Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7215

Datum uitspraak2008-10-03
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806455/1 en 200806455/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college) aan de gemeente 's-Hertogenbosch (hierna: de gemeente) een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 verleend voor de sloop van een voormalig fabrieksgebouw op het perceel Citadellaan 28 te 's-Hertogenbosch.


Uitspraak

200806455/1 en 200806455/2. Datum uitspraak: 3 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) van de stichting Stichting De Citadel, gevestigd te 's-Hertogenbosch, en van de gemeente 's-Hertogenbosch, en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van: de stichting Stichting De Citadel, gevestigd te 's-Hertogenbosch, appellant, tegen de uitspraak in zaken nrs. 08/2304 en 08/2769 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 augustus 2008 in het geding tussen: de stichting Stichting De Citadel en het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college) aan de gemeente 's-Hertogenbosch (hierna: de gemeente) een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 verleend voor de sloop van een voormalig fabrieksgebouw op het perceel Citadellaan 28 te 's-Hertogenbosch. Bij uitspraak van 20 augustus 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door de stichting Stichting De Citadel (hierna: de stichting) ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2008, heeft de stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 september 2008. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 september 2008, heeft de gemeente de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De stichting heeft nadere stukken ingediend. De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 september 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], W.B.G. Hoeven en J.M.A. Grooten, en het college en de gemeente, beide vertegenwoordigd door mr. I. de Leeuw, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Roeivereniging De Hertog, vertegenwoordigd door T. Nieuwenhuis en J.P.K. van den Vijver, verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De voorzitter stelt vast dat de werking van de monumentenvergunning van 1 juli 2008, ten gevolge van het door de stichting op 21 augustus 2008 ingestelde hoger beroep, ingevolge het bepaalde in artikel 16, zesde lid, van de Monumentwet 1988 van rechtswege is opgeschort. Dit betekent dat de stichting geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar verzoek tot opschorting van de werking van deze monumentenvergunning en dat dit verzoek derhalve niet-ontvankelijk is. 2.2. De gemeente 's-Hertogenbosch heeft als vergunninghoudster de voorzitter verzocht de opschortende werking van het tegen de monumentenvergunning ingestelde hoger beroep op te heffen. 2.3. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.4. Ingevolge artikel 5 van de Monumentenwet 1988 zijn de artikelen 11 tot en met 33 van overeenkomstige toepassing met ingang van de datum waarop de mededeling, bedoeld in artikel 3, derde lid, heeft plaatsgevonden tot het moment dat inschrijving in het register, bedoeld in artikel 6, eerste lid, of artikel 7, plaatsvindt dan wel vaststaat dat het monument niet wordt ingeschreven in een van die registers. Ingevolge artikel 8, eerste lid, is de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bevoegd ambtshalve of op verzoek van belanghebbenden in het register wijzigingen aan te brengen. De artikelen 3 tot en met 7 zijn van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen. Ingevolge artikel 14, eerste lid, is op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Ingevolge artikel 16, zesde lid, wordt de werking van de vergunning opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De vergunninghouder kan voorzieningenrechter van de rechtbank, onderscheidenlijk de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken de opschorting op te heffen. 2.5. De citadel van 's-Hertogenbosch is in 1965 aangewezen als beschermd rijksmonument. De stichting heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij brieven van 28 september 2007, 20 december 2007 en 18 januari 2008 verzocht om op grond van artikel 8 van de Monumentenwet 1988 het monumentenregister te wijzigen door, voor zover thans van belang, het ter plaatse aanwezige ravelijn, de zogenoemde enveloppe en het voormalige fabrieksgebouw in de omschrijving van de als rijksmonument beschermde citadel op te nemen. De minister heeft dit verzoek in behandeling genomen. Ten gevolge van dit verzoek genieten het ravelijn en de enveloppe ingevolge artikel 5 van de Monumentenwet 1988 voorbescherming, zodat voor het afbreken, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van het monument een vergunning op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988 nodig is. 2.6. De stichting betoogt - samengevat weergegeven - dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de monumentenvergunning niet zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert, omdat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met de aantasting van de monumentale en archeologische waarden van het ravelijn en de enveloppe ten gevolge van de sloop van de funderingen van het fabrieksgebouw. In de monumentenvergunning noch in de ter zake uitgebrachte adviezen is daaraan aandacht besteed. Ook is daarbij geen aandacht besteed aan de verhouding tussen het fabrieksgebouw, het vestinglandschap en de historische gelaagdheid ervan en evenmin aan het door de stichting aangedragen herbestemmingsplan voor het fabrieksgebouw. 