Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3805

Datum uitspraak2008-09-10
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers610246-08 [P]
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 197a lid 1 Sr.: Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan mensensmokkel door een Somalische vrouw behulpzaam te zijn bij het verschaffen van wederrechtelijke toegang tot Nederland. Niet gebleken is dat daarbij gebruik is gemaakt van een crimineel mensensmokkelnetwerk. Evenmin is gebleken van een winstoogmerk. Voor wat de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten, zoals die gelden voor de overtreding van art. 197 Sr. Nu de wetgever – gezien het verschil in strafmaxima – mensensmokkel aanmerkt als een ernstiger feit, dient dit ook tot uitdrukking gebracht te worden in de op te leggen straf. Onder deze omstandigheden neemt de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van 3 maanden per vreemdeling. Omdat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten wordt een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand opgelegd.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector strafrecht parketnummer: 610246-08 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 september 2008 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [datum en plaats] (Liberia) wonende te [adres] raadsman mr. Boelens, advocaat te Utrecht. 1 Onderzoek van de zaak Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar de meervoudige kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 augustus 2008, waarbij de officier van justitie, mr. Koolen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel. 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Hij baseert zich daarbij op de verklaring van medeverdachte [mededader 1] en het proces-verbaal d.d. 20 april 2008. 4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat de verklaring van Y. [mededader 1], die voor de bewijsvoering van essentieel belang is, onbetrouwbaar is. De verdediging concludeert daarom tot vrijspraak. 4.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte is op 8 april 2008 na het passeren van de Belgisch-Nederlandse grens te Breda als bestuurder van auto aangehouden. Naast hem zat Y. [mededader 1]. Achterin de auto zat een vrouw, die geen geldige grensoverschrijdende documenten kon overleggen . De vrouw heeft aangegeven dat haar naam [mededa[mededader 2] is, dat zij van Guinee naar Frankrijk is gegaan en dat zij daar is gearresteerd omdat zij in het bezit was van een Nederlands paspoort dat niet op haar naam stond, maar op naam van [mededader 3] Zij is na haar vrijlating bij verdachte in de auto gestapt en mee naar Nederland gereden . Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte en [mededader 1] de vrouw hebben geholpen bij het verkrijgen van toegang tot Nederland en ook dat die toegang wederrechtelijk was. De vraag is of verdachte dit laatste ook wist. Hij heeft dit ontkend. Medeverdachte [mededader 1] heeft hierover bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat verdachte wist dat de vrouw uit Afrika naar Frankrijk is gekomen, dat zij daar is opgepakt door de politie omdat zij gebruik had gemaakt van een paspoort dat niet van haar was en dat zij een asielaanvraag in Frankrijk had lopen. Verdachte wist dit volgens [mededader 1] ook omdat daarover in de auto met [mededader 2] is gesproken. Ook heeft [mededader 1] verklaard dat hij en verdachte met een persoon genaamd [mededader 3] in Amsterdam hadden afgesproken dat zij een vrouw, die uit Afrika kwam, in Frankrijk zouden gaan ophalen. Verdachte wist volgens [mededader 1] ook dat deze vrouw met het paspoort van zijn vriendin zou reizen. [mededader 1] heeft verder verklaard dat [mededader 3] verdachte € 120,- aan benzinegeld heeft gegeven en dat verdachte als de vrouw in Nederland was nog € 80 à € 100,- zou krijgen . De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog dat de verklaring van [mededader 1] onvoldoende betrouwbaar is en daarom niet aan het bewijs kan bijdragen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat [mededader 1] zeer gedetailleerd heeft verklaard en dat hij daarmee ook zichzelf heeft belast. Bovendien spoort zijn verklaring met hetgeen [mededader 2] heeft verklaard, namelijk dat zij met een paspoort op naam van [mededader 3] de vriendin van [mededader 1], vanuit Afrika is gereisd. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat in de auto niet met [mededader 2] is gesproken, maar de rechtbank acht deze verklaring, die niet spoort met wat [mededader 1] hierover heeft verklaard, niet geloofwaardig. Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat de toegang van [mededader 2] in Nederland niet rechtgeldig was. 4.4. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 08 april 2008 te Breda samen en in vereniging met een ander een ander, te weten [mededader 2] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of Nederland, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader, die persoon in een auto vanuit Frankrijk gebracht binnen het grondgebied van Nederland, terwijl verdachte wist dat die toegang wederrechtelijk was. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. 6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat. 6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel door samen met een ander een vrouw naar Nederland te brengen, terwijl hij wist dat haar verblijf in Nederland niet was toegestaan. Mensensmokkel is een ernstig misdrijf omdat daarmee illegale toegang tot en illegaal verblijf in Nederland en andere landen van de Europese Unie in de hand wordt gewerkt, terwijl de overheid er een groot belang bij heeft om dit tegen te gaan. Op grond hiervan is in beginsel een gevangenisstraf gerechtvaardigd. In het geval van verdachte is er echter naar het oordeel van rechtbank sprake van een relatief lichtere vorm van mensensmokkel van één persoon. Niet gebleken is dat daarbij gebruik is gemaakt van een crimineel mensensmokkelnetwerk. Evenmin is gebleken van een winstoogmerk. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen de strafmaat van gerelateerde misdrijven zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier is gevorderd. Daarbij heeft de rechtbank voor wat betreft de strafmaat voor mensensmokkel gekeken naar de oriëntatiepunten, zoals deze gelden voor overtreding van artikel 197 Sr. Nu de wetgever – gezien het verschil in strafmaxima – mensensmokkel aanmerkt als een ernstiger feit, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat dit in beginsel ook tot uitdrukking gebracht dient te worden in de op te leggen straf. De rechtbank heeft gezien de omstandigheden die hiervoor zijn genoemd, als uitgangspunt genomen een gevangenisstraf van 3 maanden per vreemdeling. Verdachte is niet eerder voor soortgelijke misdrijven veroordeeld. De rechtbank acht daarom een werkstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Wel zal de rechtbank – nu geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd – naast een werkstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, om verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen zal de rechtbank Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand noodzakelijk is. 7 Het beslag 7.1 De teruggave aan verdachte De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen. 8 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47 en 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 9 De beslissing De rechtbank: Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert: - een ander behulpzaam zijn bij het verschaffen van toegang tot Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen had om te vermoeden, dat die toegang wederrechtelijk was; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 180 uren; - beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen; - bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag; - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar; - bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast: * omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit; Beslag - gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten - 1.00 STK Mobiele telefoon Kl: grijs NOKIA 1100; - 1.00 STK Mobiele telefoon KL: zilver NOKIA 1600. Dit vonnis is gewezen door mr. Kok, voorzitter, mr. Breeman en mr. Van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Appelhof, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 september 2008. Mr. Van de Wetering is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. BIJLAGE I: De tenlastelegging hij op of omstreeks 08 april 2008 te Breda, in elk geval in Nederland, samen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een ander, te weten [mededader 2] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of een staat, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte die persoon in een auto vanuit Frankrijk en/of België, in elk geval vanuit een land buiten Nederland, vervoerd/gebracht binnen het grondgebied van Nederland, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was; art 197a lid 1 Wetboek van Strafrecht