Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7445

Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-10-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers134393/HA ZA 01-1669
Statusgepubliceerd


Indicatie

Directe en indirecte schade.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK UTRECHT 134393 / HA ZA 01-16698 oktober 2008 Sector handels- en familierecht zaaknummer / rolnummer: 134393 / HA ZA 01-1669 Vonnis van 8 oktober 2008 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mr. M.C. UDINK Q.Q. VOOR [eiser], gevestigd te Alphen aan den Rijn, eiseres, advocaat mr. E.M. van Zelm, tegen de naamloze vennootschap FORTIS ASR SCHADEVERZEKERING N.V., voorheen genaamd AMEV NEDERLAND N.V., gevestigd te Utrecht, gedaagde, advocaat mr. J.M. van Noort. Partijen zullen hierna [eiser] en Fortis ASR genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: • het tussenvonnis van 28 maart 2007 • proces-verbaal van getuigenverhoor aan de zijde van [eiser] • proces-verbaal van tegengetuigenverhoor aan de zijde van Fortis ASR • conclusie na getuigenverhoor aan de zijde van [eiser] • antwoord conclusie aan de zijde van Fortis ASR • akte uitlating producties aan de zijde van [eiser]. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De verdere beoordeling 2.1. Bij het tussenvonnis van 28 maart 2007 is aan [eiser] opgedragen te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt: a. dat haar natlakafdeling als gevolg van de brand van 3 maart 1999 tot begin december 1999 heeft stil gestaan en dat die afdeling bij het eerste bezoek van [Z] aan haar onderneming op 26 april 1999 niet in werking was; b. dat (de rechtsvoorganger van) Fortis ASR zich op het standpunt heeft gesteld dat de DeVOx-installatie moest worden stilgezet; c. dat de door haar op dit onderdeel gepretendeerde schade een gevolg is van de brand op 3 maart 1999 en dat bij die schade niet andere (financiële of bedrijfsmatige) problematiek een rol heeft gespeeld. 2.2. [eiser] heeft als getuigen doen horen: [naam directeur eiser], v[eiser]r van [eiser] en [X], destijds werkzaam als hoofd technische dienst bij [eiser] Fortis ASR heeft in tegenverhoor als getuigen doen horen: [Y], destijds als teammanager schadeonderzoek werkzaam bij Amev/Fortis en [Z] als expert in dienst van Crawford & Company. Met betrekking tot de in 2.1 onder a vermelde bewijsopdracht De getuige [eiser] heeft verklaard: 1. …… Dit bedrijf ([eiser] toev.Rb) hield zich bezig met poedercoating en met natlakcoating. De natlakcoating bestond weer uit gewone natlak maar ook uit PVDF-coating, dat is een teflonachtige coating. Die coating moet gemoffeld worden op 240 graden Celsius. Daarbij komen veel stank en stoffen vrij. Die moeten naverbrand worden gedurende 1 a 2 seconden op een temperatuur van 740 graden Celsius. 2. In 1996 bood Shell ons een zogenaamde Devox-installatie aan. In die installatie hoefde maar op 400 graden naverbrand te worden. De stank werd namelijk ook geëlimineerd door een katalysator. Die installatie is in 1997 geïnstalleerd. 3. Op 3 maart 1999 heeft het evenement plaatsgevonden. De afdeling PVDF-coating kwam daarna stil te staan. De Devox-installatie kon niet meer werken. ….. 5. Na 3 maart is de PVDF-afdeling niet meer in werking geweest. 6. U houdt mij voor dat de heer [Z] zegt dat hij op 26 april 1999 op het bedrijf is geweest en dat hij toen de natlakafdeling in werking heeft gezien. Ik weet dat ik in die dagen met de heer [Z] heb gesproken. Hij was de deskundige die de Amev heeft aangewezen. Ik kon niet meer nagaan of dat op 26 april 1999 is geweest. Het kan zijn dat hij heeft gezien dat gewone natlak werd aangebracht. Die lak wordt namelijk bij veel lagere temperaturen aangebracht en er hoeft dan geen naverbranding van de ontstane gassen plaats te vinden. 7. De PVDF-installatie is buiten gebruik gebleven tot half / eind november 1999. ….. 