Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7331

Datum uitspraak2008-03-25
Datum gepubliceerd2009-02-09
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers104.004.023
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aan de rechtsgeldigheid van de hiervoor genoemde besluiten staat niet in de weg dat door de eerdergenoemde beschikking van de Hoge Raad van 8 juni 2007 de beslissing van dit hof van 10 oktober 2005, waarbij het verzoek tot de definitieve benoeming van [persoon A] als nieuwe bestuurder van de Stichting is afgewezen, onaantastbaar is geworden. Het hof neemt hierbij voorts in aanmerking dat het aan [appellante] op 28 november 2005 verleende ontslag, anders dan de beslissing van de rechtbank Almelo van 24 februari 2005 waarbij [appellante] is ontslagen naar aanleiding van het daartoe strekkende verzoek van de Officier van Justitie, op een andere grond, te weten op grond van de statuten van de Stichting, heeft plaatsgevonden.


Uitspraak

25 maart 2008 eerste civiele kamer zaaknummer 104.004.023 rolnummer (oud) 2007/988 KG G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Arrest in de zaak van: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante in het principaal appel, geïntimeerde in het incidenteel appel, procureur: mr. P.A.C. de Vries, tegen: 1. [geïntimeerde sub 1], wonende te [woonplaats], 2. [geïntimeerde sub 2], wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente], 3. [geïntimeerde sub 3], wonende te [woonplaats], geïntimeerden in het principaal appel, appellanten in het incidenteel appel, procureur: mr. J.M. Bosnak. 1 Het geding in eerste aanleg Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van 20 juli 2007 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo in kort geding heeft gewezen tussen appellante (hierna te noemen: [appellante]) als eiseres en geïntimeerden (hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] en afzonderlijk te noemen: [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3]) als gedaagden. Een fotokopie van dit vonnis is aan dit arrest gehecht. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 [appellante] heeft bij exploot van 31 juli 2007 [geïntimeerden] aangezegd in hoger beroep te komen van het hiervoor genoemde vonnis, met dagvaarding van [geïntimeerden] voor dit hof. In genoemd exploot heeft [appellante] drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft zij aangekondigd te zullen concluderen dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: a. [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] zal bevelen om binnen 48 uur na betekening van het in deze te wijzen arrest: - het door [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] beoogde bestuurderschap van de [de stichting] (hierna: de Stichting) neer te leggen; - zich niet meer uit te geven als bestuurder van voornoemde stichting; - zich uit te (laten) schrijven als bestuurder van voornoemde stichting in het handelsregister van de Kamer van Koophandel; - mee te werken aan de (her) inschrijving van [appellante] als -vooralsnog enig- bestuurder van voornoemde stichting, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag voor iedere dag dat [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en/of [geïntimeerde sub 3] in gebreke blij(ft)ven aan één of meer van deze bevelen te voldoen; b. [geïntimeerden] zal veroordelen in de kosten van beide instanties. 2.2 Bij memorie van eis heeft [appellante] geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het hiervoor vermelde exploot. 2.3 Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerden], onder overlegging van producties, de grieven bestreden. Tevens hebben zij incidenteel appel ingesteld tegen het vonnis, waarbij zij vier grieven hebben aangevoerd en toegelicht. [geïntimeerden] hebben gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van [appellante] zal afwijzen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties. 2.4 Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft [appellante] de grieven van [geïntimeerden] bestreden en geconcludeerd dat het hof het door [geïntimeerden] ingestelde beroep in het incidenteel appel zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten, uitvoerbaar bij voorraad. 