
Jurisprudentie
BF7212
Datum uitspraak2008-10-03
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805165/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805165/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 14 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een veevoederfabriek op de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 28 mei 2008 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200805165/2.
Datum uitspraak: 3 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een veevoederfabriek op de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 28 mei 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2008, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 september 2008, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door drs. E.M. Korevaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.H. Verhaart, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Tevens is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. H.W. van Noordt Wieringa, ir. R.J.P. Henderickx, deskundige, en vergezeld door haar [directeur], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekers] voeren aan dat het bij de aanvraag gevoegde luchtkwaliteitsonderzoek van Schoonderbeek & Partners een aantal pertinente onjuistheden bevat, zoals een onjuiste vaststelling van de achtergrondconcentraties omdat is uitgegaan van te lage verkeersprognoses en een verkeerde snelheidstypering. Ook is volgens [verzoekers] een foutieve dubbeltellingscorrectie toegepast en is de bijdrage van andere industriële bronnen op het bedrijventerrein niet bij het onderzoek betrokken.
2.2.1. Het college voert aan dat in het luchtkwaliteitsonderzoek van Schoonderbeek & Partners de achtergrondconcentraties op een juiste wijze in beeld zijn gebracht. Het college wijst er op dat in dit onderzoek gebruik is gemaakt van door de gemeente ter beschikking gestelde verkeersintensiteiten en door het RIVM vastgestelde Concentratiekaarten voor grootschalige luchtverontreiniging in Nederland. Ook de correctie voor de dubbeltelling van het verkeer op de snelwegen is, volgens het college, juist uitgevoerd.
2.2.2. De Voorzitter overweegt dat de vraag of de vaststelling van de achtergrondconcentraties in het luchtkwaliteitsonderzoek op genoemde punten onjuistheden bevat zich niet leent voor een behandeling in voorlopige voorziening en eerst in de bodemprocedure aan de orde kan komen. Thans dient te worden bezien of er gelet op de betrokken belangen aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De Voorzitter overweegt hiertoe dat, wat er ook zij van de vaststelling van de achtergrondconcentraties, uit hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd niet aannemelijk is geworden dat het inwerking zijn van de inrichting dusdanige gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit dat de vergunning om die reden geweigerd had moeten worden. Evenmin is anderszins gebleken dat [verzoekers] met het bestreden besluit dusdanig in hun belangen worden geschaad dat dit het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen rechtvaardigen.
2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2008
315.