Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3972

Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers380498
Statusgepubliceerd


Indicatie

Twee zustervennootschappen hielden zich bezig met de import en export, groothandel en kleinhandel in alle voorkomende goederen op het gebied van slaapkamerinrichtingen. Zij hadden onder meer hun bedrijfsuitrusting, voorraden en vorderingen (bezitloos) verpand aan een bank. Vervolgens zijn de zustervennootschappen in staat van faillissement verklaard. De curator heeft ten behoeve van de Ontvanger de opbrengst van de showroommodellen, die in de winkels van de zustervennootschappen stonden, van de bank opgeëist. Ter beoordeling ligt voor of de Ontvanger het bodemvoorrecht van artikel 21 van de Invorderingswet 1990 kan uitoefenen op de showroommodellen. Partijen twisten enkel over de vraag of de showroommodellen dienden tot ‘stoffering’ als bedoeld in artikel 22 lid 3 van de Invorderingswet 1990. De rechtbank heeft (onder meer) geoordeeld dat de winkelfilialen als showroom dienden voor bedden en aanverwante artikelen en dat de showroommodellen onder het begrip stoffering vallen. Daartoe wordt (onder meer) overwogen dat hoewel de showroommodellen mogelijk de winkels zijn binnengekomen als voorraad, ze vervolgens in elkaar zijn gezet om als voorbeeld te dienen. Daarmee zijn de showroommodellen dienstbaar geworden aan het gebruik van de winkelpanden overeenkomstig de bestemming daarvan. De enkele omstandigheid dat de vennootschappen ten tijde van de faillissementen zelf hadden besloten het bedrijf niet voort te zetten en zodoende (ook) de showroommodellen te koop hebben aangeboden waardoor deze niet meer daadwerkelijk op de bodem werden gebruikt ten tijde van de faillissementen, doet er niet aan af dat de showroommodellen nog steeds als stoffering dienden. De vordering wordt toegewezen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 380498 / HA ZA 07-2674 Vonnis van 27 augustus 2008 in de zaak van MR. HARM REINDERT QUINT, kantoorhoudende te Zwolle, in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid ROYAL SLEEPTREND B.V. EN SOLATIDO B.V., eiser, procureur mr. F.B. Falkena, tegen de naamloze vennootschap ING BANK N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde, procureur mr. W.M.A. Malcontent. Partijen zullen hierna de curator en ING genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 19 september 2007, met bewijsstukken, - de conclusie van antwoord, met bewijsstukken, - het tussenvonnis van 16 april 2008, - het proces-verbaal van comparitie van 27 juni 2008, met de daaraan gehechte aantekeningen van mr. Malcontent. 1.2. De enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Vervolgens is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. De zustervennootschappen Royal Sleeptrend B.V. (hierna: Royal Sleeptrend) en Solatido B.V. (hierna: Solatido) hielden zich bezig met de import en export, groothandel en kleinhandel in alle voorkomende goederen op het gebied van slaapkamerinrichtingen. 2.2. Royal Sleeptrend en Solatido hebben onder meer hun bedrijfsuitrusting, voorraden en vorderingen aan ING verpand. Het betrof een bezitloos pandrecht. 2.3. Op 13 december 2006 zijn Royal Sleeptrend en Solatido door de rechtbank Zwolle-Lelystad in staat van faillissement verklaard met benoeming van H.R. Quint tot curator. Op dat moment beschikten Royal Sleeptrend en Solatido over respectievelijk 20 winkels en 4 winkels. Daarnaast deelden zij een magazijn en een hoofdkantoor in Deventer. 2.4. De Belastingdienst heeft een vordering van in totaal EUR 1.179.709,73 aan omzetbelasting en loonbelasting in het faillissement van Royal Sleeptrend en een vordering van in totaal EUR 173.287,- aan omzetbelasting en loonbelasting in het faillissement van Solatido ingediend. 