2.5 Ter terechtzitting van het hof van 31 januari 2008 heeft [appellante] akte verzocht van de overlegging van producties en van een aanvulling van haar eis inhoudende dat het [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] wordt verboden om een door hen beoogde statutenwijziging van de Stichting te (doen) passeren, in welke statutenwijziging onder meer bepalingen zijn opgenomen aangaande de door [geïntimeerden] gewenste installatie/benoeming van de (door [geïntimeerden] voorgedragen leden van) Raad van Toezicht, danwel -indien [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] reeds heeft/hebben zorggedragen voor een statutenwijziging van de Stichting- [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] te gebieden binnen 12 uur na betekening van het in deze te wijzen arrest, deze statutenwijziging van de Stichting ongedaan te maken, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag voor iedere dag (of een gedeelte daarvan) dat [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en/of [geïntimeerde sub 3] in gebreke blij(ft)ven aan dit verbod te voldoen. Aan [appellante] is akte verleend van de overlegging van producties en van de aanvulling van haar eis. 2.6 Tevens hebben partijen ter gelegenheid van de hiervoor genoemde terechtzitting de zaak doen bepleiten, waarbij namens [appellante] het woord is gevoerd door mr. D. van Kampen, advocaat te Utrecht en namens [geïntimeerden] door mr. N. Hijmans, advocaat te Almelo, overeen-komstig door hen overgelegde pleitnota’s. 2.7 Na afloop van de pleidooien heeft de procureur van [appellante] op verzoek van het hof een volledige versie van de beschikking van de Hoge Raad van 8 juni 2007 in de zaak met rekestnummer R06/002 HR aan het hof gezonden. 2.8 Vervolgens hebben beide partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd. 3 De grieven 3.1 [appellante] heeft in het principaal appel de volgende grieven aangevoerd. Grief 1 Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter geoordeeld, zoals volgt uit rechtsoverweging 8 van het bestreden vonnis, dat [geïntimeerden] niet (“automatisch”) plaats dienen te maken voor [appellante] als (enige) bestuurder van de Stichting, met name nu de voorzieningenrechter wel heeft geoordeeld dat de zaak er thans zo voorstaat dat [appellante] eigenlijk nooit is ontslagen (de vernietigingen van de beschikkingen van de rechtbank werken immers terug). Grief 2 Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter overwogen hetgeen is weergegeven in rechtsoverweging 9 van het bestreden vonnis. Grief 3 Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter niet alle eisen van [appellante] toegewezen en zijn [geïntimeerden] niet in de kosten van de procedure veroordeeld. 3.2 [geïntimeerden] hebben in het incidenteel appel de volgende grieven aangevoerd. Grief I Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 5 overwogen dat [appellante] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Grief II De voorzieningenrechter overweegt (rechtsoverweging 6) ten onrechte dat [persoon A] niet tot tijdelijke bestuurder benoemd mocht worden. Grief III Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 7 onder meer overwogen -verkort weergegeven- “dat de Bestuurders zich niet kunnen verschuilen achter de mogelijkheid in artikel 2:15 lid 5 BW, in het kader van het aan [appellante] gegeven ontslag.” Grief IV Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen (rechtsoverweging 8) dat de zaak er thans zo voorstaat dat [appellante] eigenlijk nooit is ontslagen, omdat de vernietiging van de beschikkingen van de rechtbank terugwerkt. 4 De vaststaande feiten 4.1 De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 feiten vastgesteld. Aangezien tegen die vaststelling geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan. Op grond van hetgeen verder is gesteld en niet of onvoldoende is weersproken, kunnen hieraan de volgende vaststaande feiten worden toegevoegd. 4.2 Op grond van de hierna in rechtsoverweging 5.3 te vermelden beschikking van de rechtbank Almelo van 24 november 2004 is [persoon A] (hierna: [persoon A]), advocaat en procureur te [plaats], met ingang van 24 november 2004 in functie getreden als tijdelijk bestuurslid van de Stichting. [persoon A] is eind juni/begin juli 2007 als bestuurslid van de Stichting teruggetreden. 4.3 [geïntimeerde sub 1] is met ingang van 8 maart 2005 in functie getreden als bestuurslid van de Stichting. 4.4 [geïntimeerde sub 2] is met ingang van 9 mei 2005 in functie getreden als bestuurslid van de Stichting. 4.5 [geïntimeerde sub 3] is met ingang van 18 juli 2005 in functie getreden als bestuurslid van de Stichting. 4.6 Naar aanleiding van de hierna in rechtsoverweging 5.5 te vermelden beschikking van dit hof van 10 oktober 2005 hebben [geïntimeerden], namens de Stichting, in een brief van 26 oktober 2005 aan [appellante] medegedeeld dat wanneer de schorsing van [appellante] zal zijn opgeheven doordat de uitspraak over het ontslag van [appellante] in kracht van gewijsde is gegaan, een bestuursvergadering zal worden uitgeschreven waarbij als enige onderwerp het voornemen tot ontslag van [appellante] op grond van artikel 8 lid 2 van de statuten zal worden behandeld. 4.7 Bij aangetekende brief van 19 november 2005 van de voorzitter van de Stichting ([geïntimeerde sub 2]) aan [appellante] is [appellante] uitgenodigd voor een bestuursvergadering van de Stichting op 28 november 2005 om 19.30 uur ten kantore van de Stichting, met als agendapunt haar ontslag als bestuurslid van de Stichting. 