2.6.1. De gemeentelijke subcommissie monumenten (hierna: de monumentencommissie) heeft zich in haar advies van 31 maart 2008 op het standpunt gesteld dat het fabrieksgebouw niet over monumentale waarden beschikt die een status als beschermd monument rechtvaardigen. Daarbij heeft de commissie aangegeven geen bezwaar tegen de sloop van het fabrieksgebouw te hebben. De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (hierna: de RACM) heeft zich in diens advies van 22 april 2008 op het standpunt gesteld dat het voormalige fabrieksgebouw geen waarden bezit die van rijksbelang zijn en dat geen bezwaren bestaan tegen de sloop van het fabrieksgebouw. 2.6.2. Evenals de voorzieningenrechter is de voorzitter niet gebleken dat het college voornoemde adviezen van de ter zake deskundig te achten monumentencommissie en de RACM niet aan de monumentenvergunning ten grondslag mocht leggen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat bij deze adviezen de vergunningaanvraag, vanwege de van kracht zijnde voorbescherming, moet worden geacht te zijn beoordeeld in relatie tot de door de stichting gestelde en aan het fabrieksgebouw verbonden monumentale waarden van het ravelijn en de enveloppe en de gevolgen die daarvoor voortvloeien uit de voorgenomen sloop van het fabrieksgebouw. De inhoud van deze adviezen is door het enkele feit dat de stichting andere monumentale waarden aan het fabrieksgebouw en zijn omgeving toekent alsmede het feit dat zij een andere herbestemming voorstaat, niet gemotiveerd bestreden. De stichting heeft met de overgelegde 'expert judgement' van C.H.P. Gillhaus evenmin aannemelijk gemaakt dat de adviezen gebreken vertonen, omdat daarin slechts wordt ingegaan op de verstoring en beschadiging van de enveloppe en niet wordt onderbouwd waarom het college niet op de adviezen zou mogen afgaan. Het college heeft zich dan ook op basis van de uitgebrachte adviezen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen monumentale waarden zijn die zich tegen de sloop van het fabrieksgebouw verzetten. De voorzieningenrechter is met juistheid tot hetzelfde oordeel gekomen. 2.7. De stichting klaagt verder dat de voorzieningenrechter haar beroepschrift met zodanige spoed heeft behandeld, dat zij geen gelegenheid heeft gehad om vóór de behandeling van het beroep ter zitting bij de voorzieningenrechter nadere gronden in te dienen. Verder heeft de voorzieningenrechter het onderzoek ter zitting op 13 augustus 2008 volgens de stichting ten onrechte gesloten, ondanks haar verzoek om hiervan af te zien. Ook is volgens de stichting naar aanleiding van haar aanvullende motivering van 17 augustus 2008 ten onrechte geen aanleiding gezien voor heropening van het onderzoek en een hernieuwd onderzoek ter zitting. 2.7.1. Ook dit betoog faalt. Weliswaar heeft de stichting voor de behandeling van haar beroep ter zitting geen nadere gronden meer kunnen indienen, maar ter zitting heeft zij al haar klachten tegen de monumentenvergunning aan de orde kunnen stellen en kunnen toelichten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het ook in het belang van de stichting was dat haar beroep met enige spoed en gezamenlijk met het verzoek om een voorlopige voorziening van de gemeente werd behandeld. Nu de voorzieningenrechter was gebleken dat de stichting in geval van schorsing van het onderzoek ter zitting geen nieuwe gronden, maar slechts een nadere uitwerking en onderbouwing van haar reeds ingediende gronden zou aanvoeren, heeft hij het onderzoek ter zitting kunnen sluiten. Ook heeft de voorzieningenrechter in de aanvullende motivering van de stichting geen aanleiding hoeven zien voor heropening van het onderzoek en een hernieuwd onderzoek ter zitting, nu de aanvullende stukken van de stichting geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten, die tot een ander oordeel ten aanzien van de verleende monumentenvergunning zouden hebben geleid. 2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding het verzoek van de gemeente om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het verzoek van de stichting niet-ontvankelijk; II. bevestigt de aangevallen uitspraak; III. wijst het verzoek van de gemeente 's-Hertogensbosch af. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat. De voorzitter is verhinderd de uitspraak w.g. Groenendijk te ondertekenen. ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2008 164-496.