2.5. Op 19 januari 2007 heeft de curator een overeenkomst met de besloten vennootschap naar Belgisch recht Belgium Bedding Factory bvba (hierna: Belgium Bedding) gesloten, waarbij de activa van Royal Sleeptrend en Solatido aan Belgium Bedding zijn verkocht en overgedragen. De koopprijs bedroeg in totaal EUR 508.000,-, waarvan een bedrag van EUR 415.000,- was bestemd voor de voorraden. 2.6. Bij brief van 19 januari 2007 heeft A, namens de curator, onder meer het volgende aan ING geschreven: ‘(…) Graag bevestig ik hierbij de afspraken die de curator met de ING Bank N.V. (‘ING’) heeft gemaakt in het kader van de overname door Belgium Bedding Factory bvba van de bedrijfsactiviteiten van de gefailleerde vennootschappen. (…) Met betrekking tot de opbrengst van de voorraden ad EUR 415.000,- (…), geldt het volgende. (…) Tussen ING en de boedel (namens de fiscus) bestaat discussie of de showroommodellen die in de beddenwinkels staan dienen te worden aangemerkt als ‘stoffering’ zoals bedoeld in artikel 22 lid 3 Iw. In een eerder stadium hebben wij (dat wil zeggen: ING, curator en fiscus) afgesproken dat de waarde van de ‘discussievoorraden’ vastgesteld wordt op 80 % van de vastgestelde koopsom voor de voorraden van alle winkels. Uit het overzicht van Troostwijk Waarderingen en Advies B.V. d.d. 10 januari 2007, blijkt dat de verhouding van de onderhandse verkoopwaarde van de voorraden in het magazijn en in de winkels ten opzichte van de totale onderhandse verkoopwaarde respectievelijk 30 % en 70 % is. Dit betekent dat van de koopsom ad EUR 415.000,- een bedrag ad EUR 290.500,- moet worden toegerekend aan de winkels (70% totale koopsom). De waarde van de discussievoorraad is daarmee gelijk aan EUR 290.500,- x 80 % is EUR 232.400,-. (…) Waarschijnlijk zal de boedel, namens de fiscus, aanspraak maken op betaling door ING van het bedrag ad EUR 232.400,-, omdat volgens boedel en fiscus de discussievoorraden bodemzaken zijn. ING verklaart dat zij het bedrag ad EUR 232.400,-, zonder enige verrekening uit welke hoofde dan ook, integraal op de faillissementsrekening met nummer (…) zal betalen, indien de uitkomst van de (gerechtelijke) discussie is dat de ‘discussievoorraden’ bodemzaken zijn in de zin van artikel 22 lid 3 Iw. Daarbij spreken curator, ING en fiscus af dat de mogelijk te voeren discussie zich zal beperken tot de vraag of de discussievoorraden moeten worden aangemerkt als bodemzaken. Uitkomst van die discussie heeft geen invloed op de overeenstemming die partijen hebben over de waarde van de discussievoorraden, te weten EUR 232.400,-. (…)’ Deze brief is namens ING door B en C ondertekend. 2.7. Bij brief van 22 februari 2007 heeft A, namens de curator, ING verzocht, en voor zover nodig gesommeerd, het totaalbedrag van EUR 232.400,- binnen 14 dagen te voldoen. Daarbij is er tevens op gewezen dat de boedel bij niet tijdige betaling tevens aanspraak zal maken op betaling van de rente over eerdergenoemd bedrag, te rekenen vanaf de dag waarop dit bedrag door Belgium Bedding aan ING is betaald. 3. Het geschil 3.1. De curator vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ING te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 232.400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek vanaf de datum van betaling door Belgium Bedding, met veroordeling van ING in de kosten van het geding. 3.2. Aan zijn vordering legt de curator - kort weergegeven - ten grondslag dat de Ontvanger een fiscaal voorrecht heeft op de opbrengst van de showroommodellen die in de winkels stonden, waarvan de waarde in onderling overleg is vastgesteld op EUR 232.400,-. Aangezien de curator gehouden is mede de belangen te behartigen van de schuldeisers die in rang gaan boven de pand- en hypotheekhouders, moet de curator de opbrengst van de bezitloos verpande bodemzaken ten behoeve van de Ontvanger opeisen. Om die reden maakt de curator aanspraak op betaling van eerdergenoemd bedrag door ING. Daarnaast wordt aanspraak gemaakt op wettelijke rente. 