4.8 Het bestuur van de Stichting ([persoon A] en [geïntimeerden]) heeft in de vergadering van 28 november 2005, nadat was geconstateerd dat het vereiste quorum om rechtsgeldige besluiten te nemen volgens de statuten van de Stichting (artikel 5 lid 7) aanwezig was, unaniem, na hoofdelijke stemming, besloten [appellante] - op grond van artikel 8 lid 2 van de statuten - met onmiddellijke ingang te ontslaan als bestuurder van de Stichting. In het verslag van deze bestuursvergadering is vermeld dat de advocaat van [appellante] heeft laten weten dat [appellante] de bestuursvergadering niet zal bijwonen. 4.9 Bij aangetekende brief van 6 december 2005 van de voorzitter van de Stichting ([geïntimeerde sub 2]) is mededeling aan [appellante] gedaan van het op 28 november 2005 genomen besluit om haar te ontslaan als bestuurder. Daarbij heeft de Stichting aangekondigd dat zij [appellante] als bestuurslid uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel zou uitschrijven. Deze uitschrijving heeft eveneens op 6 december 2005 plaatsgevonden. 4.10 In de statuten van de Stichting is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald: “(…) Bestuur Artikel 4 1. Het bestuur van de Stichting bestaat uit tenminste drie leden. Het aantal leden wordt door het bestuur met algemene stemmen vastgesteld. 2. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester die samen het dagelijks bestuur vormen. 3. Bij het ontstaan van een (of meer) vacature(s) in het bestuur, zullen de overblijvende bestuursleden met algemene stemmen (of zal het enige overblijvende bestuurslid) binnen twee maanden na het ontstaan van de vacature(s) daarin voorzien door de benoeming van een (of meer) opvolger(s). 4. Mocht(en) in het bestuur om welke reden dan ook één of meer leden ontbreken, dan vormen de overblijvende bestuursleden, of vormt het enige overblijvende bestuurslid niettemin een wettig bestuur. 5. Elk bestuurslid treedt uiterlijk vier jaar na zijn benoeming af, volgens een door het bestuur op te maken rooster van aftreding. De aftredende is telkens herkiesbaar; (…)” Bestuursvergaderingen en bestuursbesluiten Artikel 5 1. Vergaderingen zullen voorts telkenmale worden gehouden, wanneer de voorzitter dit wenselijk acht of indien één der andere bestuursleden daartoe schriftelijk en onder nauwkeurige opgave der te behandelen punten aan de voorzitter het verzoek richt. (…) 2. De oproeping tot de vergadering geschiedt- behoudens het in lid 1 bepaalde- door de voorzitter, tenminste zeven dagen tevoren, de dag der oproeping en die der vergadering niet meegerekend, door middel van oproepingsbrieven. 3. De oproepingsbrieven vermelden, behalve plaats en tijd van de vergadering, de te behandelen onderwerpen. (…) 7. Het bestuur kan ter vergadering alleen dan geldige besluiten nemen indien de meerderheid zijner in functie zijnde leden ter vergadering aanwezig of vertegenwoordigd is. (…) 9. Ieder bestuurslid heeft het recht tot het uitbrengen van één stem. Voorzover deze statuten geen grotere meerderheid voorschrijven worden alle bestuursbesluiten genomen met volstrekte meerderheid der geldig uitgebrachte stemmen. 10. Alle stemmingen ter vergadering geschieden mondeling, tenzij de voorzitter een schriftelijke stemming gewenst acht of één der stemgerechtigden dit voor de stemming verlangt. (…) Einde bestuurslidmaatschap Artikel 8 (…) 2. Een bestuurslid kan te allen tijde worden ontslagen door het bestuur; het desbetreffende besluit behoeft tenminste twee/derde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin tenminste twee/derde van de bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is. (…)” 5 De motivering van de beslissing in hoger beroep in het principaal appel 5.1 [geïntimeerden] hebben ter terechtzitting van 31 januari 2008 inhoudelijk verweer gevoerd tegen de in rechtsoverweging 2.5 vermelde eiswijziging van [appellante]. Zij hebben niet op grond van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (formeel) bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging, zodat het hof recht zal doen op de gewijzigde eis. in het principaal en in het incidenteel appel 5.2 [appellante] is met ingang van 12 juni 2001 tot bestuurder van de Stichting benoemd. 5.3 Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 24 november 2004 is - voor zover hier van belang - op verzoek van de Officier van Justitie in het arrondissement Zwolle Fraude unit Noord en Oost Nederland (hierna: de Officier van Justitie) [appellante] als bestuurder van de Stichting geschorst in afwachting van de uitspraak op het verzoek tot haar ontslag als bestuurder en is [persoon A] voorlopig tot aan het tijdstip dat de beschikking met betrekking tot het verzoek om ontslag van [appellante] van de Stichting onherroepelijk zal zijn geworden, tot nieuw bestuurslid benoemd. De rechtbank heeft in het dictum van deze beschikking bepaald dat de bevoegdheden van [persoon A] bestaan uit hetgeen daartoe bij wet, alsmede krachtens de statuten van de Stichting is bepaald. De beschikking van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. 