiertoe een Akte van Compromis opgesteld, die [gedaagde in de hoofdzaak] echter niet heeft willen ondertekenen. Door nu een beroep te doen op de onbevoegdheid van de rechtbank, maakt [gedaagde in de hoofdzaak] misbruik van procesrecht als bedoeld in artikel 3:13 BW. Voor het geval de rechtbank zich onbevoegd mocht verklaren, vordert [eiseres in de hoofdzaak] [gedaagde in de hoofdzaak] te veroordelen tot vergoeding van door haar geleden schade, te weten vergoeding van onder meer de door haar gemaakte kosten van de onderhavige procedure, waaronder een bijdrage in de kosten van de juridische bijstand, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente met ingang van de derde dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag van volledige betaling. [eiseres in de hoofdzaak] is van mening dat deze kosten op grond van artikel 6:162 BW in redelijkheid voor rekening en risico van [gedaagde in de hoofdzaak] dienen te komen. 4. De beoordeling in het incident De bevoegdheid 4.1. Voor de beoordeling van de bevoegdheid van de rechtbank dient allereerst de vraag te worden beantwoord wat de rechtsverhouding is tussen [eiseres in de hoofdzaak] en [gedaagde in de hoofdzaak]. Indien [gedaagde in de hoofdzaak] inderdaad met toestemming van [eiseres in de hoofdzaak] de beweerdelijke schuld van [betrokkene bouwbedrijf] aan [eiseres in de hoofdzaak] van [betrokkene bouwbedrijf] heeft overgenomen in de zin van artikel 6:155 BW, zoals [gedaagde in de hoofdzaak] stelt, dan kan [gedaagde in de hoofdzaak] zich naar het oordeel van de rechtbank inderdaad jegens [eiseres in de hoofdzaak] bedienen van dezelfde verweermiddelen als [betrokkene bouwbedrijf] waaronder, zoals in het onderhavige geval, ook het verweermiddel van onbevoegdheid van de rechtbank wegens het tussen [eiseres in de hoofdzaak] en [betrokkene bouwbedrijf] via de UAV 1989 overeengekomen arbitraal beding. In de toelichting (Burgerlijke Rechtsvordering, Tekst en Commentaar, derde druk, p. 1336) op artikel 1020 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv.) staat een aantal voorbeelden genoemd waarin derden gebonden kunnen zijn aan een arbitrageovereenkomst. Schuldoverneming is één van die voorbeelden, naast cessie, subrogatie of contractsoverneming. Schuldoverneming laat de identiteit van de aan de schuld ten grondslag liggende verbintenis onaangetast, waardoor de nieuwe schuldenaar zich jegens de schuldeiser kan bedienen van dezelfde verweermiddelen als de oude schuldenaar. 4.2. Of er in het onderhavige geval sprake is van schuldoverneming, zoals [gedaagde in de hoofdzaak] in het incident stelt, is afhankelijk van wat partijen daarover precies zijn overeengekomen, hetgeen moet worden vastgesteld aan de hand van de stellingen van beide partijen en de door hen overgelegde producties. Schuldoverneming is namelijk niet aan een bepaalde vorm gebonden, zij kan dus ook mondeling geschieden of in een gedraging besloten liggen. Ingevolge artikel 6:155 BW gaat een schuld van de schuldenaar over op een derde, indien deze derde haar van de schuldenaar overneemt. De schuldoverneming heeft pas werking jegens de schuldeiser, indien deze zijn toestemming geeft nadat partijen hem van de overneming kennis hebben gegeven. 