3.3. ING voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Ter beoordeling ligt voor of de Ontvanger het bodemvoorrecht (artikel 21 van de Invorderingswet 1990) kan uitoefenen op de showroommodellen die in de winkels stonden (hierna: de showroommodellen). Niet in geschil is dat de showroommodellen door Royal Sleeptrend en Solatido aan ING waren verpand. Partijen twisten enkel over de vraag of de showroommodellen dienden tot ‘stoffering’ als bedoeld in artikel 22 lid 3 van de Invorderingswet 1990. Het wordt er dan ook voor gehouden dat aan de overige vereisten voor de uitoefening van het bodemvoorrecht is voldaan. 4.2. ING stelt zich primair op het standpunt dat de curator niet aan de op hem rustende stelplicht en bewijslast heeft voldaan, nu dat de curator niet heeft gesteld en bewezen i) wat de feitelijke bestemming van elk van de 24 winkelfilialen op het moment van faillissement was en ii) van ieder (soort) item dat deel uitmaakt van de showroommodellen, dat het desbetreffende item op het moment van faillissement diende tot stoffering. Uit de door de curator overgelegde, door de taxateur gemaakte, foto’s van de diverse showrooms blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de winkelfilialen dienden als showroom voor bedden en aanverwante artikelen. ING heeft onvoldoende concreet aangevoerd waarom de bestemming die uit die foto’s naar voren komt niet in overeenstemming met de werkelijkheid zou zijn, zodat het onder i) genoemde verweer wordt verworpen. Ook het onder ii) genoemde verweer wordt verworpen. Uit hetgeen door partijen naar voren is gebracht, leidt de rechtbank af dat het bedrag van EUR 232.400,- dat aan de discussievoorraden is toegekend, 80% betreft van de vastgestelde koopsom voor de voorraden van alle winkels. Door de curator is onweersproken gesteld dat de andere 20% betrekking heeft op de makkelijk draagbare zaken als beddengoed en onderhoudsproducten, waarover partijen het eens zijn dat die niet onder de showroommodellen vallen. Hieruit volgt dat de discussievoorraden beperkt zijn tot bedden en kasten en andere zaken die in de showroom opgesteld staan en voldoende duidelijk is om welke items het gaat. Onder de aldus gedefinieerde discussievoorraden moeten derhalve - alle items van - de showroommodellen worden verstaan. Het primaire verweer wordt dan ook verworpen. 4.3. Subsidiair wordt door ING weersproken dat de showroommodellen dienden tot ‘stoffering’ van de verschillende winkelfilialen. Hiertoe wordt aangevoerd dat de showroommodellen niet waren bestemd voor blijvend, duurzaam gebruik op de bodem, maar voor de omzet. 4.4. Onder stoffering vallen al die zaken die strekken tot een enigszins duurzaam gebruik van het gebouw overeenkomstig zijn bestemming, waardoor het gebouw tevens beter beantwoordt aan die bestemming. De bestemming van een gebouw wordt bepaald door het feitelijk gebruik dat ervan wordt gemaakt (HR 26 januari 1981, NJ 1981, 656). 