5.4 Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 24 februari 2005 is - voor zover hier van belang - [appellante] als bestuurder van de Stichting ontslagen en is [persoon A] tot nieuw bestuurslid van de Stichting benoemd. 5.5 [appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen de in rechtsoverweging 5.3 en 5.4 vermelde beschikkingen. Bij beschikking van 10 oktober 2005 heeft dit hof de beschikking van de rechtbank Almelo van 24 november 2004 bekrachtigd en de beschikking van de rechtbank Almelo van 24 februari 2005 vernietigd en zowel het verzoek tot ontslag van [appellante] als bestuurder van de Stichting als het verzoek tot benoeming van [persoon A] als bestuurder van de Stichting afgewezen. Daarbij heeft het hof in rechtsoverweging 3.14 overwogen dat met het onherroepelijk worden van zijn uitspraak de voorlopige voorziening van de rechtbank, en daarmee dus de schorsing van [appellante] en de tijdelijke benoeming van [persoon A], zal eindigen en [appellante] weer bestuurder van de Stichting zal zijn. 5.6 [appellante] heeft beroep in cassatie en de Officier van Justitie en de advocaat-generaal van het openbaar ministerie bij dit hof hebben incidenteel beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van dit hof van 10 oktober 2005. De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij beschikking van 8 juni 2007 het principale cassatieberoep van [appellante] verworpen en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidentele cassatieberoep. 5.7 [appellante] heeft in eerste aanleg - kortweg gezegd - gevorderd a. dat [persoon A] en [geïntimeerden] hun functie als bestuurder van de Stichting zullen neerleggen en b. dat [persoon A] en [geïntimeerden] zullen meewerken aan de (her)inschrijving van [appellante] als (enig) bestuurder van de Stichting. [appellante] heeft voor de aanvang van de inhoudelijke behandeling bij de voorzieningenrechter de vorderingen tegen [persoon A] ingetrokken. Nadat [geïntimeerden] deze vorderingen gemotiveerd hebben weersproken, heeft de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis de onder a. vermelde vordering van [appellante] afgewezen en de onder b. vermelde vordering van [appellante] toegewezen in die zin dat [geïntimeerden] zijn bevolen hun medewerking te verlenen aan de (her)inschrijving van [appellante] als bestuurder van de Stichting. De voorzieningenrechter heeft, aangezien partijen over en weer in het ongelijk waren gesteld, de proceskosten tussen hen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen. 5.8 De grieven van [appellante] in het principaal appel zijn gericht tegen de afwijzing door de voorzieningenrechter van haar onder a. genoemde vordering(en). De grieven van [geïntimeerden] in het incidenteel appel zijn gericht tegen de hiervoor omschreven toewijzing door de voorzieningenrechter van de onder b. genoemde vordering van [appellante]. 5.9 Het hof zal eerst het incidenteel appel behandelen, aangezien dit het meest verstrekkend is. in het incidenteel appel 5.10 Op grond van de beschikking van de Hoge Raad van 8 juni 2007 is de beschikking van dit hof van 10 oktober 2005 onherroepelijk geworden. Dit betekent a. dat de beslissing van het hof, waarbij het verzoek van de Officier van Justitie om [appellante] als bestuurder te ontslaan is afgewezen, onaantastbaar is geworden, b. dat de beslissing van het hof, waarbij het verzoek tot de definitieve benoeming van [persoon A] als bestuurder van de Stichting is afgewezen, onaantastbaar is geworden en c. dat de voorlopige benoeming van [persoon A] als nieuw bestuurslid op grond van de beschikking van de rechtbank Almelo van 24 november 2004, is geëindigd. 5.11 De rechtbank Almelo heeft in zijn beschikking van 24 november 2004 bepaald dat de bevoegdheden van [persoon A] als voorlopig bestuurder bestaan uit hetgeen daartoe bij wet alsmede krachtens de statuten van de Stichting is bepaald. Gelet hierop was [persoon A] in de periode van 24 november 2004 tot 8 juni 2007 op grond van artikel 4 van de statuten bevoegd achtereenvolgens [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] als nieuwe bestuursleden van de Stichting te benoemen en was hij tevens, op grond van artikel 8 van de statuten en met inachtneming van de in artikel 5 van deze statuten voorgeschreven procedure(s), bevoegd tezamen met [geïntimeerden] [appellante] op 28 november 2005 als bestuurder te ontslaan. Het hof is er hierbij veronderstellenderwijs van uitgegaan dat [appellante] op grond van artikel 4 lid 5 van de statuten met ingang van 12 juni 2005 voor een periode van 4 jaar is herkozen. Behoudens bijzondere omstandigheden, die gesteld noch gebleken zijn, duidt het in artikel 4 lid 5 van de statuten vermelde woordje “telkens” op een min of meer automatische herbenoeming. 