14. Het is niet juist dat de PVDF-afdeling heeft gefunctioneerd zonder dat de lucht werd gezuiverd. Dit geeft een ontzettende stank en je bent dan ook in overtreding waardoor je je vergunning meteen kan kwijtraken. [eiser] had in het verleden al problemen gehad op milieugebied, het bedrijf kon zich dit ook helemaal niet permitteren. Het kan wel zijn dat er gewone natlak werd gespoten. Daarbij wordt ook wel gebruik gemaakt van filters maar er vindt dan geen naverbranding van de schadelijke gassen plaats. …. De getuige [X] heeft verklaard: …. 3. Op 3 maart 1999 is er brand geweest in de Devox-installatie. Deze diende speciaal voor naverbranding van de gassen die bij PVDF-coating vrij kwamen. Wij hebben direct de installatie uitgeschakeld en laten afkoelen. De productie op die lijn is toen helemaal stil komen te liggen. Aanvankelijk ook voor de andere lakken. De productie van de PVDF-coating heeft wel een klein jaar stil gelegen. ….. 5. Er is daarna een strijd ontstaan. Er is onderzocht of de installatie gerepareerd kon worden. Er is in het lab een en ander onderzocht met gebruik van koolstoffilters. Uiteindelijk is daarvoor gekozen. Mr. Abeln vraagt mij wanneer die zijn aangebracht. Ik denk ongeveer 9 maanden na de brand. Dat zou dus heel goed in november/december 1999 geweest kunnen zijn. Deze oplossing was volgens het lab de beste oplossing. …. 6. Ik heb wel mensen van de verzekeringsmaatschappij gesproken en die ook rondgeleid op het bedrijf maar de naam [Z] zegt mij niets. U houdt mij voor dat de heer [Z] heeft gezegd dat bij zijn bezoek de natlak-afdeling in werking was. Dat zou goed kunnen, dan hebben wijde gewone acrylaatlakken op de lijn gedraaid. De in tegenverhoor gehoorde getuige [Y] heeft verklaard: .…. 4. We hebben [eiser] bezocht op een maandag in de laatste week van april 1999. Wij hebben eerst een bespreking gehad met de heer [eiser]. Bij die gelegenheid heb ik gevraagd hoe het met de productie zat. [eiser] heeft toen gezegd dat er nog geen voorziening was voor de afvoer voor de gassen en dat men loosde in de buitenlucht. Dit mocht niet bekend worden want anders zou het bedrijf gesloten worden. ….. 7. Alles was volledig in bedrijf. Alleen de DeVox installatie was uitgeschakeld, ik zag dat er een bypass omheen gemaakt was door het dak. 8. De filterkasten die in dezelfde ruimte stonden als de Devox werkten. Ik weet dat zeker omdat we ze niet konden bekijken omdat ze in gebruik waren. 9. U vraagt mij of ik het verschil kan zien tussen het aanbrengen van een poedercoating en een natlakcoating. Ik wist toen het verschil niet. Ik kan dus ook niet zeggen of men bezig was met natlakcoating of poedercoating. De DeVox was door een calamiteit uitgeschakeld. Hij mocht echter niet opengemaakt worden. Dit mocht niet van Stork. ….. ….. 12. In November 1999 ben ik samen met [Z] en de heer [naam] van TNO bij [eiser] geweest. Ook toen was het bedrijf volop in productie. Er waren toen actieve koolfilters ingeschakeld, iemand van [eiser], de financiële man, heeft mij toen gevraagd of AMEV hiermee akkoord kon gaan. Ik heb hem toen meegedeeld dat ik die vraag meenam naar AMEV en dat hij bericht zou krijgen van de afdeling acceptatie. De in tegenverhoor gehoorde getuige [Z] heeft verklaard: ….. 3. Ik heb een bezoek gebracht samen met de heer [Y] op 26 april 1999 aan [eiser]. We hebben toen eerst met de heer [eiser] zelf gesproken, die ons verteld heeft wat er gebeurd was. Vervolgens hebben we de DeVox-installatie bekeken. De DeVox kon niet geopend worden, daarom denk ik dat hij in bedrijf was. ….. 6. Bij een poedercoating wordt er elektrostatisch gespoten. Natlak is een ruim begrip het omvat alle natte lakken zowel acrylaat-lakken als PVDF-lakken. Bij een natlakcoating wordt de verf met een oplosmiddel vloeibaar gemaakt. Alle coatings worden in een spuitcabine aangebracht. 7. Bij het bezoek aan de productiehal heb ik waargenomen dat er volop geproduceerd werd. Mij is niet opgevallen dat er spuitcabines buiten gebruik waren. Ik heb daar echter niet speciaal op gelet. De vraag of ik kon waarnemen of er PVDF of andere natlak werd aangebracht kan ik niet beantwoorden. Omdat ik daar ook niet op gelet heb. Ik had het wellicht kunnen zien als ik had gekeken welke verfbussen aangesloten waren. 