Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3968

Datum uitspraak2008-09-10
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers610235-08 [P
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art. 197a Sr: Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan mensensmokkel door 3 vreemdelingen behulpzaam te zijn bij het verschaffen van wederrechtelijke toegang tot Nederland. Niet gebleken is dat daarbij gebruik is gemaakt van een crimineel mensensmokkelnetwerk. Evenmin is gebleken van een winstoogmerk. Voor wat de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten, zoals die gelden voor de overtreding van art. 197 Sr. Nu de wetgever – gezien het verschil in strafmaxima – mensensmokkel aanmerkt als een ernstiger feit, dient dit ook tot uitdrukking gebracht te worden in de op te leggen straf. Onder deze omstandigheden neemt de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van 3 maanden per vreemdeling. De rechtbank houdt zich in het onderhavige geval niet aan dit uitgangspunt omdat zij meerdere feiten bewezen acht. Opgelegd wordt een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector strafrecht parketnummer: 610235-08 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 september 2008 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [datum en plaats] (Somalië) wonende te [adres] raadsman mr. Verstrepen, advocaat te Oosterhout. 1 Onderzoek van de zaak Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar de meervoudige kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 augustus 2008, waarbij de officier van justitie, mr. Koolen, zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt. Tegen de verdachte is verstek verleend. Zijn wel verschenen raadsman deelde mee niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: Feit 1: opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument. Feit 2: zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel. 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft gepleegd. 4.2 Het oordeel van de rechtbank Feit 1 De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen gelet op: - de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie ; - het ambtelijk verslag d.d. 1 mei 2008 . Feit 2 Verdachte is op 2 april 2008, na het passeren van de Belgisch-Nederlandse grens, te Breda als bestuurder van een auto aangehouden. In het voertuig zat naast verdachte een man en achterin zaten 2 vrouwen. Beide vrouwen bleken geen reisdocumenten te hebben en de mannelijke bijrijder heeft zich gelegitimeerd met een niet op zijn gesteld reisdocument . De mannelijke bijrijder heeft verklaard dat zijn werkelijke[mededader 2] is. Hij heeft problemen met zijn verblijf in Italië en verdachte heeft hem vanuit Italië in zijn auto meegenomen heeft naar Nederland . De namen van de vrouwelijke inzittenden luiden volgens hun verklaring [mededader 2] en [mededader 3]. Zij hebben verklaard dat zij uit Somalië naar Europa zijn gereisd, dat zij bij verdachte in de auto zijn gestapt en dat zij met hem naar Nederland wilden rijden . Verdachte heeft verklaard dat hij het vreemd vond dat beide vrouwen tegen hem hadden gezegd dat hun identiteitsbewijzen in Breda lagen en dat hij wel een vermoeden had dat het niet klopte . Voorts heeft verdachte verklaard dat hij wist dat er in Italië nog een asielprocedure van [mededader 2] liep en dat hij daarom dat land niet mocht verlaten. Verdachte wist ook dat [mededader 2] reisdocumenten van een ander bij zich had om Nederland binnen te kunnen komen . Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verd[mededader 2], [mededader 2] en [mededader 3] behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang tot Nederland. Dit terwijl hij in het geval van [mededader 2] wist en in het geval van [mededader 2] en [mededader 3] ernstige redenen had te vermoeden dat deze toegang wederrechtelijk was. 4.3 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. op 02 april 2008 te Breda opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een Italiaans vreemdelingendocument op naam gesteld van [valse naam], welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemd Italiaans vreemdelingendocument heeft getoond aan de Koninklijke Marechaussee, zulks ter identificatie; 2. op 2 april 2008 te Breda anderen, te weten A. [mededader 2] en [mededader 2] en [mededader 3], behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang tot Nederland terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang wederrechtelijk was, immers heeft hij, verdachte, die personen in een auto gebracht binnen het grondgebied van Nederland. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. 6.2 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft op vertoon van een reisdocument van een ander getracht Nederland binnen te komen. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel door drie personen naar Nederland te brengen, terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat hun verblijf in Nederland niet was toegestaan. Mensensmokkel is een ernstig misdrijf omdat daarmee illegale toegang tot en illegaal verblijf in Nederland en andere landen van de Europese Unie in de hand wordt gewerkt, terwijl de overheid er een groot belang bij heeft om dit tegen te gaan. Op grond hiervan acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. In het geval van verdachte is er echter naar het oordeel van rechtbank sprake van een relatief lichtere vorm van mensensmokkel. Niet gebleken is dat daarbij gebruik is gemaakt van een crimineel mensensmokkelnetwerk. Evenmin is gebleken van een winstoogmerk. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen de strafmaat van gerelateerde misdrijven zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier is gevorderd. Daarbij heeft de rechtbank voor wat betreft de strafmaat voor mensensmokkel gekeken naar de oriëntatiepunten, zoals deze gelden voor overtreding van artikel 197 Sr. Nu de wetgever – gezien het verschil in strafmaxima – mensensmokkel aanmerkt als een ernstiger feit, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat dit in beginsel ook tot uitdrukking gebracht dient te worden in de op te leggen straf. De rechtbank heeft gezien de omstandigheden die hiervoor zijn genoemd, als uitgangspunt genomen een gevangenisstraf van 3 maanden per vreemdeling. Nu de rechtbank meerdere feiten bewezen acht, zal zij niet onverkort aan dit uitgangspunt vasthouden. Bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf houdt de rechtbank er voorts rekening mee dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 9 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 3 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. 7 Het beslag 7.1 De teruggave aan verdachte De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen. 8 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 197a en 231 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 9 De beslissing De rechtbank: Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3. is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: feit 1 : opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument; feit 2 : een ander behulpzaam zijn bij het verschaffen van toegang tot Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen had om te vermoeden, dat die toegang wederrechtelijk was, meermalen gepleegd; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar; - bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast: * omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf; Beslag - gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 3, 4, 5, 8 en 9; Dit vonnis is gewezen door mr. Breeman, voorzitter, mr. Kok en mr. Van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Appelhof, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 september 2008. Mr. Van de Wetering is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. BIJLAGE I: De tenlastelegging 1. hij op of omstreeks 02 april 2008 te Breda opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een Italiaans vreemdelingendocument (op naam gesteld van [valse naam]), welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemd Italiaans vreemdelingendocument heeft getoond/overlegd aan de Koninklijke Marechaussee, althans aan een persoon handelend voor en/of namens de Koninklijke Marechaussee, zulks ter identificatie; art 231 lid 2 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 2 april 2008 te Breda (een) ander(en), te weten A. [mededader 2] en/of [mededader 2] en/of [mededader 3], behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of Ijsland en/of Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die ander(en) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was, immers heeft hij, verdachte, die perso(o)n(en) in een auto vervoerd/gebracht binnen het grondgebied van Nederland; art 197a lid 1 Wetboek van Strafrecht