Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF5180

Datum uitspraak2008-10-02
Datum gepubliceerd2008-10-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-007384-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Piranha zaak. 5 (mede)verdachten. Zaak (mede)verdachte 4 Algemeen: Het gerechtshof ’s-Gravenhage veroordeelde op 2 oktober 2008 vier verdachten wegens het plegen van terroristische misdrijven tot gevangenisstraffen variërend van vier tot negen jaar. Een vijfde verdachte kreeg drie maanden gevangenisstraf voor een vuurwapendelict zonder terroristisch oogmerk. Het Haagse hof achtte het Openbaar Ministerie ontvankelijk in zijn vervolging van de verdachten, ondanks enkele onregelmatigheden in dit grootschalige onderzoek. Deze onregelmatigheden zijn voor het hof geen reden geweest om bewijsmiddelen uit te sluiten of lagere straffen op te leggen. Het hof vond het niet aannemelijk dat er sprake was van opzettelijke misleiding van de rechter. Bovendien zijn de tekortkomingen in hoger beroep hersteld. Het hof zag in het kader van deze strafzaken geen reden om onderzoek te doen naar mogelijke meineed van mr. Plooij. De rol van de AIVD oordeelde het hof rechtmatig. Het hof vond deelname van vier verdachten aan een organisatie met een terroristisch oogmerk bewezen op grond van verscheidene factoren. Voorbeelden hiervan zijn het circuleren van vuurwapens binnen de groep, de aanwezigheid van munitie, het houden van een schietoefening, belangstelling voor bomgordels en het aanhangen van een radicale gewelddadige geloofsopvatting. De verdachten hadden papieren voorhanden met namen van Nederlandse politici en zochten actief naar hun adressen. Van één van de verdachten is een gefilmd zelfmoordtestament aangetroffen.


Uitspraak

Rolnummer: 22-007384-06 Parketnummers: 10-600108-05 en 10-600101-06 Datum uitspraak: 2 oktober 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2006 in de strafzaak tegen de verdachte: [medeverdachte 4], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, thans verblijvende in [detentieadres]. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 2 november 2007 en 24 januari 2008, de onderbroken terechtzitting van 11, 14, 18 en 19 maart 2008, de onderbroken terechtzitting van 15, 17, 18 en 22 april 2008 en de terechtzittingen van 6 juni 2008, 19, 22 en 26 augustus 2008, 1, 4, 5, 9, 12 en 18 september 2008. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. De aanduiding "advocaat-generaal" dient meervoudig te worden begrepen, voorzover het openbaar ministerie door twee advocaten-generaal vertegenwoordigd is geweest. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaardingen vermeld staat, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven. Van de inleidende dagvaardingen en de vordering aanpassing omschrijving tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden. Bij gelegenheid van repliek heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat het onder 1A en 1B tenlastegelegde dient te worden gelezen als een cumulatieve tenlastelegging. Blijkens het standpunt van de advocaat-generaal kan de 'Piranha groep' gelijktijdig als terroristische en criminele organisatie worden gezien en geldt artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht in deze situatie niet als specialis ten opzichte van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1A en 1B, 3 en 6 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen als vermeld in het vonnis waarvan beroep. De officier van justitie [officier van justitie 2] heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. In hoger beroep is de verdachte niet verschenen ter enige terechtzitting. De verdediging is enkele malen ter terechtzitting aanwezig geweest. Bij faxbericht van 2 september 2008 heeft de verdediging aangegeven dat op verzoek van de verdachte ter zitting geen pleidooi zal worden gehouden. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Vrijspraak Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 en onder 6 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Aan de verdachte is onder 3 tenlastegelegd, kort en zakelijk weergegeven, dat hij [getuige 1] en [getuige 13] heeft geworven voor de gewapende strijd al dan niet door deze personen door middel van lessen en/of lezingen te trachten te overtuigen van het bestrijden van ongelovigen met geweld en/of het voeren van de gewelddadige jihad en/of door het tonen aan hen van een of meer vuurwapen(s). Naar het oordeel van het hof is uit het verhandelde ter terechtzitting en ook overigens uit het dossier onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte [getuige 1] en [getuige 13] heeft geworven voor de gewapende strijd door hen door middel van lessen en/of lezingen te trachten te overtuigen van het bestrijden van ongelovigen met geweld en/of het voeren van de gewelddadige jihad. Het hof stelt voorop dat aan het bestanddeel 'werven' in de kamerstukken ten behoeve van de Wijziging en aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met terroristische misdrijven (Wet terroristische misdrijven) verschillende omschrijvingen worden gegeven. Zo wordt gesproken over 'het enkele ronselen voor de gewapende strijd', 'iemand tot aansluiting bewegen' alsmede 'het vis-a-vis - te denken valt aan schoolpleinen, clubhuizen en uitgaansgelegenheden - benaderen teneinde te overreden', 'bespelen' en 'beïnvloeden, ideologisch rijp maken'1. Tevens blijkt uit deze Kamerstukken dat het delict voltooid zal zijn wanneer een handeling die ertoe strekt om iemand tot aansluiting te bewegen, zich heeft geopenbaard en dat voor de strafbaarheid niet relevant is of het werven tot een bepaald resultaat heeft geleid2. De stelling van de verdediging dat de in de tenlastelegging genoemde handelingen enkel dan zijn aan te merken als wervingshandelingen indien zij gepaard gaan met een concreet verzoek tot het deelnemen aan een gewapende strijd, vindt dan ook, naar het oordeel van het hof, geen steun in het recht. Gelet op de hiervoor genoemde omschrijvingen van het begrip 'werven' is het immers de bedoeling van de wetgever geweest tevens het voortraject waarin een mogelijke rekruut nog wordt bespeeld, beïnvloed en/of ideologisch rijp gemaakt, strafbaar te stellen op de voet van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht. Dit is ook mogelijk nu de vrijheden genoemd in de artikelen 9 en 10 van het EVRM hun begrenzing vinden in het plegen van misdrijven. Het hof overweegt voorts dat het 'werven' over het algemeen geen eenmalige handeling zal betreffen, doch veeleer een proces omvat dat begint met het spotten van een mogelijke/bevattelijke rekruut en via het wekken van vertrouwen en het kweken van liefde voor de jihad - niet zelden door het tonen van oorlogsfilmpjes - eindigt met het daadwerkelijk bewegen van iemand tot deelname aan een gewelddadige strijd.3 Volgens verklaringen van [getuige 1] was de verdachte weliswaar de mening toegedaan dat geen andere wetten dan die van God geaccepteerd dienden te worden, hetgeen hij uitlegde door te spreken over hemellichamen en de cellen in het menselijk lichaam, doch hij heeft nooit tegen [getuige 1] gezegd dat [getuige 1] er ook zo over moest denken4. Het enkele feit dat de verdachte [getuige 1] tweemaal bij hem thuis heeft uitgenodigd bij welke gelegenheid de Syriër over zijn denkbeelden sprak5, is onvoldoende om vast te stellen dat deze verdachte handelingen heeft verricht die zagen op het werven van [getuige 1] voor de gewapende strijd. Ook kan naar het oordeel van het hof evenmin wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte [getuige 1] heeft geworven voor de gewapende strijd door hem een of meer wapen(s) te tonen. [getuige 1] verklaart wel dat hij wapens bij de verdachte heeft gezien, doch dat was alleen toen de verdachte deze wapens in het huis in België aan [medeverdachte 5] liet zien. [getuige 1] zag toen de wapens omdat hij naast [medeverdachte 5] zat6. Dat de verdachte wapens aan [getuige 1] heeft getoond teneinde hem te werven voor de gewapende strijd is daarmee niet aannemelijk geworden. Ten aanzien van het werven van [getuige 13] overweegt het hof dat het enkele feit dat de verdachte bekend stond als de 'man die veel sprak over de werking van de hersenen'7 is onvoldoende om aan te nemen dat hij daarover sprak om [getuige 13] daarmee te trachten te overtuigen van het bestrijden van ongelovigen met geweld en/of het voeren van de gewelddadige jihad. Voorts is uit het verhandelde ter terechtzitting en ook overigens uit het dossier niet komen vast te staan dat de verdachte aan [getuige 13] een of meer wapens heeft getoond. Gelet op het bovenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat de verdachte handelingen heeft verricht die niet anders kunnen worden geduid dan strekkende tot het bewegen van [getuige 1] en [getuige 13] tot aansluiting bij dan wel die zagen op het bespelen, beïnvloeden en ideologisch rijp maken van [getuige 1] en [getuige 13] voor de gewapende strijd. Van werven als tenlastgelegd is dan ook geen sprake. Nu ook van het werven van één of meer andere onbekend gebleven personen niet is gebleken, dient de verdachte te worden vrijgesproken van het aan hem onder 3 tenlastegelegde. Ten aanzien van feit 6: de Agram 2000 Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen met betrekking tot de Agram 2000 (feit 6) dat de verdachte op enig tijdstip in de periode als tenlastegelegd feitelijk de beschikking heeft gehad over dat wapen en/of de geluidsdemper en/of de munitie noch dat hij tezamen met anderen toen en daar op enig moment dat wapen en/of munitie opzettelijk voorhanden heeft gehad. De vraag of sprake is geweest van een terroristisch oogmerk en/of oogmerk om een terroristisch oogmerk voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken kan dan ook met betrekking tot dit wapen onbesproken blijven. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1A, 1B, 2, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. A hij in de periode van 11 november 2004 tot en met 14 oktober 2005 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door hem, verdachte, en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [getuige 2] en [getuige 1] en [medeverdachte 1] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven als bedoeld in artikel 83 Wetboek van Strafrecht, te weten: - doodslag, te plegen met een terroristisch oogmerk en/of - moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk, en/of - het voorhanden hebben van en/of doen binnenkomen en/of doen uitgaan van wapens van de categorieën II en/of III en van munitie van categorieën II en/of III, (te) begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken; en B hij in de periode van 11 november 2004 tot en met 14 oktober 2005 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door hem, verdachte, en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [getuige 2] en [getuige 1] en [medeverdachte 1] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten: - het opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een ander van het leven te beroven en - het voorhanden hebben van en/of doen binnenkomen en/of doen uitgaan van wapens van de categorieën II en/of III en van munitie van categorieën II en/of III; 2. hij in de periode van april 2005 tot en met 14 oktober 2005 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om - moord en/of doodslag, zulks telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, te plegen op één of meer politici uit Nederland voor te bereiden en/of te bevorderen: - gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van één of meer van die misdrijven aan zich of anderen heeft getracht te verschaffen en - voorwerpen voorhanden heeft (gehad) waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van één of meer van die misdrijven en immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededaders: - één of meer vuurwapens in hun bezit gehad (te weten een AGRAM 2000 met bijbehorende munitie, een geluiddemper, een (op een) CZ, type Vz-61 Scorpion (gelijkend voorwerp) en/of een revolver en/of - één of meer vuurwapens vervoerd en/of - met een vuurwapen (in een bos) geschoten en/of - gasmaskers in hun/zijn bezit gehad en/of - bivakmutsen in zijn bezit gehad en/of - computers en/of CD-roms voorhanden gehad met daarop één of meer bestanden, bevattende instructies voor het maken en/of gebruiken van wapens en/of explosieven (waaronder een zogenaamde bomgordel en instructies voor het ombouwen van een mobiele telefoon tot afstandbediening) en/of giffen en/of instructies met betrekking tot (militaire) training en/of gevechtstechnieken en/of overlevingstechnieken en/of de werkwijze van politie en veiligheidsdiensten (Bouwstenen van naties.doc (ondermeer bevattende het document: "Hoe kan ik mijzelf ontwikkelen voor de Jihad"), (in een map/folder genaamd: i3dad:) 0475-1.ram en 19.zip/thacom an_booad.doc, veiligheid.doc) en/of - bijeenkomsten gehouden en/of overleg gevoerd en/of - op afgeschermde wijze met elkaar gecommuniceerd via internet en/of e-mail (ondermeer via één speciaal daarvoor aangemaakte e-mail account) en/of - een telefoongesprek gevoerd met een medewerkster van een apotheek waarin wordt gevraagd welke mensen die in de Tweede Kamer werken in die apotheek komen en wat hun adressen zijn en/of - een lijst gemaakt en/of geprint en/of voorhanden gehad met namen en adressen van politici (van ondermeer de heren Zalm, Balkenende en Wilders en de dames Hirsi Ali en Griffith) en/of - een briefje gemaakt en voorhanden gehad met daarop (gecodeerd) de namen en adressen van politici (te weten van de heren Weisglas, Van der Vlies, Marijnissen en Dittrich) en/of - een afscheidsboodschap (een zogenaamd zelfmoordtestament) opgenomen/gemaakt en in het bezit gehad met als kennelijke doel deze boodschap openbaar te (laten) maken na de uitvoering van voornoemd(e) misdrij(f)(ven), ondermeer inhoudende een filmopname van [medeverdachte 1] met op de achtergrond een (op een) automatisch vuurwapen (gelijkend voorwerp), waarbij [medeverdachte 1] ondermeer de volgende (Arabische) teksten uitspreekt: "Ik verricht deze daad uit vrees voor de straf van God de verhevene" en/of "Wij moeten ons vandaag voorbereiden om te sterven" en "Toen ik deze daad verrichtte, deed ik dat en had de overtuiging dat ik de juiste "Manhaj" volgde" en "mijn boodschap aan de regering: Het is de boodschap van onze profeet () Toen hij zei: "ik heb jullie de slachting gebracht". Sheikh Osama Bin laden, moge Allah hem hoeden, heeft jullie regelmatig en veelvuldig gewaarschuwd. Sheikh de Moejahid Ayman Al Zawahiri heeft jullie ook regelmatig en veelvuldig gewaarschuwd. En onze geliefde sheikh Aboe Moesaab Al Zargawi heeft jullie wel eens gewaarschuwd maar jullie hebben steeds onrecht aangericht, jullie kruisvaarders, die Bush steunden toen hij zijn bekende woord heeft uitgesproken: "Laat de kruistochten beginnen". Ik zeg jullie dat er tussen ons en jullie alleen de taal van het zwaard is tot jullie de moslims met rust laten en de weg van de vrede kiezen." en "Ten aanzien van het Nederlandse volk () Jullie worden als strijders beschouwd omdat jullie deze regering hebben gekozen. Jullie vermogens en bloed zijn voor ons geoorloofd. Wij zullen hier jullie bloed verspillen zoals jullie het bloed van de moslimse burgers in Irak hebben verspild." en "Wij hebben Allah en zijn gezant trouw gezworen om dood te gaan. Wij zullen jullie, voor zeker, de afschuwelijkheden van de holocaust laten vergeten" en waarbij aan het einde van deze opname een tweede stem roept: "De martelaar heeft gezegevierd en de helden hebben gezegevierd."; 4. hij op tijdstippen in de periode van 11 november 2004 tot en met 14 oktober 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk CZ, model 61, kaliber 7,65 mm, en munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 van categorie III, te weten 322 patronen, kaliber 7,65 mm, voorhanden heeft gehad, terwijl het feit is begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken; 5. hij op tijdstippen in de periode van 11 november 2004 tot en met 14 oktober 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet, in de vorm van een revolver, merk Smith & Wesson, model 637, kaliber .38, en munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 van categorie III, te weten 5 patronen, kaliber .38, voorhanden heeft gehad, terwijl het feit is begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht. Nadere overwegingen met betrekking tot het bewezenverklaarde Betrouwbaarheid getuigen Het hof overweegt omtrent de betrouwbaarheid van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en het gebruik van hun verklaringen voor het bewijs als volgt. De getuigen zijn verschillende malen uitgebreid door de politie gehoord. Tevens is [getuige 1] twee maal en [getuige 2] één maal in het bijzijn van óók de verdediging gehoord door de rechter-commissaris, waarna zij opnieuw ter terechtzitting van de rechtbank Rotterdam zijn gehoord. Ter terechtzitting van het hof zijn [getuige 2] en [getuige 1] vervolgens opnieuw uitvoerig als getuige gehoord. Zowel de advocaat-generaal, de verdediging als de verdachte hebben daarbij voldoende gelegenheid gehad om de getuigen te ondervragen en desgewenst opmerkingen te maken ten opzichte van de door deze getuige afgelegde verklaring alsmede in te brengen wat tot verdediging kan dienen. De getuigen hebben ter zitting van het hof uitvoerig verklaard over wat zich in de periode van april 2005 tot en met hun aanhouding op 14 oktober 2005 in relatie tot de verschillende verdachten heeft afgespeeld. De getuigen hadden tijdens die verhoren slechts op een aantal punten moeite zich te herinneren wat er zich ten tijde van die periode precies had afgespeeld, maar hebben overigens helder aangegeven welke handelingen zij hebben verricht en waarom. Het hof is van oordeel dat de getuigen op een enkel punt bij de politie, de rechter-commissaris en de rechtbank verschillend hebben verklaard. Dat doet zich met name voor met betrekking tot de extra reis van de getuigen heen en weer naar België op 29 juni 2005. Het hof acht hetgeen de getuigen daarover ter zitting van het hof hebben verklaard echter aannemelijk. Het enkele feit dat verbalisant [verbalisant 1] bij gelegenheid van de eerste verhoren aan [getuige 2] passages heeft voorgehouden uit de verklaringen van [getuige 1] brengt niet zonder meer met zich dat alle latere door [getuige 2] afgelegde verklaringen van onwaarde zijn. In dit verband is van belang dat [getuige 2] door het hof, de advocaat-generaal en ook door de verdediging ondervraagd is kunnen worden naar de invloed van het handelen van [verbalisant 1] op haar verklaringen. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is van belang of die verklaringen op relevante onderdelen overeenstemmen met hetgeen andere getuigen verklaren of hetgeen overigens uit stukken, die zich in het dossier bevinden, blijkt. Nu de verklaringen van de getuigen in de kern waar het de tenlastegelegde gedragingen betreft - kortweg: -, consistent, authentiek, gedetailleerd, en overtuigend overkomen en bovendien op relevante onderdelen overeenstemmen met de inhoud van andere zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen waaronder verklaringen van andere getuigen en - op onderdelen - van de verdachte zelf, acht het hof deze betwiste verklaringen betrouwbaar en kunnen deze worden gebruikt voor het bewijs. In dit verband tekent het hof aan dat [getuige 1] in zijn 10e verhoor melding heeft gemaakt van de beschadigingen op de baby uzi alsof "er met iets op geslagen was"8. Op dat moment was het betreffende wapen spoorloos. Pas ongeveer een jaar later werd het wapen in de kelderbox behorende bij de woning van de verdachte aangetroffen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft [getuige 1] de hem getoonde baby uzi herkend aan de puntjes en heeft de voorzitter van rechtbank, nadat het wapen aan de rechtbank was getoond, opgemerkt dat de getuige iets heeft waargenomen "wat lijkt op weggeponste nummers"9. Gebruik van materiaal afkomstig van de AIVD en in het bijzonder van het zogenaamde 'apothekersgesprek' Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van het zogenaamde "apothekersgesprek"10 acht het hof van belang dat reeds in eerste aanleg door [plaatsvervangend hoofd AIVD], plaatsvervangend hoofd van de AIVD11 bij de rechter-commissaris is verklaard in antwoord op de vraag of in het originele telefoongesprek - het hof begrijpt het zogenaamde "apothekersgesprek" - is geknipt of dat het is bewerkt, dat bij zijn beste weten een integrale weergave van het gesprek op de CD-rom staat. Tevens heeft hij verklaard dat zijn dienst het zogenaamde Talloncriterium niet schendt12. Bij brief van 28 augustus 2006 heeft hij nader antwoord gegeven op een aantal bij het getuigenverhoor niet beantwoorde vragen. [landelijk terreurofficier van justitie], landelijk terreurofficier van justitie, heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris13 één en ander in algemene zin onderbouwd door te spreken over de mogelijkheden tot controle van de handelswijze van medewerkers van de AIVD met het oog op het Tallon-criterium. Daarnaast zijn bij de politie de broer, vader en oudste zus van de medeverdachte [medeverdachte 3] gehoord. De processen-verbaal van die verhoren bevinden zich inmiddels in het proces-dossier. Het hof noemt deze gesprekken met name omdat deze personen in het bijzonder kunnen verklaren over de context waarin het zogenaamde telefoongesprek is gevoerd en hoe dit gesprek is verlopen en daarmee het apothekersgesprek op dat punt toetsbaar maken. In eerste aanleg is bij de rechter-commissaris gehoord de oudste zus van de medeverdachte [medeverdachte 3]14. In dat verhoor is als naam van de AIVD-medewerkster met wie de getuige veel contact had gehad over de zoektocht naar de medeverdachte [medeverdachte 3], genoemd de naam van [getuige 4]. Over het zogenaamde "apothekersgesprek" heeft de oudste zus bij de rechter-commissaris verkort en zakelijk weergegeven verklaard dat de [familieleden van medeverdachte 3] van de AIVD de opdracht hadden gekregen om de medeverdachte [medeverdachte 3] zo lang mogelijk aan de telefoon aan de praat te houden. Ze hadden inmiddels gehoord dat de medeverdachte [medeverdachte 3] was gesignaleerd met iemand van de Hofstadgroep. "We moesten op een dusdanige manier vragen stellen om er achter te komen waar en met wie zij was zonder dat zij argwaan zou krijgen. We moesten proberen [medeverdachte 3] te beïnvloeden. Ik was het daarmee eens. Toen [medeverdachte 3] met [getuige 5] sprak, heeft [getuige 5] 'in haar taal' gesproken. Ze heeft expres de woorden Al Quaida, aanslag etc. gebruikt. Ze wist dat de AIVD op dat moment mee luisterde"15. De door de oudste zus bij de politie afgelegde verklaringen op 30 juni en 18 augustus 2005 met als documentcode G6 en als aanduiding aan de voet van de pagina telkens Onderzoek "Theodon" zijn bij het rechter-commissaris-verhoor gevoegd. Ook [getuige 5] is bij de rechter-commissaris gehoord. Van de vader en broer zijn de verklaringen op 9 april 2008 door de advocaat-generaal ingebracht gelijk met de verklaringen van [getuige 5] uit het Theoden-onderzoek met nummer Z74048. Het hof heeft de rechter-commissaris verzocht genoemde [getuige 4], dan wel de medewerker van de AIVD die vermoedelijk achter dit pseudoniem schuilgaat, als getuige te horen en de advocaat-generaal verzocht de AIVD te verzoeken alle telefoongesprekken die door de AIVD zijn opgenomen van de medeverdachte [medeverdachte 3] en haar familieleden voorzover het betreft de periode van mei 2005 - juni 2005 te verstrekken en toe te voegen aan het dossier.16 Aan beide verzoeken is door de AIVD met een beroep op artikel 15 van de WIV 2002 en verwijzing naar een eerder uitgebracht ambtsbericht van 26 oktober 2006 met kenmerk 2698317/01 niet voldaan17. Aan de hand van de tekst van het zogenaamde "apothekersgesprek", als beluisterd door een opsporingsambtenaar en een tolk en weergegeven bij proces-verbaal18 stelt het hof vast dat aan het telefoongesprek mogelijk een of meerdere telefoongesprek(ken) vooraf zijn gegaan tussen de medeverdachte [medeverdachte 3] en haar zus [getuige 5] en mogelijk de moeder van de medeverdachte [medeverdachte 3], nu daar blijkens de weergave in de eerste tien minuten van het telefoongesprek onder meer over wordt gesproken. Het hof stelt vervolgens vast dat 10.33 minuten na aanvang van het telefoongesprek de medeverdachte [medeverdachte 3] opeens zelfstandig vraagt wie er allemaal in de apotheek bij [getuige 5] komen, van die bekende mensen en vraagt wie bijvoorbeeld, dat vervolgens een aantal namen wordt genoemd door de medeverdachte [medeverdachte 3], waaronder een "zwart kankerwijf" - het hof begrijpt dat in dit verband hiermee Hirsi Ali wordt bedoeld - Remkes, Van Aartsen met de vraag of [getuige 5] het adres van Van Aartsen en die Hirsi Ali heeft en als ze het heeft, het adres aan de medeverdachte [medeverdachte 3] wil geven. Uit de weergave van die passage leidt het hof niet af dat dat gedeelte is ingegeven door de wens van de familie van de medeverdachte [medeverdachte 3] haar aan de praat te houden, te achterhalen met wie ze omging of zou zijn geïnitieerd door [getuige 5] in opdracht van de AIVD. Het hof stelt vast dat in de verklaringen van [getuige 5] noch in die van de oudste zus is aangegeven dat zij juist het onderwerp van de adressen van politici in relatie tot de apotheek met de medeverdachte zouden moeten bespreken. Vorenstaande brengt met zich mee dat het hof de passages als weergegeven in het zogenaamde "apothekersgesprek", die betrekking hebben op het vragen door de medeverdachte [medeverdachte 3] aan haar zus [getuige 5] welke politici in de apotheek waar haar zus werkzaam is, komen en om hun adressen, betrouwbaar acht en voor het bewijs zal gebruiken. Nadere bewijsoverweging feit 1 primair Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben deelgenomen aan een of meer van de volgende handelingen: a) het voorhanden hebben van geschriften en/of beeld- en geluidsmateriaal (19,20) al dan niet in digitale vorm, die enerzijds getuigen van een radicale uitleg van de Koran en andere godsdienstige geschriften en een daarop gebaseerde oproep tot en/of rechtvaardiging van verzet en/of strijd en/of toepassing van geweld tegen veelal westerse niet-moslims en waarin anderzijds een directe relatie wordt gelegd met de Nederlandse democratie en/of rechtsorde, daaronder begrepen specifieke politici; b) het organiseren van en/of deelnemen aan een of meer min of meer besloten bijeenkomsten, waaraan op uitnodiging kon worden deelgenomen, die niet in een moskee of in een openbare ruimte plaatsvonden, maar in woningen van een van de deelnemers werden gehouden en waarin al dan niet onder het vertonen van beeldmateriaal werd gesproken over voornoemde opvattingen in het algemeen en meer in het bijzonder over ongelovigen (wat betekent dat en hoe wordt iemand dat) en het ongelovig verklaren van al dan niet specifieke personen met als uiterste consequentie de dood21; c) het als spreker op dergelijke bijeenkomsten vervullen van een actieve en bepalende rol bij de uitleg van de Koran en andere godsdienstige geschriften en bij de toepassing daarvan in de praktijk; d) het via msn en bij andere gelegenheden uitdragen van voornoemde opvattingen en het verspreiden en vertonen van van die opvattingen getuigende films, zoals films over onthoofdingen (22,23) en het aansporen van anderen tot verdere verspreiding daarvan24; e) het voorhanden hebben en vertonen van een digitale instructiefilm over het maken van een bomgordel (25,26) en het daaraan gekoppelde verzoek om de voor het vervaardigen daarvan noodzakelijke materialen te gaan halen27; f) het voorhanden hebben28 en overbrengen29 van informatie over bepaalde Nederlandse politici, zoals namen, adressen en telefoonnummers; g) het voorhanden hebben30, bekijken31 en vervoeren32 van een of meer wapens en daarbij behorende munitie; h) het schieten met een vuurwapen in een bos in Amsterdam33; i) het voorhanden hebben van een of meer gasmaskers34 en/of bivakmutsen35; j) het hebben en/of onderhouden van contact op een zodanig geraffineerde en gemaskeerde wijze zoals door gebruik te maken van aparte hotmailaccounts (36,37) dat deze door opsporingsambtenaren ondanks gebruikmaking van diverse opsporingsmiddelen niet konden