8. De heer [eiser] heeft op de vraag of er productiestilstand was, geantwoord dat er 1 dag stilstand was geweest na de brand. ….. 10. Ik heb verklaard dat er natlak werd aangebracht. Ik heb dat van de heer [eiser] gehoord. Ik heb waarschijnlijk ook wel gezien dat een spuitcabine openging en dan kan je zien dat daar natlak in verwerkt werd. De heer [eiser] heeft niet gezegd dat er geen PVDF werd verwerkt. Ik heb niet geconstateerd dat er wel PVDF verwerkt werd, omdat ik daar niet op gelet heb. Je kunt wel PVDF verwerken zonder de katalysator van de DeVox te gebruiken. De pijn zit dan in het milieu, er is dan uitstoot van ongewenste stoffen. U houdt mij voor dat de heer [X] heeft gezegd dat [eiser] het draaien van PVDF zonder DeVox-installatie misschien een uurtje volhield en dat dan de gemeente op de stoep zou staan. En dat ook de heer [eiser] heeft gezegd dat je dan je vergunning meteen kunt kwijtraken. Ik denk dat de gemeente er niet direct weet van heeft dat [eiser] op die manier bezig is. Ik wijs er ook nog op dat de heer [naam 2], directeur van de participatiemaatschappij heeft aangekondigd de autoriteiten te zullen verwittigen als er door Shell en Stork geen actie werd ondernomen. Met betrekking tot de in 2.1 onder b vermelde bewijslast De getuige [eiser] heeft verklaard: ….. 10. Na de brand heeft Amev gezegd dat we de Devox-installatie niet meer mochten gebruiken vanwege kans op explosies. De heer [xxx] van de Amev heeft mij dat in een persoonlijk gesprek gezegd. Dat zal medio april 1999 zijn geweest. Daarna is er ook nog gecorrespondeerd. Er is een brief van Amev waarin staat dat er eerst een onderzoek diende plaats te vinden. Op vragen van mr. Abeln antwoord ik als volgt: 1. Mr. Abeln houdt mij voor de kopieën van twee brieven van Amev aan mij gericht (gedateerd op 21 februari 2001 en 18 juni 2000). Ik hoor u zeggen dat u deze aan het proces-verbaal zult hechten. Ik wijs u wat op aan het slot van deze brieven staat vermeld. Dit is in overeenstemming met hetgeen de heer [xxx] mij persoonlijk heeft meegedeeld. 2. Ik heb met [Z] besproken dat de PVDF-lijn gebruikt kon worden voor gewone natlak. Hij wist ook dat de Devox-installatie niet meer gebruikt mocht worden van Amev. De installatie was ook onklaar gemaakt om veiligheidsredenen. Amev had ook duidelijk gemaakt dat er als er iets gebeuren zou niets verzekerd was. De getuige [X] heeft verklaard: 4. De heer [eiser] heeft mij gezegd dat de Devox-installatie moest worden afgekoppeld. Hij heeft mij niet gezegd waarom dat was. Later heb ik begrepen uit gesprekken met de leverancier en de verzekeraar waar ik bij geweest ben dat de Devox-installatie in verband met verzekeringen niet meer mocht worden opgestart. …… Het is niet juist dat de PVDF-lijn heeft gedraaid zonder Devox-installatie. Dat houden wij misschien een uurtje vol en dan staat de gemeente voor de deur want het stinkt enorm. 8. Ik heb ook in een later stadium van de heer [eiser] gehoord dat de Devox-installatie niet in werking gesteld mocht worden vanwege verzekeringtechnische problemen. De in tegenverhoor gehoorde getuige [Y] heeft verklaard: Op een vraag van mr. Abeln antwoord ik als volgt: 1. U houdt mij voor een tweetal zinnen uit de brieven van mr. Draaijer aan [eiser] van 18 juli 2000 en 21 februari 2001. Het is juist dat er eerst een veiligheidsanalyse door TNO diende plaats te vinden alvorens AMEV het risico kon dekken en ook dat de huidige installatie ook een risico vormde, zoals in die brieven staat vermeld. Deze mededelingen kwamen vanuit ons onderzoeksteam. Met betrekking tot de in 2.1 onder c vermelde bewijslast De getuige [eiser] heeft verklaard: …. 11. Door de brand heeft het bedrijf wel een knauw gekregen. We hebben alles moeten doen om in de markt te vertellen dat de stagnatie alleen de PVDF-afdeling betrof. 