4.3. Gebleken is dat [eiseres in de hoofdzaak] de kosten van het meerwerk, volgens haar bestaande uit het extra geleverde en verwerkte zand, eerst op [betrokkene bouwbedrijf] wilde verhalen. Zij heeft de facturen van 30 juni 2007, die hierop betrekking hebben, eerst op naam van [betrokkene bouwbedrijf] gesteld en aan haar verzonden. Uit de overgelegde verslagen van bouwvergaderingen blijkt dat [eiseres in de hoofdzaak] dit meerwerk verschillende keren ter discussie heeft gesteld en dat [betrokkene bouwbedrijf] en [gedaagde in de hoofdzaak] op een gegeven moment met elkaar hebben afgesproken dat [gedaagde in de hoofdzaak] de discussie tussen [betrokkene bouwbedrijf] en [eiseres in de hoofdzaak] over het door [eiseres in de hoofdzaak] beweerdelijk verrichte meerwerk voor haar rekening verder zou afhandelen. Dit wordt ondersteund door de volgende briefwisseling: Bij brief van 11 december 2007 schrijft [eiseres in de hoofdzaak] het volgende aan [gedaagde in de hoofdzaak]: “Van [betrokkene bouwbedrijf] Bouw hebben wij begrepen dat tijdens het overleg van 3 december jl. het volgende is afgesproken: De factuur betreffende het leveren/verwerken van extra zand zal door [gedaagde in de hoofdzaak] Projectontwikkeling betaald worden. De factuur (nummer 07-0226, d.d. 30-06-2007) is destijds op naam gesteld van en verzonden aan [betrokkene bouwbedrijf]. (…) Dient de genoemde factuur nog op naam van [gedaagde in de hoofdzaak] Projectontwikkeling te worden gesteld?” [gedaagde in de hoofdzaak] antwoordt daarop bij brief van 4 december 2007 aan [eiseres in de hoofdzaak] het volgende: “Inderdaad hebben wij tegenover [betrokkene bouwbedrijf] geconstateerd dat er sprake is van meerwerk dat niet voor rekening van [betrokkene bouwbedrijf] kan komen maar voor rekening van [gedaagde in de hoofdzaak] en het dientengevolge logisch is dat [gedaagde in de hoofdzaak] de factuur krijgt en betaalt. Ook hebben we inmiddels geconstateerd dat er inderdaad teveel zand is weggehaald en dat u derhalve recht heeft op vergoeding daarvan. We zijn het echter nog niet eens over de hoogte van de rekening (…)” Uit de daarop volgende feitelijke toezending door [eiseres in de hoofdzaak] van de betreffende facturen aan [gedaagde in de hoofdzaak], blijkt dat [eiseres in de hoofdzaak] heeft toegestemd in de overneming door [gedaagde in de hoofdzaak] van de beweerdelijke schuld en dat zij [gedaagde in de hoofdzaak] als nieuwe schuldenaar heeft aanvaard. Door de hiervoor genoemde gedragingen van partijen hebben zij naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de voorwaarden voor schuldoverneming in de zin van artikel 6:155 BW. De rechtbank ziet in de toezegging van [gedaagde in de hoofdzaak] om de discussie over het meerwerk van [betrokkene bouwbedrijf] over te nemen geen eigen zelfstandige verbintenis van [gedaagde in de hoofdzaak] jegens [eiseres in de hoofdzaak]. Dat partijen deze constructie zelf niet eerder schuldoverneming hebben genoemd, doet aan het voorgaande niets af. Omdat er sprake is van schuldoverneming, én omdat de discussie over het meerwerk een geschil betreft zoals bedoeld in paragraaf 49 lid 2 van de UAV 1989, kan [gedaagde in de hoofdzaak], net als [betrokkene bouwbedrijf], een beroep doen op het arbitragebeding, zoals hierboven onder 4.1 reeds is overwogen. 4.4. De rechtbank komt tot de conclusie dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen. De rechtbank zal zich op grond van artikel 1022 Rv. onbevoegd verklaren om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. De proceskosten 4.5. Voor het geval de rechtbank zou concluderen tot onbevoegdheid, vordert [eiseres in de hoofdzaak] in de conclusie van antwoord in het incident om [gedaagde in de hoofdzaak] te veroordelen in de proceskosten van het incident. [gedaagde in de hoofdzaak] zou, door zich nu te beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank, misbruik van procesrecht maken als bedoeld in artikel 3:13 BW, omdat [gedaagde in de hoofdzaak] bij brief van 27 maart 2008 aan [eiseres in de hoofdzaak] heeft meegedeeld niet te willen instemmen met het ondertekenen van de Akte van Compromis waarin [eiseres in de hoofdzaak] en [gedaagde in de hoofdzaak] de bevoegdheid van de Raad van Arbitrage zouden overeenkomen. Op het moment