worden getraceerd; k) het voorhanden hebben en bewerken van documentatie met als titel "Lessen in Veiligheid" betreffende het inachtnemen van maatregelen ter voorkoming danwel vermindering van (de kans op) observatie en afluistering door derden alsmede hoe te handelen in geval van arrestatie en verhoor38. l) het organiseren van en/of deelnemen aan ontmoetingen39 waaraan afspraken ten grondslag hebben gelegen die niet op traceerbare wijze zijn gemaakt. Uit verklaringen van [getuige 1] blijkt dat hem door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dezelfde film is getoond als hierboven onder e. genoemd, hetgeen duidt op een niet alleen door hen gedeelde belangstelling voor de vervaardiging van bomgordels, maar ook op het delen van die belangstelling met een ander40. Een ander bovendien die door deze beide medeverdachten gedurende kortere tijd intensief is opgezocht en indringend is geconfronteerd met de door hen gedeelde opvattingen als hiervoor bedoeld en betrokken is bij een of meer van de handelingen als hierboven beschreven onder a. tot en met l. In de kring van de verdachten hebben vuurwapens gecirculeerd. [getuige 1] heeft verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte 2] met een tas met vuurwapens naar zijn woning is gekomen. Kort daarop is ook de medeverdachte [medeverdachte 1] naar die woning toegekomen. In de woning zijn de wapens bekeken en onderzocht. Op initiatief van de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft een schietoefening plaatsgevonden in een bos in Amsterdam. Ook in de woning in België zijn vuurwapens voorhanden geweest bij gelegenheid van een samenzijn met onder andere de verdachte41. De medeverdachte [medeverdachte 2] is op 22 juni 2005 aangehouden terwijl hij in het bezit was van de Agram 2000. Ten slotte zijn twee vuurwapens aangetroffen in een kelderbox behorende bij de woning van de verdachte. Die wapens zijn door [getuige 1] herkend als dezelfde wapens die hij voordien in zijn woning alsook in België heeft gezien. Het dossier bevat processen-verbaal waarin wordt gerelateerd over de observatie van ontmoetingen van personen, onder wie de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1], die gelet op hun woonadressen zodanig onwaarschijnlijk op toeval zijn terug te voeren dat, ondanks de interceptie van telecommunicatie waaruit geen enkele indicatie naar voren kwam dat een ontmoeting op handen was, het "zeer aannemelijk" is geacht dat aan die ontmoetingen een afspraak ten grondslag heeft gelegen die via heimelijke communicatie is gemaakt (42,43). Een concreet aanknopingspunt dat niet alleen gebruik is gemaakt van heimelijke communicatie, maar dat dat naar het oordeel van het hof ook structureel moet zijn gebeurd en onderdeel is geweest van een gestructureerd verband vormt de in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen documentatie als onder k. genoemd. Die documentatie bevat onder meer de navolgende instructies, ter zake waarvan het dossier aanwijzingen bevat dat daaraan niet alleen uitvoering is gegeven, óók door tenminste één ander dan de medeverdachte [medeverdachte 1] in wiens woning deze zijn aangetroffen, maar dat ook tenminste één ander op het belang van naleving van die instructies is gewezen: I. Een telefoon moet vermeden worden, tenzij deze nodig is voor een operatie.44 II. Laat de persoon met wie je communiceert alleen sms-berichten verzenden vanaf een onbekend nummer of vanuit een telefooncel. III. Schakel de telefoon zo vaak mogelijk uit en zet 'm pas weer aan nadat je minimaal 1 km van je huis verwijderd bent. IV. Gebruik geen islamitische termen in je sms, geef alleen data door waarop je met elkaar afspreekt, echter; met 'maandag' bedoel je geen maandag en met 'dinsdag' bedoel je geen dinsdag. V. Ook de plaats van ontmoeting moet van tevoren worden afgesproken en nooit over de telefoon45. VI. Neem je telefoon nooit mee naar de plaats van ontmoeting.46 VII. Spreek nooit af op plaatsen waar veel camera's hangen zoals stations47. VIII. Wacht nooit langer dan een kwartier op een persoon, als men langer dan een kwartier te laat is, ga dan weg. IX. Open nooit een email vanuit je eigen huis48. X. Wanneer je wil communiceren, via een brief, schrijf deze dan op een openbare computer, print 'm uit en raak de brief of envelop niet aan met je vingers. Zorg dat je lichaam niet in contact komt met de brief (49,50). XI. Informatie, geld en wapens kunnen worden opgeslagen in leegstaande huizen of bij iemand thuis die niet geobserveerd wordt. XII. Als je telefoonnummers bewaart, schrijf dan nooit het echte nummer op, maar neem bijvoorbeeld voor de 3 een 7, kijk zelf wat je makkelijk kunt onthouden. XIII. Ook belangrijke adressen kun je coderen51. Dat de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] meer contact met elkaar hebben gehad dan uit observatieverslagen uit het dossier blijkt, leidt het hof af uit verklaringen van [getuige 1] die verklaard heeft over i) het veelvuldig door een medeverdachte overbrengen van groeten van een andere medeverdachte aan [getuige 1]52, ii) het kort na elkaar arriveren door de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij de woning van [getuige 1] bij gelegenheid van het bekijken van het wapen en het bij die gelegenheid door de medeverdachte [medeverdachte 2] openen van de deur van die woning voor de medeverdachte [medeverdachte 1] waaruit [getuige 1] afleidde dat beiden bij hem thuis hadden afgesproken53, iii) de instructie van de medeverdachte [medeverdachte 2] aan [getuige 1] om naar de medeverdachte [medeverdachte 1] te gaan omdat hij van deze iets zou krijgen54 (hetgeen vervolgens bleek te gaan om het overbrengen van informatie als hierboven bedoeld onder f.) iv) het emailen door de medeverdachte [medeverdachte 2] met de medeverdachte [medeverdachte 1] alsmede v) de herhaalde instructie van de medeverdachte [medeverdachte 2] aan [getuige 1] niet tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] te zeggen dat hij in België verbleef55 In dit verband zijn ook van belang de eerder genoemde telefoongesprekken tussen de medeverdachte [medeverdachte 1] en [getuige 12] waar het de contacten tussen de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] betreft. In de woning van de medeverdachte [medeverdachte 1] zijn naast documenten die onderaan "juli '05" resp. "Augustus '05" vermelden, handgeschreven notities aangetroffen56 die moeten worden toegeschreven aan de medeverdachte [medeverdachte 1]57. Deze notities vertonen grote gelijkenis met het hierboven onder k. genoemde bestand en duiden erop dat deze medeverdachte actieve aandacht heeft gehad voor en bemoeienis met de daarin opgenomen instructies. Waar deze notities betrekking hebben op passages hoe te handelen in geval van arrestatie en verhoor, is een relatie met het plegen van strafbare feiten aanwezig. Op een in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen computer zijn bestanden aangetroffen waarop een logo is te zien van de Leeuwen van Tawhied.58 Op die computer is het internetadres http://leeuwenvantawhied.web-log.nl alsmede een snelkoppeling naar dat adres aangetroffen. Het gaat daarbij om een gratis website waarop onder andere een link is te vinden naar eerdergenoemde Lessen in Veiligheid. De betreffende pagina van de website vermeldt een afbeelding die wordt ingeleid met de tekst "onze nieuwe productie". Op de afbeelding zelf staat bovenaan de tekst te lezen "Een productie van 'Leeuwen van Tawhied'", aan de linker zijde geflankeerd door het logo. Ook dat wijst op een gestructureerd verband dat naar buiten gericht is. Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof vastgesteld dat de inbreng van de verschillende verdachten duidt op een zekere werk- dan wel taakverdeling waar het betreft aspecten als: het vervoer van personen, het geven van lezingen, het onderhouden van contacten met elkaar en met anderen, het vervoeren en verbergen van een of meer wapen(s), het in intellectuele zin vorm geven aan eerdergenoemde extreme uitleg van de Koran en andere godsdienstige geschriften, het bieden van verblijfplaats aan medeverdachten en/of deelnemers aan bijeenkomsten als hierboven onder b. genoemd, het zoeken van advocaten voor medeverdachten die zijn aangehouden/gedetineerd zijn, het bieden van woonruimte. Op basis van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat in deze gesproken kan worden van een gestructureerde onderlinge samenwerking tussen minimaal twee personen met een duurzaam karakter, omdat van die samenwerking binnen de bewezenverklaarde periode is gebleken en daarmee van een organisatie als bedoeld in de artikelen 140a en 140 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat uit de verklaringen van [getuige 9]59, [getuige 1]60 en [getuige 2]61 blijkt dat binnen de groep op basis van de door die groep verstane uitleg van de Koran en andere religieuze geschriften, blijkt dat sprake is van voorschriften en regels die in acht genomen dienden te worden tijdens de onder b. en c. genoemde bijeenkomsten en ontmoetingen/contacten waar het betreft de positie, houding en kleding van de vrouw. Binnen de groep werd door de gemeenschappelijkheid op die groepsleden een zekere druk uitgeoefend zich aan die regels en voorschriften te houden en genoemde uitleg te respecteren en na te leven. Het hof leidt daaruit af dat daarmee tevens een zekere druk werd gelegd op de groepsleden om binnen die groep te blijven. Voor de vraag wat het oogmerk van die organisatie is geweest is naar het oordeel van het hof het volgende van belang. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1]62, [getuige 9]63 en [getuige 7]64 komt een beeld naar voren dat de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opvattingen huldigen die, samengevat weergegeven, met elkaar gemeen hebben dat vanuit een diep gewortelde geloofsovertuiging waarin absolute gehoorzaamheid aan Allah, de Koran en alles wat daarvan is afgeleid vooropstaat en waarin elke daarvan afwijkende staatsinrichting, gezagsvorm, regeling, leefwijze of gedraging wordt afgewezen en als vijandig wordt beschouwd, nadrukkelijk zogenaamde ongelovigen worden onderscheiden als aanduiding van die mensen die blijk geven van een afwijkende leefwijze of gedrag. Ten aanzien van hen past geen mededogen in die zin dat zij zich moeten bekeren op straffe waarvan elk van de verdachten het gerechtvaardigd acht dat tegen hen geweld wordt gebruikt, ja zelfs dat zij worden gedood. De inhoud van digitale bestanden en documenten alsmede digitaal beeldmateriaal, zoals aangetroffen op aan de verdachten toebehorende dan wel aan hen toegeschreven computers en cd-roms, sluit op die opvattingen aan. [getuige 1] heeft verklaard dat hem door de medeverdachte [medeverdachte 2] een instructiefilm is getoond over het vervaardigen van een bomgordel. Geconfronteerd met een op de computer van de medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen videobestand65, heeft [getuige 1] verklaard het filmpje te herkennen als het filmpje dat de medeverdachte [medeverdachte 2] hem had getoond en waarop te zien is hoe een zelfmoordgordel in elkaar wordt gezet66. Diezelfde [getuige 1] is door deze beide verdachten gedurende kortere tijd intensief67 opgezocht en indringend geconfronteerd met de door hen gedeelde opvattingen als hiervoor bedoeld en betrokken is bij een of meer van de handelingen als hierboven beschreven onder a. tot en met l. Tegen de achtergrond dat, zoals hierboven reeds is overwogen, in de kring van de verdachten vuurwapens hebben gecirculeerd, op een in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen handschoen schotrestdeeltjes zijn aangetroffen68 en eenmaal daadwerkelijk geoefend is in het schieten met een vuurwapen is sprake van een directe relatie tussen de door de verdachten gehuldigde opvattingen en het in de praktijk brengen van die opvattingen. In de woning van [getuige 3] is een briefje aangetroffen waarop in code de namen en privé-adressen van 4 bekende Nederlandse politici geschreven stonden69. Meer specifiek werd dat briefje aangetroffen op een plank onder een tafel in de woonkamer temidden van andere paperassen die zijn terug te voeren op de medeverdachte [medeverdachte 2]. In de week vòòr zijn aanhouding op 22 juni 2005 heeft hij in gezelschap van de medeverdachte [medeverdachte 3] in die woning overnacht, voornamelijk in de woonkamer70. [getuige 3] heeft ontkend dat het briefje van haar is alsmede verklaard geen eigen spullen op die plank te hebben liggen en het briefje niet te kennen. [getuige 3] heeft het briefje voor het eerst bij het schoonmaken op 22 juni 2005 zien liggen. De papieren die op de onderste plank lagen, lagen er nog niet toen de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bij haar kwamen logeren71. Uit onderzoek is gebleken dat het handschrift niet van [getuige 3] afkomstig is. Hoewel het handschrift evenmin op de medeverdachte [medeverdachte 2] is terug te voeren en alstoen ook een derde onbekende persoon in de woning van [getuige 3] heeft overnacht, is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar het oordeel van het hof in voldoende mate aannemelijk geworden dat het codebriefje in relatie moet worden gezien tot de medeverdachte [medeverdachte 2]. [getuige 1] heeft verklaard over het overbrengen van stencils, die de medeverdachte [medeverdachte 1] in een internetcafé had uitgeprint, naar de medeverdachte [medeverdachte 2]. Nadat hij de stencils aan de medeverdachte [medeverdachte 2] had afgegeven, heeft [getuige 1] de stencils mogen bekijken en daarop de namen van een aantal bekende Nederlandse politici zien staan. Dat was op een moment waarop [getuige 1] al wapens had gezien72. In de woning van de medeverdachte [medeverdachte 1] is op 14 oktober 2005 een videocamera aangetroffen alsmede een cd-rom betreffende een video-opname. Bij onderzoek van die camera zijn op een daarin aanwezige geheugenkaart twee videofilms aangetroffen alsmede fotografische beelden van de besnijdenis van een kind. Het ging wat dat laatste betreft om de besnijdenis van de zoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] die op 1 oktober 2005 heeft plaatsgevonden73. Een van de videofilms vertoonde gelijkenis met de video-opname op de cd-rom. Uit de plaatsing van de bestanden op de geheugenkaart moet worden geconcludeerd dat de videofilms na de besnijdenis zijn opgenomen74. In de op de cd-rom aangetroffen video-opname spreekt de medeverdachte [medeverdachte 1] over "ik verricht deze daad". Daarnaast bevat deze video onder meer een boodschap aan de regering tot wie gezegd wordt dat "er tussen ons en jullie alleen de taal van het zwaard is"75. De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1]76 dat deze video zou zijn vervaardigd louter met bedoeling zelf te ervaren wat een echte martelaar moet hebben gevoeld, waartoe de opname zo realistisch mogelijk zou zijn gemaakt, acht het hof in het licht van het dossier onaannemelijk. Laatstgenoemde overwegingen wijzen concreet in de richting van de toepassing van geweld door genoemde organisatie tegen landelijk bekende politici met de dood als doel. Gelet op de centrale rol die zij binnen het bestek van de democratische rechtsorde vervullen heeft de organisatie naar het oordeel van het hof als naaste doel gehad om door middel van de toepassing van geweld tegen een of meer in het hart van de democratische rechtsorde werkzame politici tenminste een deel van de Nederlandse bevolking vrees aan te jagen en/of de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van Nederland te ontwrichten of te vernietigen, in de zin van art. 83a van het Wetboek van Strafrecht. Dat het oogmerk gericht zou zijn op het dwingen van de Nederlandse overheid om iets te doen, niet te doen of te dulden is reeds bij gebreke van het daartoe openbaren van enig daartoe strekkend dreigement of ultimatum niet gebleken. Dat laatste brengt mede dat de bedreiging met een terroristisch oogmerk al evenmin als oogmerk van de organisatie kan worden bewezen. Daarvan zal de verdachte derhalve worden vrijgesproken. Overeenkomstig de stellingname van de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat bewijs ontbreekt dat de organisatie tot oogmerk zou hebben gehad opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen. Daarvan zal de verdachte derhalve eveneens worden vrijgesproken. Constaterend dat de verdachte niet verschenen is op enige terechtzitting in hoger beroep en daarmee de gelegenheid onbenut heeft gelaten om het hof over zijn zienswijze te informeren, stelt het hof op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast: de verdachte heeft in intellectuele zin een belangrijke rol gespeeld bij de denkbeelden binnen de groep. Bij herhaling heeft hij blijk gegeven van zijn belangstelling voor de werking van de geest enerzijds en het niet-accepteren van andere wetgeving dan die van Allah anderzijds en heeft hij zijn wetenschap uitgedragen. Daardoor genoot de verdachte binnen de groep gezag. De omstandigheid dat de schoonmoeder van de verdachte een relatie had met [relatie schoonmoeder verdachte] (alias "[alias]") zal dat gezag ongetwijfeld hebben vergroot. De verdachte heeft daarop ingespeeld door [getuige 1] twee maal met zijn schoonvader in contact te brengen en daarmee met door hem gehuldigde opvattingen, die getuigen van de uitsluitende gelding van de wetten van God77. Volgens [getuige 1] die contact heeft gehad met zowel de verdachte als de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] huldigen alledrie dezelfde opvattingen; die opvattingen sluiten aan op die van [relatie schoonmoeder verdachte]. Aldus heeft de verdachte bijgedragen aan de druk waaronder [getuige 1] en [getuige 2] bereid zijn geweest om de activiteiten te ontplooien die voor het functioneren van de groep van wezenlijk belang zijn geweest. Daarnaast is de verdachte aanwezig geweest in de woning in België bij welke gelegenheid wapens zijn gezien, die herkend zijn als dezelfde wapens die de medeverdachte [medeverdachte 2] voorhanden heeft gehad78. Tenslotte heeft de verdachte een belangrijke rol gespeeld bij het verborgen houden van diezelfde vuurwapens, nu die uiteindelijk werden aangetroffen in een kelderbox behorende bij zijn woning. Een en ander brengt het hof tot het oordeel dat de verdachte onderdeel heeft uitgemaakt van een organisatie die de Koran en andere godsdienstige geschriften uitlegt op een zodanige wijze dat daarmee terroristische misdrijven noodzakelijkerwijs worden nagestreefd. In die organisatie zijn de rollen van de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], hoewel verschillend van aard, zo wezenlijk geweest voor de organisatie als geheel dat zij als de leidende figuren moeten worden beschouwd. Daarbij heeft de verdachte, gelet op de hiervoor vastgestelde feiten, door zijn participatie en actief uitdragen van eerdergenoemde uitleg, blijk gegeven bewust te zijn geweest dat de groep daarmee tevens het oogmerk had op de terroristische misdrijven als bewezen verklaard waarbij het opzet van de verdachte betrekking had op het leveren van een bijdrage aan de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie. De verdachte heeft als aangegeven een aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Al met al kunnen verdachte en zijn mededaders derhalve worden aangemerkt als een terroristische groep als bedoeld in artikel 2 van het Kaderbesluit terrorismebestrijding en als organisatie als bedoeld in artikelen 140a en 140 van het Wetboek van Strafrecht. Onder 1A is aan de verdachte deelneming aan een organisatie met een terroristisch oogmerk tenlastegelegd in de periode 11 november 2004 - 14 oktober 2005 (artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht). Het onder 1B tenlastegelegde betreft de deelneming aan een criminele organisatie, gepleegd in diezelfde tijdsperiode (artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht). Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De bestanddelen van artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht zijn voor het grootste gedeelte ontleend aan artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en dienen op dezelfde wijze te worden uitgelegd. Een afwijking ten opzichte van artikel 140 Wetboek van Strafrecht betreft het begrip "terroristische misdrijven"79. De strekking van de gedragingen die in beide artikelen zijn omschreven wordt gevormd door de deelneming aan de organisatie, en niet aan de concrete misdrijven waarop het oogmerk van die organisatie betrekking heeft. De onder 1A en 1B bewezen verklaarde deelneming ziet telkens op dezelfde organisatie, gelijk in tijd en samenstelling. Op grond van het hierboven genoemde is het hof van oordeel dat in onderhavige zaak artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht geldt als een gekwalificeerde logische specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het voorhanden hebben van wapens en munitie Ten aanzien van de CZ model 61 Scorpion (baby-uzi) en de revolver merk Smith & Wesson Het hof stelt met betrekking tot de CZ model 61 Scorpion (baby-uzi) en de revolver merk Smith & Wesson het navolgende vast. Op 28 augustus 2006 werd in een kelderruimte van een appartementencomplex aan de [adres B] een oranje plastic tas met twee vuurwapens zijnde een automatisch vuurwapen CZ en een revolver Smith & Wesson met 5 stuks munitie van een onbekend merk en 322 stuks munitie van het merk Sellier & Bellot aangetroffen. De tas werd aangetroffen achter een met een discusslot afgesloten luik. Bij een doorzoeking in het perceel [adres verdachte], zijnde de woning van de verdachte, werd in een dressoir in de hal van de woning een sleutel aangetroffen die bleek te passen op het slot waarmee de bergruimte was afgesloten.80 In genoemd luik werd ook een blauwe plastic tas aangetroffen met een groot aantal persoonlijke bescheiden op naam van de medeverdachte [medeverdachte 3]. Tevens werd in die tas een verscheurd doosje munitie aangetroffen van hetzelfde merk en type als de doosjes in de tas met de vuurwapens.81 [getuige 1] geeft in zijn verklaringen, afgelegd ter terechtzitting bij het hof82, bij de rechtbank en bij de politie83, consistent het navolgende aan, zakelijk weergegeven: - de medeverdachte [medeverdachte 2] kwam rond mei 2005 bij hem in zijn woning aan de [adres A] met een boodschappentas met wapens: een baby-uzi, een machinepistool en een revolver; - in de tas zaten ook twee schoenendozen, merk Nike inhoudende doosjes met munitie; - de medeverdachte [medeverdachte 2] haalde ook een zwarte geluidsdemper uit de tas; - de medeverdachte [medeverdachte 2] kwam enkele dagen later opnieuw bij de getuige thuis met de tas met wapens; - de medeverdachte [medeverdachte 1] kwam na tien minuten; - zij liepen naar het kleine kamertje waar de medeverdachte [medeverdachte 2] de wapens aan de medeverdachte [medeverdachte 1] liet zien; - de medeverdachte [medeverdachte 1] vroeg [getuige 1] om handschoenen; - de medeverdachte [medeverdachte 1] trok ze aan en pakte de baby-uzi pakte en maakte het wapen open; hij heeft de handschoenen, waarop kruitresten zijn aangetroffen niet aan iemand anders dan aan [medeverdachte 1] uitgeleend; alleen de medeverdachte [medeverdachte 1] en hij hebben die handschoenen aangehad; - aan de wijze waarop de medeverdachte [medeverdachte 1] met het wapen omging kon hij afleiden dat [medeverdachte 1] er verstand van had. Hij haalde de bovenkant van het wapen uit elkaar en liet de medeverdachte [medeverdachte 2] zien hoe hij het wapen moest schoonmaken; - de medeverdachte [medeverdachte 2] en de medeverdachte [medeverdachte 1] gingen uiteindelijk samen weg en namen de wapens mee; - de twee wapens die in een afgesloten ruimte in een kelderberging behorende bij de woningen [adres B] lagen zijn dezelfde als de wapens die hij eerder in het bezit van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] had beschreven; - de wapens zijn in de periode van 22 tot en met 25 juni 2005 in België geweest en de verdachte zou deze getoond hebben aan de medeverdachte [medeverdachte 5] en vervolgens mee terug genomen naar Nederland; - dat de medeverdachte [medeverdachte 2] anderhalve week voor zijn aanhouding tegen de getuige zei dat hij met de verdachte zou gaan praten;84 - hij heeft in België gezien dat de verdachte wapens had; hij zag dat de baby uzi en de revolver in de tas zaten. De verdachte heeft in België een wapen in handen gehad; dit was de revolver die [getuige 1] ook een keer in handen heeft gehad. De verdachte had de wapens van de medeverdachte [medeverdachte 2] gekregen en de wapens uit België meegenomen naar Nederland;85 - de verdachte heeft als laatste de wapens gehad; - de wapens zijn uiteindelijk aangetroffen in de berging behorende bij de woning van de verdachte. Het hof acht op grond van vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen op enkele momenten in de periode als tenlastegelegd de wapens als onder 4 en 5 met bijbehorende munitie vermeld, voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft blijkens de verklaring van [getuige 1] op diverse momenten in de tenlastegelegde periode de twee wapens voorhanden gehad en daarover kunnen beschikken, in ieder geval op de hierboven weergegeven momenten. Nu de verdachte de wapens heeft gezien en in ieder geval een wapen heeft vastgehouden en de wapens in zijn berging zijn ontdekt terwijl de sleutel van de bergplaats in de woning van de verdachte werd aangetroffen - terwijl de verdachte hiervoor geen aannemelijke verklaring heeft gegeven- acht het hof medeplegen van het voorhanden hebben van die wapens op meerdere tijdstippen in de tenlastegelegde periode bewezen. Terroristisch oogmerk Ten aanzien van de vraag of het feit van het voorhanden hebben van deze twee wapens met munitie is begaan met een terroristisch oogmerk dan wel met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in art. 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken overweegt het hof als volgt. Voor het aannemen van het bestaan van een terroristisch oogmerk is beslissend welk gevolg de dader met zijn gedraging daadwerkelijk beoogde; het bewijs daarvan kan uit objectieve omstandigheden worden afgeleid. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden bewezen dat de verdachte met het voorhanden hebben van een of meer van de onder 4 en 5 tenlastegelegde wapens en munitie beoogde een der in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht onderscheiden oogmerken na te streven. Het enkele voorhanden hebben van die wapens en munitie in de tenlastegelegde periode levert op zichzelf geen bijdrage aan de verwezenlijking van een de in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oogmerken. Met de zinsnede "met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in art. 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken" wordt, zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis, bedoeld dat het feit gepleegd wordt in het kader van de voorbereiding van een - later te plegen - terroristisch misdrijf (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2001/02, 28463, nr. 3, blz. 9). Het bezit van een of meer wapens en munitie, op diverse tijdstippen als bewezen verklaard, in samenhang met hetgeen aan gedragingen onder feit 2 is bewezen verklaard, levert op het tezamen en in vereniging met anderen voorhanden hebben van de CZ en de Smith& Wesson met munitie als bewezen verklaard met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in art. 