12. In 1997 zijn de bedrijven uit Alphen en Zoeterwoude samengevoegd op een nieuwe locatie. Wij hadden een toeleverancier die toen verstek heeft laten gaan, dat wil zeggen het begon met het leveren van slechte kwaliteit en overschrijden van de levertijden en twee maanden voor onze verhuizing ging het bedrijf failliet. Wij hebben toen klanten één maand elders moeten onderbrengen. Het bedrijf heeft de geleden schade (goed een miljoen gulden) op kunnen vangen door de verhuizing van het bedrijf in Scheveningen naar de nieuwe locatie uit te stellen. Daarvoor was namelijk een groot bedrag gereserveerd. 13. In 1997 heeft het bedrijf met verlies gedraaid. Fortis wilde toen dat er een partner gezocht werd. Dit is APN geworden. Dit bedrijf heeft in september 1998 een meerderheidsbelang gekregen in [eiser] Op vragen van mr. Abeln antwoord ik als volgt: …. 3. .... De omzet van de PVDF-productie was tussen de 3 en 6 miljoen per jaar. Mr. Abeln houdt mij voor dat ik zojuist verklaard heb dat de omzet aan PVDF-productie 10 procent van het totaal uitmaakte. Dit klopt dus niet. Ik denk dat de omzet voor de brand rond de 5 miljoen was aan PVDF-productie en dat deze na de brand gedaald was naar 10 procent van de gehele omzet. Deze 10 procent betrof de gewone natlak, er werd helemaal geen PVDF meer geproduceerd. 4. Het is zo dat op de PVDF-lijn niet meer geproduceerd kon worden met PVDF. We hebben die lijn gebruikt voor andere natlakken en we hebben zo 10 procent van de omzet van de PVDF-productie weten te redden. De PVDF-productie was tussen de 3 a 6 miljoen per jaar. 5. Mr. Abeln toont mij productie 7 bij de dagvaarding en wel wat vermeld staat onder F. Wij hadden grote klanten die internationale projecten onder handen hadden. Dit was bijvoorbeeld Perma Stalisa in Italië / Phol in Duitsland en Scheldebouw in Middelburg. Dit waren vaste klanten die als zij een project hadden waarbij PVDF gespoten moest worden zich tot ons wendden. De namen die onder F staan vermeld zijn de projecten van die klanten. Wij hadden offertes gemaakt voor deze klanten maar na de brand hebben wij te horen gekregen dat de orders niet doorgingen. De getuige [X] heeft verklaard: ….. 2. Er waren bij [eiser] lijnen waarop poedercoating werd aangebracht en er was één gecombineerde lijn voor natlakken. Dat wil zeggen dat daarop zowel PVDF-coating werd aangebracht als de normale natlakken. Voor het grootste deel werden daar PVDF-coatings aangebracht. Ik schat dat er 10 tot 15 procent gewone lakken werden aangebracht. 7. Die acrylaatlakken vormden aanvankelijk hetzelfde percentage dat op die lijn werd gedraaid. Men is wel op pad gegaan om meer orders daarvoor binnen te halen en dat heeft ook wel aan het eind van die periode enig resultaat gehad. Ik schat dat er toen circa 20 procent van de totale productie op die lijn aan acrylaatlakken werd gedraaid. 9. PVDF coaten was één van onze hoofdactiviteiten. Ik kan niet zeggen hoeveel omzet daarmee gemoeid was. De capaciteit van de gecombineerde lijn was per normale productiedag 1300 a 1500 vierkante meter. Wij draaiden ook wel eens in twee ploegen omdat wij zoveel aanbod van werk hadden. Na de brand merkte ik wel dat er minder geld voor onderhoud was. Dat is zo'n post waar men het eerst op bezuinigd. 10. Ik weet dat er een leverancier failliet is gegaan. Dat was twee tot drie jaar voor de brand in de tijd dat wij verhuisden naar de nieuwe locatie. Op vragen van mr. Abeln antwoord ik als volgt: 1. De capaciteit van de drie poederlijnen was één van 250 m2 per dag, één van 600 m2 en één van 600 a 700 m2 per dag. 3. De natlaklijn was heel druk bezet. Met name voor de productie van PVDF-coating draaiden wij vaak overuren. Wij draaiden vaak in ploegendienst. De PVDF-coating was ons best lopende product. De in tegenverhoor gehoorde getuige [Z] heeft verklaard: …... 