dat duidelijk werd dat [gedaagde in de hoofdzaak] de facturen ten aanzien van het verrichte meerwerk niet of niet volledig wilde voldoen, heeft [eiseres in de hoofdzaak] aan [gedaagde in de hoofdzaak] voorgesteld om deze kwestie ter beslechting voor te leggen aan de Raad van Arbitrage. De gemachtigde van [eiseres in de hoofdzaak] heeft daartoe meermaals telefonisch contact gehad met de voormalige gemachtigde van [gedaagde in de hoofdzaak]. Daarbij is volgens [eiseres in de hoofdzaak] afgesproken dat partijen de door [eiseres in de hoofdzaak] opgestelde Akte van Compromis over de bevoegdheid van de Raad van Arbitrage zouden ondertekenen. [eiseres in de hoofdzaak] heeft deze Akte van Compromis ondertekend. Nu [gedaagde in de hoofdzaak] (bij nader inzien) niet wilde tekenen, zag [eiseres in de hoofdzaak] zich genoodzaakt het onderhavige geschil aan de rechtbank voor te leggen. Door deze handelwijze van [gedaagde in de hoofdzaak] moeten de proceskosten op grond van artikel 6:162 BW in redelijkheid voor rekening van [gedaagde in de hoofdzaak] blijven, aldus [eiseres in de hoofdzaak]. Ten bewijze van haar stelling heeft [eiseres in de hoofdzaak] bij haar conclusie van antwoord in het incident vijf producties overgelegd. 4.6. [gedaagde in de hoofdzaak] heeft in haar akte uitlating producties uitdrukkelijk betwist dat zij misbruik maakt van procesrecht. Het voorleggen van het geschil aan de Raad van Arbitrage via een Akte van Compromis betrof slechts een voorstel van (de raadsman van) [eiseres in de hoofdzaak]. Overeenstemming daarover is niet bereikt. Het stond [gedaagde in de hoofdzaak] vanuit het oogpunt van contractsvrijheid vrij om de Raad van Arbitrage niet bij overeenkomst bevoegd te maken. Het laatste laat volgens [gedaagde in de hoofdzaak] onverlet dat de bevoegdheid van de rechter, bij een niet overeengekomen rechtskeuze, wordt bepaald door de tussen de partijen bestaande rechtsverhouding. Het stond haar dus vrij om uit dien hoofde een beroep te doen op de daaruit voortvloeiende onbevoegdheid van de rechtbank, aldus [gedaagde in de hoofdzaak]. 4.7. Naar het oordeel van de rechtbank kan enkel uit het feit dat [gedaagde in de hoofdzaak] (op enig moment) heeft besloten om niet in te stemmen met het ondertekenen van de Akte van Compromis, nog niet worden afgeleid dat [gedaagde in de hoofdzaak] nu de onbevoegdheid van de rechtbank inroept met geen ander doel dan [eiseres in de hoofdzaak] te schaden in de zin van artikel 3:13 BW. De door [eiseres in de hoofdzaak] ter onderbouwing van haar stelling overgelegde producties rechtvaardigen een dergelijke conclusie niet, daaruit kan enkel worden afgeleid dat [gedaagde in de hoofdzaak] niet bereid was schriftelijk overeen te komen om het geschil voor te leggen aan de Raad voor Arbitrage voor de Bouw. Nu beide partijen echter, voorafgaand aan het door [eiseres in de hoofdzaak] aanhangig maken van dit geschil bij de civiele rechter, besprekingen hebben gevoerd omtrent het bevoegd verklaren van de Raad voor Arbitrage en kennelijk hebben gedwaald dan wel hebben gezwegen over het mogelijk ontbreken van een noodzaak daartoe, gelet op de onbevoegdheid die reeds voortvloeide uit de onderliggende rechtsverhouding, ziet de rechtbank aanleiding om de kosten van dit incident van [gedaagde in de hoofdzaak] niet voor rekening van [eiseres in de hoofdzaak] te laten komen en dus de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt. 5. De beslissing De rechtbank in het incident 5.1. verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, 5.2. bepaalt dat de kosten van dit geding aldus worden gecompenseerd, dat elke partij belast blijft met de aan haar zijde gevallen kosten. Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2008. Coll.: ES