Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3890

Datum uitspraak2008-10-01
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801397/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een melkrundveebedrijf, een dierenpension en het houden van paarden en pony's aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 18 januari 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200801397/1. Datum uitspraak: 1 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een melkrundveebedrijf, een dierenpension en het houden van paarden en pony's aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 18 januari 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2008, waar [een der appellanten], bijgestaan door drs. L.G. Schimmelpenninck, is verschenen. Verder is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en J. Starkenburg, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat in beroep slechts categorieën milieugevolgen als besluitonderdelen aan de orde kunnen worden gesteld waarover een zienswijze naar voren is gebracht, tenzij het niet naar voren brengen van een zienswijze appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten. [appellanten] hebben een zienswijze naar voren gebracht met betrekking tot ammoniakschade. De beroepsgrond dat de vergunning in strijd met de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wet ammoniak) is verleend heeft eveneens betrekking op ammoniakschade. Anders dan het college stelt, is het beroep op dit punt ontvankelijk. Nu de beroepsgronden over het niet vragen van toestemming aan de provincie voor het oprichten van een dierenpension, de grotere kans op dierziekten binnen de inrichting en het ten onrechte niet aanwijzen van het zuidelijke deel van Complex de Haere als zeer kwetsbaar gebied geen betrekking hebben op een besluitonderdeel als hiervoor bedoeld, staat artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht er niet aan in de weg dat deze beroepsgronden eerst in beroep worden aangevoerd. Anders dan het college stelt, bestaat dan ook geen grond het beroep op deze punten niet-ontvankelijk te verklaren. 2.2. [appellanten] voeren aan te vrezen voor onaanvaardbare geluidoverlast door de aanwezigheid van een dierenpension. Het plaatsen van een heg om het uitlaatterrein zou niet voldoende zijn om geluidoverlast te voorkomen. De Afdeling begrijpt de beroepsgrond aldus dat wordt betoogd dat niet kan worden voldaan aan de gestelde geluidgrenswaarden. 2.2.1. Uit het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport van Buijvoets bouw- en geluidsadvisering van 10 augustus 2007, dat het college tot uitgangspunt heeft genomen en dat deel uitmaakt van de vergunning, volgt dat aan de in de vergunningvoorschriften 2.1 en 2.2 gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan. [appellanten] hebben het akoestisch rapport niet bestreden. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan de gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan. De beroepsgrond faalt. 2.3. [appellanten] voeren aan dat het niet redelijk is dat voor het dierenpension geen toestemming aan de provincie is gevraagd, terwijl enige jaren geleden onder soortgelijke omstandigheden als die zich nu voordoen door de provincie geweigerd is toestemming te verlenen voor een hondenkerkhof gelegen in de nabijheid van de inrichting. De Afdeling begrijpt deze beroepsgrond aldus dat [appellanten] doelen op toestemming van de provincie in het kader van een planologische vrijstellingsprocedure. 2.3.1. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Nu het bestreden besluit is genomen vóór de wijziging van de Wet milieubeheer bij de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 180), mocht het college geen regels gesteld bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening in aanmerking nemen. De beroepsgrond faalt. 2.4. [appellanten] voeren aan dat ten gevolge van het voor kortere tijd verblijven van veel honden en katten in het dierenpension een grotere kans op dierziekten in een daarvoor gevoelig bedrijf bestaat en vragen zich daarom af of er op dierhygiënisch gebied geen maatregelen zijn vereist. Het college is nalatig geweest door hierover niets op te merken in het bestreden besluit, aldus [appellanten]. 2.4.1. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op hinder, last of gevaar die de inrichting naar buiten toe veroorzaakt en heeft derhalve geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer. De beroepsgrond faalt reeds hierom. 2.5. [appellanten] voeren aan dat ten onrechte het zuidelijke gedeelte van Complex De Haere niet is aangewezen als zeer kwetsbaar gebied als bedoeld in artikel 2 van de Wet ammoniak. Daarnaast voeren zij aan dat de vergunning in strijd met de Wet ammoniak is verleend omdat de inrichting ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op minder dan 250 meter afstand was gelegen van het zeer kwetsbare gebied Complex De Haere. Zij betogen dat door het college ten onrechte is geanticipeerd op de aanwijzing door provinciale staten van Overijssel van alleen het noordelijke gedeelte van Complex De Haere als zeer kwetsbaar gebied omdat dit aanwijzingsbesluit ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet bekend was gemaakt. 2.5.1. Op 1 mei 2007 is de Wet van 17 februari 2007 tot wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij (Stb. 2007, 103) (hierna: de Wijzigingswet) in werking getreden. Deze wijziging heeft onder meer betrekking op het aanwijzen door provinciale staten van zeer kwetsbare gebieden. Ingevolge artikel II van de Wijzigingswet worden totdat binnen een provincie de zeer kwetsbare gebieden zijn aangewezen en bekendgemaakt, in de provincie als zeer kwetsbaar gebied aangemerkt de gebieden die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wijzigingswet werden aangemerkt als kwetsbaar gebied. In artikel 4, eerste lid, van de Wet ammoniak is bepaald dat een vergunning voor het oprichten van een veehouderij wordt geweigerd indien een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een zeer kwetsbaar gebied dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied. 2.5.2. Voor zover [appellanten] aanvoeren dat ten onrechte het zuidelijke gedeelte van Complex De Haere niet is aangewezen als zeer kwetsbaar gebied heeft de beroepsgrond geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan om die reden niet slagen. 2.5.3. Bij besluit van 14 november 2007 hebben provinciale staten van Overijssel de gebieden aangewezen die in de provincie Overijssel als zeer kwetsbaar moeten worden aangemerkt. Dit besluit is op 26 februari 2008, derhalve na het nemen van het bestreden besluit, bekend gemaakt. Ingevolge artikel II van de Wijzigingswet diende daarom ten tijde van het nemen van het bestreden besluit te worden uitgegaan van de gebieden die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wijzigingswet werden aangemerkt als kwetsbaar gebied. Niet in geschil is dat in dat geval ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de inrichting gelegen was in een zone van 250 meter rond een zeer kwetsbaar gebied. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 4 van de Wet ammoniak. De beroepsgrond slaagt. 2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Op 26 februari 2008 is het besluit bekend gemaakt waarbij door provinciale staten alleen het noordelijke gedeelte van Complex De Haere is aangewezen als zeer kwetsbaar gebied. Dit heeft tot gevolg dat de inrichting thans niet meer gelegen is in een zone van 250 meter rond een zeer kwetsbaar gebied. Verlening van de vergunning is daarom niet langer in strijd met artikel 4 van de Wet ammoniak. Dit geeft aanleiding voor het oordeel om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten. 2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe van 8 januari 2008, kenmerk 0748-5-RU-CA; III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; IV. gelast dat gemeente Olst-Wijhe aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Van Leeuwen lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008 373-578.