9. [eiser] heeft veel gesproken over toepassing van PVDF en ook over de verwerking daarvan. Hij zei dat dit een steunpilaar van zijn bedrijf was en dat het een belangrijk product voor hem was. Hij heeft ook gezegd dat de DeVox-installatie was aangeschaft speciaal voor die PVDFcoatings. De kosten van de getroffen noodvoorziening 2.3. Op grond van de verklaringen van de getuigen [eiser] en [X] is voldoende komen vast te staan dat een onderdeel van de natlakafdeling, te weten de PVDFcoating, na het ongeval op 3 maart 1999 tot begin december 1999 heeft stilgelegen. De verklaringen van [Y] en [Z] met betrekking tot hetgeen zij hebben waargenomen bij een bezoek aan het bedrijf in de periode na het ongeval kunnen hieraan onvoldoende afdoen. [Y] verklaart immers dat hij destijds het verschil tussen het aanbrengen van een poedercoating en een natlakcoating niet kende en [Z] verklaart dat hij er niet op heeft gelet of er PVDFcoating of een andere natlakcoating aangebracht werd. Voorts moet mede op grond van hun verklaringen worden aangenomen dat de DeVOxinstallatie, die – zo staat onbetwist vast – juist was aangeschaft voor de speciale naverbranding nodig voor het proces van PVDFcoating – in de periode na 3 maart 1999 buiten werking gesteld was. Nu de getuigen [eiser] en [X] verklaard hebben dat het aanbrengen van PVDF coating zonder deugdelijke verwerking van de daarbij vrijkomende schadelijke gassen onmiddellijk opgemerkt zal worden en intrekking van de milieuvergunning ten gevolge zal hebben, is ook op die grond niet aannemelijk dat [eiser] het proces van PVDFcoating na 3 maart 1999 heeft voortgezet. Weliswaar verklaart de getuige [Y] dat de heer [eiser] hem bij zijn bezoek in april 1999 gezegd heeft dat men in de buitenlucht loosde, doch dit is uitdrukkelijk door [eiser] als getuige gehoord, tegengesproken. Ook [X] heeft uitdrukkelijk tegengesproken dat de PVDFlijn heeft gedraaid zonder de DeVOxinstallatie. De getuige [Z] denkt dat de gemeente er niet direct weet van heeft als men in de buitenlucht loost, doch staaft deze bewering op geen enkele wijze. 2.4. Dat de DeVOxinstallatie na 3 maart 1999 uitgeschakeld is gebleven en niet op nieuw in gebruik is gesteld, moet mede worden aangenomen op grond van de inhoud van een brief van 18 juli 2000 van Amev waarin zij [eiser] erop wijst dat er voor het opnieuw in gebruik nemen van de DeVOxinstallatie een veiligheidsanalyse in het bijzin van TNO diende plaats te vinden en - in een brief van 21 februari 2001 - dat het opstarten van de huidige installatie nog steeds voor haar een onacceptabel risico vormde. 2.5. Dit een en ander voert tot de conclusie dat [eiser] bewezen heeft dat de natlakafdeling, voor zover betrekking hebbend op de PVDFcoating, als gevolg van de brand van 3 maart 1999 is stilgelegd en tot begin december 1999 heeft stilgestaan en dat deze niet in werking was bij het eerste bezoek van [Z] op 26 april 1999. 2.6. Voorts is voldoende gebleken dat [eiser] eind november/begin december 1999 de actief koolstoffilterinstallatie heeft aangebracht teneinde de productie van PVDFcoating weer ter hand te kunnen nemen. 2.7. Fortis heeft zich er echter ook op beroepen dat de installatie met een actiefkoolstoffilter geen noodvoorziening kan worden genoemd aangezien dit een permanente oplossing betrof om in het probleem van uitstoot van verontreinigde lucht te voorzien. Met dat probleem had [eiser] bij haar bedrijfsvoering altijd te maken en daartegen behoorde zij steeds maatregelen paraat te hebben. Fortis heeft er in dat verband op gewezen dat de DeVOx-installatie in feite niet geschikt was voor de bedrijfsvoering van [eiser] en dat er sowieso aanpassingen hadden moeten plaatsvinden, waarvoor zij – Fortis – uiteraard niet verantwoordelijk kan worden gehouden. 2.8. Gezien dit verweer van Fortis en nu is gebleken dat [eiser] de DeVOx-installatie niet meer in gebruik heeft genomen, rijst de vraag of [eiser] ten tijde van het installeren van de koolstoffilters eind november/begin december 1999 reeds had afgezien van het doen repareren van de DeVox-installatie. 