Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7242

Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800927/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp (hierna: het college) aan [appellante] vergunning verleend voor de aanleg van een uitweg aan de [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200800927/1. Datum uitspraak: 8 oktober 2008. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5844 van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 januari 2008 in het geding tussen: [appellante] en het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp. 1. Procesverloop Bij besluit van 3 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp (hierna: het college) aan [appellante] vergunning verleend voor de aanleg van een uitweg aan de [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 26 juni 2006 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 3 november 2005 herroepen en de door [appellante] verzochte uitwegvergunning alsnog geweigerd. Bij uitspraak van 16 januari 2008, verzonden op 18 januari 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Surie, advocaat te Rotterdam, en door ing. A.M. Baars, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als belanghebbende verschenen, vertegenwoordigd door mr. R. Plug, advocaat te Delft. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2.1.5.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2002 van de gemeente Pijnacker-Nootdorp (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college een uitweg te maken naar de weg. Ingevolge het tweede lid wordt voor de toepassing van het eerste lid onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder wegen, alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten. 2.2. Het college heeft zijn besluit van 3 november 2005 na bezwaar herroepen en de uitwegvergunning, verzocht door [appellante], alsnog geweigerd. Het college heeft daarbij overwogen dat de uitwegvergunning voorziet in een uitweg die aansluit op het weggedeelte in het verlengde van de Meloenstraat, dat ongeveer 495 meter is verwijderd van de aansluiting met de Schimmelpenninck van der Oyeweg. Dit weggedeelte staat volgens het college niet open voor het openbaar verkeer, maar slechts voor verkeer van een beperkte groep van personen die in een bijzondere betrekking tot elkaar staan. De door [appellante] verzochte vergunning kan niet worden verleend, omdat vergunning slechts kan worden verleend voor het uitwegen naar een weg die openstaat voor het openbaar verkeer, aldus het college. 2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de gehele Meloenstraat inclusief het gedeelte waarvoor de uitwegvergunning is aangevraagd, openstaat voor het openbaar verkeer. De Meloenstraat loopt volgens [appellante] voorbij het bedrijf van [belanghebbende] en eindigt via een brugovergang in een natuurgebied. Eerst bij aanvang van deze procedure zou [belanghebbende onder meer het bord met de tekst ‘eigen weg’ hebben geplaatst. Voorts voert [appellante] aan dat de grond waarop de Meloenstraat ligt volgens het bestemmingsplan de bestemming verkeersdoeleinden heeft. De rechtbank heeft ten onrechte aan het plaatsen van borden door [belanghebbende] de conclusie verbonden dat het gedeelte van de Meloenstraat waarvoor de uitwegvergunning is aangevraagd geen openbare weg is, aldus [appellante]. 2.3.1. Uit de door het college overgelegde wegenlegger blijkt dat het eerste, aan de gemeente in eigendom toebehorende, gedeelte van de Meloenstraat met een lengte van 202 meter, in 1948 is aangewezen als openbare weg. Dit reeds toen verharde gedeelte van de Meloenstraat ging ter hoogte van de eigendomsgrens over in een onverhard pad, dat doodliep in de achterliggende weilanden. Het college heeft verklaard dat dit pad niet meer was dan een over een boerenerf lopend pad dat de eigenaren van de achterliggende weilanden gebruikten als toegang tot die gronden en dat als gevolg van de beëindiging van de verharding duidelijk was dat het pad niet voor ander verkeer openstond. Gelet op de feitelijke situatie zoals die toentertijd bestond, komt dit de Afdeling niet onaannemelijk voor. [appellante] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Haar betoog dat het onverharde boerenpad toentertijd voor het openbaar verkeer openstond, heeft zij niet nader onderbouwd. Lansbergen is na aankoop van het boerenerf overgegaan tot asfaltering van het pad. De zichtbare scheiding tussen de verharde weg en het pad is daardoor verdwenen. Ter voorkoming van misverstanden heeft Lansbergen door het plaatsen van borden met opschriften aan weggebruikers de toegang tot het over haar gronden lopende weggedeelte ontzegd. Deze borden met opschriften geven, zoals de rechtbank heeft overwogen, weggebruikers die door het fysieke uiterlijk van de weg over het perceel van Lansbergen de indruk zouden kunnen krijgen dat de weg openstaat voor openbaar verkeer, te kennen dat dit niet het geval is. De plaatsing van deze borden heeft op een zodanig tijdstip plaatsgevonden dat Lansbergen kan worden geacht zich het recht om weggebruikers de toegang tot zijn perceel te ontzeggen tijdig te hebben voorbehouden. Met de rechtbank is de Afdeling gelet op het voorgaande van oordeel dat het gedeelte van de Meloenstraat waarvoor de uitwegvergunning is aangevraagd, niet openstaat voor het openbaar verkeer en derhalve geen weg is in de zin van artikel 2.1.5.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV. 2.4. Voorts betoogt [appellante] dat het college de toezegging heeft gedaan dat het zou meewerken aan een uitwegvergunning. Zij verwijst hiertoe naar een overeenkomst, gesloten tussen [appellante] en de voormalige gemeente Pijnacker. 2.4.1. Dit betoog slaagt evenmin. [appellante] kon aan genoemde overeenkomst niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat het college hem, hoewel het hiertoe gelet op het vorengaande niet bevoegd was, vergunning zou verlenen voor de aanleg van een uitweg op het bij Lansbergen in eigendom zijnde en niet voor het openbaar verkeer openstaande weggedeelte. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. W. van den Brink, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Klein voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008. 176-581.