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, als bedoeld in artikel 55 lid 5 van de Wet Wapens en Munitie. Daaraan doet niet af dat onvoldoende vast staat welk concreet beeld in elk van de onderscheiden perioden bij de verdachte heeft bestaan over de wijze waarop een der oogmerken, als bedoeld in artikel 83a van het wetboek van strafrecht, diende te worden verwezenlijkt en de bedoelingen die de verdachte had met het plegen van een of meer misdrijven als tenlastegelegd en de relatie met het vuurwapen dat hij toen en daar voorhanden had. De wijze waarop de onder 4 en 5 bewezen verklaarde feiten zijn begaan in samenhang met de onder feit 2 bewezen verklaarde gedragingen in relatie tot de door de verdachte en zijn mededader(s) beleden uitleg van de Koran en andere religieuze geschriften, brengt onder die omstandigheden met zich mee dat de verdachte toen en daar die wapens voorhanden had ter voorbereiding van en/of ter gemakkelijk maken van terroristische misdrijven gericht tegen een of meer politici. Ten aanzien van feit 2 (artikel 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) Anders dan door de verdediging is betoogd, volgt uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor ter zake is overwogen, het wettig en overtuigende bewijs dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen de concrete misdrijven moord en/of doodslag op één of meer politici met een terroristisch oogmerk heeft willen plegen en daarbij gebruik heeft willen maken van wapens. Overeenkomstig de stellingname van de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat bewijs ontbreekt dat de organisatie tot oogmerk zou hebben het opzettelijk teweegbrengen van één of meer ontploffingen in of op een gebouw van de AIVD te Leidschendam. Samenloop Het hof overweegt dat de onder 4 en 5 bewezen verklaarde feiten onderdeel uit maken van het onder feit 2 bewezenverklaarde, indien daarbij bewezen wordt het onderdeel " het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken". Niet alleen is sprake van gelijktijdigheid van handelen en is het voorhanden hebben van een of meer wapens en munitie -al dan niet met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden- bij feit 2 als onderdeel en als aparte gedraging opgenomen; ook wat betrekking de strekking en het te beschermen rechtsbelang komen het misdrijf als onder 2 tenlastegelegd en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie met het oogmerk een terroristisch misdrijf voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, als onder respectievelijk 4 en 5 tenlastegelegd, overeen. De strafverzwarende omstandigheid heeft immers bij alle deze misdrijven dezelfde strekking en beschermt hetzelfde rechtsbelang. Gezegd kan dan ook worden dat de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten niet op zichzelf staan en bezien moeten worden in de context van het onder 2 tenlastegelegde feit waar het betreft de vraag of het strafverzwarende bestanddeel "met het oogmerk een terroristisch misdrijf voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken" bewijsbaar zijn, te meer nu het in alle gevallen gaat om de voorbereiding van dezelfde terroristische misdrijven. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat artikel 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (feit 2) bijna steeds van toepassing is wanneer artikel 55 lid 5 Wet Wapens en Munitie kan worden toegepast. Het hof acht dan ook artikel 55 van het Wetboek van strafrecht van toepassing en concludeert tot eendaadse samenloop. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het onder 1A bewezenverklaarde: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven; Ten aanzien van het onder 2 en 4 bewezenverklaarde: De eendaadse samenloop van Medeplegen van met het oogmerk om voor te bereiden en te bevorderen dat, moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk wordt begaan, door - gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich of anderen trachten te verschaffen, - voorwerpen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf, en Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, beide begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en gemakkelijk te maken; Ten aanzien van het onder 2 en 5 bewezenverklaarde: De eendaadse samenloop van Medeplegen van met het oogmerk om voor te bereiden en te bevorderen dat, moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk wordt begaan, door - gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich of anderen trachten te verschaffen, - voorwerpen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf, en Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, beide begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden en gemakkelijk te maken. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Strafmotivering De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zaken van het onder 1A, 1B, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten doodslag, moord en het voorhanden hebben, doen binnenkomen en doen uitgaan van één of meer wapens. De verdachte heeft met name in intellectuele zin een belangrijke rol gespeeld binnen de organisatie en kan daarmee als één van de centrale figuren binnen deze organisatie bestempeld worden. Daarnaast heeft de verdachte zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan voorbereiding en/of bevordering tot het plegen van terroristische misdrijven, te weten moord en/of doodslag te plegen op één of meer politici uit Nederland. Daartoe heeft hij, samen met zijn mededaders, wapens, gasmaskers, bivakmutsen en informatiedragers voorhanden gehad, wapens vervoerd, met een wapen geschoten en lijstjes met daarop - al dan niet gecodeerd - namen en adressen van politici voorhanden gehad. Eén van zijn mededaders heeft voorts een afscheidsvideo/ zelfmoordtestament opgenomen waarin hij het Nederlandse volk direct toespreekt. De door de verdachte beoogde terroristische misdrijven behoren tot een van de ernstigste misdrijven die de Staat, de samenleving en de democratische rechtsorde in ernstige mate bedreigen. Het gaat immers om het plegen van een of meer aanslagen op politici, waarmee inbreuk op het menselijk leven van anderen zou worden gemaakt en gemeen gevaar voor goederen veroorzaakt zou kunnen worden. Deze ernstige feiten dienen er toe (een deel van) de Nederlandse bevolking ernstige vrees aan te jagen en/of de politieke en constitutionele structuren van de Nederlandse samenleving te ontwrichten of te vernietigen. De verdachte heeft zich door zijn handelen buiten de democratische maatschappij gesteld en zo onder meer zijn minachting voor de Nederlandse samenleving kenbaar gemaakt. Hij heeft daarbij blijk gegeven geen respect te hebben voor andersluidende opvattingen en geen mededogen te kennen voor de potentiële slachtoffers van zijn voorgenomen daden. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij er geen blijk van heeft gegeven de ernst en laakbaarheid van zijn handelen in te zien, dit terwijl zijn handelen tot grote maatschappelijk beroering en angst heeft geleid. Bij de strafmaatoverweging heeft het hof, nu het aldaar geldende regime als streng en belastend kan worden beoordeeld, rekening gehouden met het feit dat de verdachte reeds geruime tijd gedetineerd zit in de terroristenafdeling van de Penitentiaire Inrichting te Vught. Het hof heeft voorts acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 augustus 2008, waaruit blijkt dat is de verdachte eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat op de bewezenverklaarde feiten niet anders gereageerd kan worden dan met een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur. Beslag De advocaat-generaal heeft in deze met betrekking tot de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, geconcludeerd tot verbeurdverklaring van de voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 9. Met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze vermeld zijn onder nummers 1 tot en met 9 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu deze voorwerpen zijn met behulp waarvan en met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en voorbereid. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 24 (oud), 33, 33a, 47, 55, 57 (oud), 83a, 83 oud, 96, 140, 140a, 288a en 289a (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 en onder 6 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1A, 1B, 2, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (ZES) JAAR EN 6 (ZES) MAANDEN. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Verklaart verbeurd de voorwerpen zoals deze vermeld zijn op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 9. Dit arrest is gewezen door mrs. I.E. de Vries, Chr.A. Baardman en W.F. Groos, in bijzijn van de griffiers mrs. S. Bek en F.J.M. Noordhoff. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 oktober 2008. 1 Kamerstuk 2003-2004, 28 463, nr. 10 (Nota naar aanleiding van het nader verslag). 2 Kamerstuk 2003-2004, 28 463, nr. 10 (Nota naar aanleiding van het nader verslag). 3 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 7], d.d. 18 juli 2005, documentcode 0507181405.G09, p. 9491-9502. 4 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1], d.d. 25 oktober 2005, nr. 251020051035.11.21, p. 11823-11830. 5 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1], d.d. 25 oktober 2005, nr. 251020051035.11.21, d.d. 25 oktober 2005, p. 11823-11830. 6 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1], d.d. 16 oktober 2005, p. 11750-11754. 7 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 13], d.d. 9 november 2005, p. 11454-11457. 8 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 18 oktober 2005, proces-verbaalnummer 181020051306.11.10, p. 11772 9 Proces-verbaal ter terechtzitting in 1e aanleg van 20 oktober 2006, p. 39 10 Telefoongesprek van 20 juni 2005 tussen de medeverdachte [medeverdachte 3] en haar zus [getuige 5], overgelegd bij ambtsbericht van de AIVD van 23 juni 2005, kenmerk 2384515/01, p. 8330. 11 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [plaatsvervangend hoofd AIVD] voor de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam, d.d. 12 juni 2006, p. 14. 12 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [plaatsvervangend hoofd AIVD] voor de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam, d.d. 12 juni 2006, p. 16. 