2.9. [eiser] stelt dat zij er naar gestreefd heeft om de DeVOx-installatie weer inwerking te kunnen stellen en dat zij in dat kader eind 1999 een kortgeding procedure tegen Stork heeft aangespannen tot het verrichten van herstelwerkzaamheden en het weer in bedrijf stellen van de DeVOx-installatie dan wel om mee te werken aan een technisch onderzoek. De voorzieningenrechter wilde echter – omdat de vraag of Stork wanprestatie kon worden verweten te gecompliceerd was voor kort geding - Stork slechts tot het verrichten van herstelwerkzaamheden veroordelen onder de voorwaarde dat [eiser] een hoge bankgarantie zou verschaffen, waartoe haar – [eiser] - de financiële middelen ontbraken. Haar vorderingen zijn daarop bij vonnis van 26 mei 2000 afgewezen. 2.10. Fortis heeft op dit punt aangevoerd dat het er naar uitziet dat de problematiek waarvoor [eiser] een schadevergoeding van haar vraagt vooral veroorzaakt is door het toerekenbaar tekortschieten van Stork. Zij wijst erop dat [eiser] kennelijk de verkeerde procedure heeft aangespannen: een kort geding en geen bodemprocedure, doch dat dit – evenals het feit dat [eiser] in april/mei 2000 niet in staat was een bankgarantie te stellen – in haar risicosfeer ligt. 2.11. Dit standpunt van Fortis kan niet worden onderschreven. Fortis heeft zich immers van de aanvang af en - naar in deze procedure is vastgesteld ten onrechte - op het standpunt gesteld dat zij geen dekking behoefde te verlenen op grond van de polissen. Zij heeft ook geweigerd om samen met [eiser] een procedure tegen Stork aan te spannen. Dit een en ander voert tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] inderdaad getracht heeft de DeVOx-installatie weer in gebruik te doen stellen en dat de omstandigheid dat dit geen resultaat heeft opgeleverd, haar redelijkerwijs niet kan worden tegengeworpen. 2.12. Uit het vorenstaande volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat [eiser] er eind november 1999 naar streefde om de DeVOx-installatie weer in gebruik te doen nemen en dat hij vanwege de onveiligheid van die installatie en de door Fortis gestelde eis dat er een keuring moest plaats vinden alvorens er weer dekking zou worden verleend, er op dat moment voor heeft gekozen om de koolstoffilterinstallatie aan te brengen. Geoordeeld moet dan ook worden dat de kosten van aanschaf en het installeren ervan vallen onder de dekking van de bedrijfsschadepolis en wel onder de in 6.2 van de in de polisvoorwaarden vermelde kosten, gemaakt om het bedrijf na de gebeurtenis in bedrijf te stellen. Dat de installatie nadien als permanente oplossing is gaan fungeren kan daaraan niet afdoen. 2.13. [eiser] heeft gesteld dat met de koolstoffilterinstallatie, 2 koolfilterhuizen en een drukventilator een bedrag van f 160.000,- ( EUR 72.604,84) exclusief BTW gemoeid is geweest. Voorts hebben de koolfilters en de actieve kool een bedrag van f 67.649,- (EUR 30.697,79) exclusief 17,5 % BTW gekost. [eiser] vordert in totaal een bedrag van f 239.487,57 (EUR 108.674,72). Fortis ASR heeft de bedragen niet betwist, zodat een bedrag van f 239.487,57 (EUR 108.674,72) zal worden toegewezen. Indirecte schade Omzetderving gedurende de periode maart 1999 tot en met februari 2000 2.14. Partijen twisten hier allereerst over de uitkeringsduur, waarbij zij zich beiden beroepen op artikel 6.3 van de voorwaarden van verzekering behorende bij de Briljant Bedrijfsschadeverzekering. Fortis ASR stelt zich op het standpunt dat de duur van de uitkering ten hoogste 10 weken is omdat er geen sprake is van herstel van de DeVOxinstallatie. [eiser] beroept zich erop dat er slechts sprake is van beperking van de duur van de uitkering tot tien weken bij verkoop, opheffing of het niet aanwenden van pogingen tot herstel, hetgeen volgens haar niet het geval is, nu zij diverse pogingen tot herstel van de DeVOxinstallatie heeft ondernomen. 2.15. Artikel 6.3 van de voorwaarden luidt als volgt: De uitkeringstermijn gaat in op de dag waarop de bedrijfsschade ontstaat en duurt – doch niet langer dan de overeengekomen op het polisblad vermelde termijn - • bij herstel van het bedrijf in het omschreven gebouw: zolang als uitsluitend gevolg van een gedekte gebeurtenis nodig is om hierin het bedrijf in zijn oorspronkelijke staat te herstellen en te brengen op het peil dat zou zijn bereikt indien de gebeurtenis niet had plaatsgevonden; • …. • bij verkoop, opheffing of het niet aanwenden van pogingen tot herstel: ten hoogste 10 weken. 