4.5. De showroommodellen vallen naar het oordeel van de rechtbank onder het begrip stoffering. Daartoe wordt als volgt overwogen. Mede gelet op het taxatierapport van Troostwijk Waardering en Advies B.V. van 24 november 2006 (productie 6 bij conclusie van antwoord), wordt het aannemelijk geacht dat de winkels van Royal Sleeptrend en Solatido - tevens - werden gebruikt als showroom. Hoewel de showroommodellen mogelijk de winkels zijn binnengekomen als voorraad, zijn ze vervolgens in elkaar gezet om als voorbeeld te dienen. Daarmee zijn de showroommodellen dienstbaar geworden aan het gebruik van de winkelpanden overeenkomstig de bestemming daarvan. Immers, de showroommodellen waren niet meer (direct) bestemd voor de omzet. Daarbij wordt de curator gevolgd in zijn standpunt dat de daarmee te realiseren omzet, gelet op de kosten van op- en afbouw, de korting omdat de modellen niet meer verpakt zijn en de omstandigheid dat vaak sprake is van beschadigingen, zeer beperkt is. In de omstandigheid dat de showroommodellen wel eens werden verkocht, wordt geen aanleiding gezien anders te oordelen. Dit betekent namelijk niet zonder meer dat de voorbeeldfunctie van het desbetreffende goed verandert in een verkoopfunctie. Dat jaarlijks een nieuwe collectie binnenkwam, waarna de winkels opnieuw werden ingericht, leidt niet tot een ander oordeel. Ook de omstandigheden dat Royal Sleeptrend en Solatido standaardproducten aanboden, die ook via het internet te bestellen waren, dat de Ontvanger ten tijde van het leggen van het bodembeslag de showroommodellen kennelijk zelf ook niet als bodemzaken beschouwde en dat de winkelfilialen van Royal Sleeptrend en Solatido niet uitsluitend de bestemming van showroom hadden, zoals door ING is betoogd, laten dit oordeel onverlet. Vorenstaande omstandigheden doen immers niet af aan de voorbeeldfunctie van de showroommodellen overeenkomstig de bestemming van de showroom. 4.6. ING voert voorts ten verwere aan - betwist door de curator - dat ten tijde van de faillissementen sprake was van een opheffingsuitverkoop in de filialen van Royal Sleeptrend en Solatido, ingegeven door ernstige financiële problemen van deze vennootschappen, waarbij de verschillende (soorten) artikelen bestemd waren voor de liquidatieverkoop en derhalve niet voor een enigszins duurzaam gebruik van de filialen conform hun bestemming. De rechtbank is, anders dan ING, van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de vennootschappen ten tijde van de faillissementen zelf hadden besloten het bedrijf niet voort te zetten en zodoende (ook) de showroommodellen te koop hebben aangeboden waardoor deze niet meer daadwerkelijk op de bodem werden gebruikt ten tijde van de faillissementen, er niet aan afdoet dat de showroommodellen nog steeds als stoffering dienden, zoals hiervoor omschreven. Het feit dat de showroommodellen op enig moment worden verkocht, doet niet af aan het feit dat hun primaire functie was het dienen als stoffering. Ook indien de door ING gestelde opheffingsuitverkoop zou komen vast te staan, kan dit verweer niet slagen. 4.7. Uit het vorenstaande volgt dat de showroommodellen voldoen aan het stofferingsbegrip als bedoeld onder rechtsoverweging 4.4 en dat derhalve de Ontvanger het bodemvoorrecht op de showroommodellen kan uitoefenen. Nu de curator op grond van artikel 57 lid 3 van de Faillissementswet gehouden is de opbrengst van de showroommodellen van ING op te eisen ten behoeve van de Ontvanger, zal de vordering, te vermeerderen met de niet bestreden wettelijke rente, worden toegewezen. 4.8. ING zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op: - dagvaarding EUR 84,31 - vast recht EUR 4.732,00 - salaris procureur EUR 4.000,00 (2,0 punten × tarief EUR 2.000,00) Totaal EUR 8.816,31 5. De beslissing De rechtbank 5.1. veroordeelt ING om aan de curator te betalen een bedrag van EUR 232.400,00 (tweehonderdtweeëndertig duizendvierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119a BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf de dag van betaling door Belgium Bedding tot de dag van volledige betaling, 5.2. veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op EUR 8.816,31, 5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, mr. R.A. Overbosch en mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2008.?