5.12 Aan de rechtsgeldigheid van de hiervoor genoemde besluiten staat niet in de weg dat door de eerdergenoemde beschikking van de Hoge Raad van 8 juni 2007 de beslissing van dit hof van 10 oktober 2005, waarbij het verzoek tot de definitieve benoeming van [persoon A] als nieuwe bestuurder van de Stichting is afgewezen, onaantastbaar is geworden. Het hof neemt hierbij voorts in aanmerking dat het aan [appellante] op 28 november 2005 verleende ontslag, anders dan de beslissing van de rechtbank Almelo van 24 februari 2005 waarbij [appellante] is ontslagen naar aanleiding van het daartoe strekkende verzoek van de Officier van Justitie, op een andere grond, te weten op grond van de statuten van de Stichting, heeft plaatsgevonden. 5.13 Behoudens voor zover het de onbevoegdheid van het bestuur van de Stichting betreft haar te ontslaan, die volgens [appellante] mede samenhangt met de onbevoegde benoeming door [persoon A] van [geïntimeerden] als nieuwe bestuursleden van de Stichting, en waaromtrent het hof hiervoor heeft beslist, heeft [appellante] geen (andere) feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat het besluit om haar te ontslaan in strijd is met de wet en aldus nietig op grond van artikel 2:14 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). 5.14 Het hof verwerpt eveneens de stelling van [appellante] dat genoemd ontslagbesluit vernietigbaar zou zijn op grond van artikel 2:15 BW. De Stichting heeft onbetwist gesteld dat [appellante] heeft nagelaten binnen de in artikel 2:15 lid 5 BW vermelde vervaltermijn van één jaar de vernietigbaarheid van dit besluit in te roepen. Deze termijn is gaan lopen vanaf het moment waarop [appellante] kennis heeft gekregen van het ontslagbesluit van 28 november 2005. Het hof neemt aan, gelet op de aangetekend aan haar verzonden brief van de Stichting van 6 december 2005, dat dit omstreeks 7 december 2005 is geweest. 5.15 [appellante] heeft in deze procedure geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan het hof, gelet op het bepaalde in artikel 2: 8 BW, thans anders zou moeten oordelen. 5.16 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven II en III in het incidenteel appel en dient de vordering van [appellante], [geïntimeerden] te bevelen hun medewerking te verlenen aan haar (her)inschrijving als bestuurslid, te worden afgewezen. Grief IV in het incidenteel appel behoeft dus niet meer te worden besproken. in het principaal appel 5.17 Op grond van hetgeen hiervoor in het incidenteel appel is overwogen en beslist, heeft [appellante] geen (spoedeisend) belang (meer) bij de door haar in het principaal appel gevorderde (gewijzigde) voorzieningen. Dit betekent dat de grieven 1 en 2 en grief 3, voor zover deze betrekking heeft op de door de voorzieningenrechter afgewezen vordering(en), reeds daarom falen. in het incidenteel appel 5.18 Op grond van hetgeen in rechtsoverweging 5.17 is overwogen, behoeft grief I in het incidenteel appel niet meer te worden besproken. in het principaal en in het incidenteel appel 5.19 De conclusie is dat het incidenteel appel slaagt en dat het principaal appel faalt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [appellante] zullen alsnog worden afgewezen. 5.20 [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep (zowel in het principaal appel als in het incidenteel appel) worden veroordeeld. In zoverre faalt ook grief 3 in het principaal appel. 6 De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding: in het incidenteel appel vernietigt het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo van 20 juli 2007 en, opnieuw recht doende: wijst de vorderingen van [appellante] af; in het principaal appel verwerpt het hoger beroep; in het principaal en in het incidenteel appel voorts veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot aan het bestreden vonnis aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 816,- voor salaris van de procureur en op € 251,- voor verschotten; veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] in het principaal appel begroot op € 2.682,- voor salaris van de procureur en op € 300,- voor verschotten en in het incidenteel appel op € 1.341,- voor salaris van de procureur en op nihil voor verschotten; verklaart dit arrest, voor zover het de proceskostenveroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders gevorderde af. Dit arrest is gewezen door mrs. Knottnerus, Smeeïng-van Hees en Van der Pol en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2008.