2.16. Het standpunt van [eiser] dat de uitkeringsduur in dit geval de op het polisblad overeengekomen termijn van 52 weken bedraagt, moet als juist worden beoordeeld. Vaststaat immers dat [eiser] er in eerste instantie naar gestreefd heeft om de DeVOxinstallatie te laten repareren, maar dat hij daarvan heeft afgezien onder meer.omdat de deskundigen de veiligheid niet konden garanderen en Fortis niet meer wilde verzekeren. Aannemelijk is echter dat [eiser] ten tijde van het voeren van de kortgeding procedure tegen Stork, waarin de einduitspraak is gedaan op 26 mei 2000, er nog naar streefde de installatie te laten repareren. Geoordeeld moet dus worden dat [eiser] ten tijde van het voeren van die procedure nog pogingen ondernam om de DeVOx-installatie te doen herstellen, zodat er geen sprake is van de beperking van de uitkeringsduur zoals vermeld aan het slot van artikel 6.3 van de polisvoorwaarden. [eiser] maakt dus terecht aansprak op de indirecte schade over de maanden maart tot en met december 1999 en januari en februari 2000. 2.17. [eiser] heeft de schade wegens omzetdaling als volgt berekend (productie 6 bij dagvaarding): 1998 periode 3 t/m 13 5495840 2000 periode 1 t/m 2 620606 6116446 1999 periode 3 t/m 13 3022435 2000 periode 1 t/m 2 217452 3239887 Totaal omzetdaling 2876559 Aan variabele kosten heeft [eiser] voorts 56% afgetrokken, zodat de schade wegens omzetderving uitkomt op 44% van f 2.876.559 = f 1.265.686. [eiser] heeft deze berekening nader toegelicht in productie 7 bij dagvaarding en door middel van een brief van accountant [yyy].(productie 8 bij dagvaarding). Fortis ASR heeft de berekening van de schade betwist. 2.18. Uit de door [eiser] gegeven toelichting blijkt dat zij omzetverlies voor een bedrag van f 2.177.000,- toeschrijft aan een tweetal orders (van Oriental Plaza en Jamco Suntrust) die geannuleerd zijn en een tweetal orders (van DSH en Jiu Shi) die [eiser] niet gegund zijn. De oorzaak van omzetverlaging voor een bedrag van f 699.000,- is volgens haar niet direct aanwijsbaar. 2.19. Bij de beoordeling van de door [eiser] gestelde omzetderving geldt ook dat bewezen wordt geacht dat de natlakafdeling, voor zover betrekking hebbend op PVDFcoating, na het evenement heeft stilgelegen tot begin december 1999. In de maanden daarna kon – zoals hiervoor overwogen - de DeVOxinstallatie niet in gebruik worden genomen en werd er - na de in gebruik name van de koolstoffilterinstallatie - wel PVDFcoating aangebracht, maar werd er minder productie gemaakt. 2.20. Zowel [eiser] als [X] hebben verklaard dat de PVDF-coating het best lopende product was. [eiser] heeft met betrekking tot de omzet van dit product verklaard dat die tussen de 3 en 6 miljoen per jaar was en dat deze productielijn na de brand gebruikt is voor 10% andere natlakken. De getuige [X] heeft verklaard dat de capaciteit van de gecombineerde lijn per normale dag 1300 a 1400 m2 was en dat de capaciteit van de poederlijnen 250 m2, 600 m2 en 600 a 700 m2 per dag was. De natlaklijn vertegenwoordigde dus ongeveer de helft van de productiecapaciteit en PVDFcoating was verreweg het belangrijkste product van die natlaklijn. Van die feiten uitgaande en in aanmerking nemend dat er in december 1999 en januari en februari 2000 met gebruik van de koolstoffilterinstallatie in mindere mate dan voorheen PVDFcoating werd geproduceerd, kan de door [eiser] opgegeven omzetderving van f 699.000,- in redelijkheid worden toegerekend aan het ten gevolge van de brand niet - of in mindere mate - kunnen produceren van PVDFcoating. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat op grond van de verklaringen van [eiser] en [X] voldoende is aangetoond dat er geen andere financiële en bedrijfsmatige problematiek een rol heeft gespeeld bij de teruggang van de omzet. Uit hun verklaringen blijkt voldoende dat de problemen met een toeleverancier en de overeenkomst met de participatiemaatschappij, waarop Fortis ASR zich heeft beroepen, zich in 1997 hebben afgespeeld en niet in verband staan met de teruggang van de omzet in 1999/2000. 