13 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [landelijk terreur officier van justitie] bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam, d.d. 5 september 2006. 14 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 6] bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam, d.d. 12 oktober 2006. 15 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 6] bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam, d.d. 12 oktober 2006, p. 7 en 8. 16 Proces-verbaal ter terechtzitting hof van 24 januari 2008, p. 3, 4, 9 en 10. 17 Ambtsbericht van de AIVD van 7 maart 2008, overgelegd bij brief van de advocaat-generaal van 10 maart 2008 aan het hof. 18 Proces-verbaal van [verbalisant 7], brigadier van politie en werkzaam bij het KLPD d.d. 26 augustus 2005, p. 8331. 19 Proces-verbaal over onderzoek op image van computer A11501 ten behoeve van het hoger beroep Piranha, opgesteld door de verbalisant [getuige-deskundige 2] d.d 10 maart 2008, p. 3 20 Proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten d.d. 23 januari 2006, nummer 23012006 AHD VM194, p. 1729 ev 21 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 9] d.d. 8 juli 2005, proces-verbaalnummer 0507081035.G16, p. 9546 ev 22 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 7], d.d. 18 juli 2005, documentcode 0507181405.G08, p. 9491 ev 23 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 15 april 2008, p. 11 alsmede proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 25 oktober 2005, proces-verbaalnummer 251020051035.11.21, p. 11830 24 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 7] d.d. 18 juli 2005, tap 25 Proces-verbaal van bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, p. 1915 ev 26 Verklaring van [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 15 april 2008, p. 11 27 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 22 november 2005, proces-verbaalnummer 22112005.1015.11.30, p. 11868 28 Proces-verbaal houdende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, nummer 0507041315.AMB, p. 9271 ev 29 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 18 oktober 2005, proces-verbaalnummer 181020051115.11.9, p. 11769 ev 30 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 21 oktober 2005, proces-verbaalnummer 2010200510.00.11.15, p. 11798 31 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 15 april 2008, p. 8 ev 32 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 20 oktober 2005, proces-verbaalnummer 2010200510.00.11.11, p. 11786 33 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 16 oktober 2005, proces-verbaalnummer 1610200510.45.11.3, p. 11753 ev 34 Proces-verbaal houdende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, nummer 20060504.0730/3965, p. 1912 ev 35 Proces-verbaal houdende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, nummer 26-125375, p. 1904 ev 36 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep, p. 12 37 Proces-verbaal inhoudende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten d.d. 16 oktober 2005, p. 1240 ev 38 Proces-verbaal inhoudende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, nummer 160106.AHB VM194 d.d. 16 oktober 2005, p. 1611 ev 39 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 15 april 2008, p. 8 en 13 40 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 17 november 2005, proces-verbaalnummer 171120051305.11.28, p. 11857 41 Verklaring van [medeverdachte 4] ter terechtzitting in eerste aanleg op 31 oktober 2006, p. 147 ev 42 Proces-verbaal inhoudende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, nummer Z72048 20051015 1529 1745, d.d. 15 oktober 2005, p. 1225 ev 43 Proces-verbaal inhoudende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, nummer Z72048 20051015 1338 1745, d.d. 15 oktober 2005, p. 1214 ev 44 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 8 november 2005, proces-verbaalnummer 081120051015.11.25, p. 11845 45 Tapgesprek p. 1510 alsmede het proces-verbaal van politie, d.d. 29 juni 2005, AHA12, map 2, p. 1249 ev. 46 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 8 november 2005, proces-verbaalnummer 081120051015.11.25, p. 11845 en proces-verbaal inhoudende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, d.d. 9 februari 2006, kenmerk A0C02, p. 3518 ev 47 Proces-verbaal inhoudende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, d.d. 15 oktober 2005, nummer Z72048 20051015 1529 1745, p. 1225 ev en proces-verbaal inhoudende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, d.d. 15 oktober 2005, nummer Z72048 20051015 1338 1745, p. 1214 ev 48 Proces-verbaal inhoudende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, d.d. 16 oktober 2005, nummer Z72048 20051016 1404 1745, p. 1240 ev 49 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 18 oktober 2005, proces-verbaalnummer 181020051115.11.9, p. 11769 50 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 15 april 2008, p. 13 51 Proces-verbaal inhoudende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, d.d. 4 juli 2005, nummer 0507041315.AMB, p. 9271 ev 52 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 17 oktober 2005, proces-verbaalnummer 1710200512.30.11.7, blz 11764 53 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 15 april 2008, p. 8 54 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 18 oktober 2005, proces-verbaalnummer 181020051115.11.9, p. 11769 55 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 17 november 2005, proces-verbaalnummer 17112005.1340.11.29, p. 11863 56 Proces-verbaal inhoudende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, d.d. 16 januari 2006, nummer 160106.AHB VM194, p. 1611 ev 57 Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 23 maart 2006, nummer 2005.12.07.116, p. 12681 ev 58 Proces-verbaal logging website http://leeuwenvantawhied.web-log.nl, nummer 20050811-2181, p. 1589 ev 59 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 9] d.d. 21 juli 2005, proces-verbaalnummer 2107051830.G16, p. 9566 ev 60 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 20 oktober 2005, proces-verbaalnummer 2010200510.00.11.11, p. 11777, verklaring van de getuige [getuige 1] door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam d.d. 20 maart 2006, p. 12 en verklaring van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 15 april 2008, p. 29. 61 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam d.d. 27 maart 2006, p. 5 ev 62 Verklaring van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 15 april 2008, p. 10 ev 63 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 9] d.d. 21 juli 2005, p. 9566 ev 64 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 7] door de rechter-commissaris d.d. 1 november 2005, p. 4 ev 65 Proces-verbaal inhoudende relaas van bevindingen map/folder "i3dad" van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, d.d. 23 maart 2006, p. 2884 ev 66 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 17 november 2005, proces-verbaalnummer 17112005.1305.11.28, p. 11857 ev 67 Processen-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 20 oktober 2005, proces-verbaalnummer 2010200510.00.11.11, p. 11776 ev, d.d. 25 oktober 2005, proces-verbaalnummer 251020051035.11.21, p. 11827 ev en d.d. 17 november 2005, proces-verbaalnummer 17112005.1340.11.29, p. 11859 ev 68 Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 20 februari 2006, nummer 2005.12.07.116, p. 9829 ev 69 Proces-verbaal inhoudende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, d.d. 4 juli 2005, nummer 0507041315.AMB, p. 9271 ev 70 Verklaring van [getuige 3] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 maart 2008, p. 30 ev 71 Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] d.d. 25 juli 2005, proces-verbaalnummer 0507251400.V03, p. 9297 ev 72 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 18 oktober 2005, proces-verbaalnummer 181020051115.11.9, p. 11768 ev 73 Proces-verbaal inhoudende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, d.d. 20 januari 2006, nummer 20060120.1.89, p. 2049 ev 74 Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 april 2006, nummer 2005.12.07.116, p. 9843 ev 75 Proces-verbaal inhoudende relaas van verrichtingen en bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, d.d. 16 oktober 2005, nummer 20051015.1.72, p. 1317 ev 76 Verklaring van [medeverdachte 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 18 april 2008, p. 51 ev 77 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 25 oktober 2005, proces-verbaalnummer 251020051035.11.21, p. 11824 ev 78 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [getuige 1] d.d. 21 oktober 2005, proces-verbaalnummer 2010200510.00.11.15, p. 11798 79 Kamerstuk 2001-2002, 28463, nr. 3, Tweede Kamer, p. 9 80 Proces-verbaal aantreffen sleutel d.d.5 september 2006 map 49 p. 12758-12759 81 Proces-verbaal van de verbalisant [verbalisant 2] van 5 september 2006 map 49 p. 12721 ev. Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 5 september 2006 map 49 p. 12827- 12832 82 Verklaring getuige [getuige 1] ter terechtzitting van het hof van 15 april 2008 procesverbaal ter terechtzitting p. 9, 25 83 Proces-verbaal van verhoor als verdachte d.d. 15-10-2005, 16-10-2005, 18-10-2005 en proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam verhoor d.d. 20 maart 2006 84 Proces-verbaal (15e) verhoor verdachte [getuige 1] d.d. 21 oktober 2005 map 41 p. 11797-119799 85 Proces-verbaal (3e) verhoor verdachte [getuige 1] d.d. 16 oktober 2005 map 41 p. 11753