2.21. Met betrekking tot het omzetverlies van f 2.177.000,- tengevolge van gemiste orders heeft [eiser] aangevoerd dat klanten, nadat het bekend was geworden dat [eiser] brand had gehad minder vertrouwen in [eiser] hadden omdat zij zich realiseerden dat de milieuvergunning van [eiser] ingetrokken kon worden en dat daarom orders zijn geannuleerd en gemaakte offertes niet tot orders hebben geleid. Deze feiten zijn echter niet voldoende concreet om tot de conclusie te kunnen leiden dat het annuleren van de orders en het niet aanvaarden van de offertes in voldoende causaal verband staan met de brand. 2.22. Fortis ASR heeft het – ook in de brief van de accountant Van der Houwen ondersteunde – standpunt dat een percentage van 56% aan variabele kosten redelijk is, onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank zal hiervan dus ook uitgaan. Een en ander leidt tot de slotsom dat de schade tengevolge van omzetverlies zal worden gesteld op f 307.560,- (44% van f 699.000,-). Dit bedrag zal worden toegewezen. Extra verkoopinspanningen 2.23. Tenslotte vordert [eiser] nog een bedrag van f 51.864,-, te weten de kosten van extra verkoopinspanningen door de heer [verkoper] gedurende vier weken. Deze extra verkoopinspanningen waren volgens [eiser] nodig vanwege de door de brand veroorzaakte breuk in vertrouwen van de klanten. 2.24. Dit onderdeel van de vordering is niet toewijsbaar. Extra verkoopinspanningen zijn immers slechts relevant voor zover [eiser] wel kon produceren, maar de klanten tengevolge van de brand wegbleven. Nu in de procedure is gebleken dat zij in de maanden maart tot en met november 1999 geen PVDF coating kon aanbrengen en in de maanden december 1999 en januari en februari 2000 slechts in geringere mate, had [eiser] moeten aangeven op welke onderdelen van het productieproces de verkoopinspanningen betrekking hadden en – nu de schade slechts gedurende een jaar was gedekt - wanneer die inspanningen zijn geleverd. 2.25. Al het vorenstaande voert tezamen met hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 28 maart 2007 tot de volgende opstelling. Fortis ASR is jegens [eiser] aansprakelijk voor de volgende schade en dient haar ut dien hoofde te vergoeden de navolgende bedragen: Reparatieschade f 60.775,- EUR 27.578,49 Kosten noodvoorziening f 239.487,57 EUR 108.674,72 Kosten technisch onderzoek f 9.550,- EUR 4.333,60 Productiestilstand f 28.987,- EUR 13.153,73 Accountantskosten f 2.500,- EUR 1.134,45 Indirecte schade f 307.560,- EUR 139.564,64 f 648.859,57 EUR 294.439,63. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 14 januari 2004. 2.26. Fortis ASR. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser] op basis van het toegewezen bedrag op: - dagvaarding EUR 63,77 - vast recht 1.541,28 - getuigenkosten 800,- - deskundigen 4.998,- - salaris advocaat 13.000,00 (6,5 punten × tarief EUR 2.000,00) Totaal EUR 20.403,05 3. De beslissing De rechtbank 3.1. verklaart voor recht dat Fortis ASR aansprakelijk is voor Reparatieschade f 60.775,- EUR 27.578,49 Kosten noodvoorziening f 239.487,57 EUR 108.674,72 Kosten technisch onderzoek f 9.550,- EUR 4.333,60 Productiestilstand f 28.987,- EUR 13.153,73 Accountantskosten f 2.500,- EUR 1.134,45 Indirecte schade f 307.560,- EUR 139.564,64 f 648.859,57 EUR 294.439,63. 3.2. veroordeelt Fortis ASR om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 294.439,63 (tweehonderdvierennegentigduizendvierhonderdnegenendertig euro en drieënzestig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 14 januari 2004 tot de dag van volledige betaling, 3.3. veroordeelt Fortis ASR in de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot op heden begroot op EUR 20.403,05, 3.4. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2 en 3.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad, 3.5. Wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2008.