
Jurisprudentie
BF7485
Datum uitspraak2008-04-01
Datum gepubliceerd2008-10-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers104.004.069
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers104.004.069
Statusgepubliceerd
Indicatie
De procedure na verwijzing door de Hoge Raad kenmerkt zich onder meer hierdoor dat zij gericht is op beëindiging van het geschil. Tegenover het belang van P1 Holding om zich aan de zijde van Sortrans te mogen voegen, staat het algemeen belang dat op enig moment duidelijkheid bestaat omtrent de tussen partijen bestaande rechtstoestand. Toelating van interventie strookt daarmee niet omdat dit de procedure na verwijzing in belangrijke mate compliceert. Daarbij komt dat voor het stellen van bijvoorbeeld nieuwe feiten, het aanvoeren van nieuwe feitelijke verweren en nieuwe feitelijke gronden na verwijzing slechts bij uitzondering plaats is. P1 Holding heeft aangegeven bevreesd te zijn dat Sortrans, nu zij in cassatie geen verweer heeft gevoerd, na verwijzing evenmin een nadere memorie zal nemen zodat niet alle relevante feiten en omstandigheden naar voren worden gebracht. Het hof begrijpt deze stelling van P1 Holding aldus dat zij, indien zij zich mag voegen aan de zijde van Sortrans en haar wordt toegestaan een nadere memorie na verwijzing te nemen, deze relevante feiten en omstandigheden wél voor het voetlicht kan brengen. Naar het oordeel van het hof verdraagt dit laatste zich niet met het hiervoor uiteengezette karakter van de procedure na verwijzing en bestaat het risico dat hierdoor de procedure aanmerkelijk zal worden gecompliceerd, hetgeen niet strookt met het hierboven geschetste uitgangspunt van de procedure na verwijzing.
Uitspraak
1 april 2008
eerste civiele kamer
zaaknummer 104.004.069
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest in het incident tot voeging van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P1 Holding B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
eiseres in het incident tot voeging aan de zijde van geïntimeerde in de
hoofdzaak,
procureur: mr F. J. Boom,
in de zaak na verwijzing door de Hoge Raad van:
de stichting Stichting Amphia,
gevestigd te Breda,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur: mr L. Paulus,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Sortrans B.V.,
gevestigd te Breda,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
partij in het incident,
procureur : mr H. van Ravenhorst.
1 Het verloop van de procedure
Met betrekking tot het verloop van het geding wordt verwezen naar de inhoud van het arrest van 1 juni 2007 dat de Hoge Raad tussen appellante in de hoofdzaak (verder te noemen: Amphia) als eiseres tot cassatie en geïntimeerde in de hoofdzaak (verder te noemen: Sortrans) als verweerster in cassatie heeft gewezen. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof ‘s- Hertogenbosch van 18 oktober 2005 waartegen beroep in cassatie was ingesteld vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof. Een kopie van de uitspraak van de Hoge Raad is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding na verwijzing door de Hoge Raad
2.1 Bij exploot van 13 augustus 2007 heeft Amphia Sortrans opgeroepen voor dit hof teneinde met Sortrans voor dit hof voort te procederen op de dagvaarding van 4 oktober 2004 bij deurwaardersexploot op verzoek van Sortrans aan Amphia betekend en mitsdien op de gronden en middelen als bij die dagvaarding uiteengezet.
2.2 Amphia heeft een memorie na verwijzing genomen en daarin geconcludeerd dat het hof bij arrest het vonnis van 30 november 2005 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Breda zal vernietigen en opnieuw recht doende, de vorderingen van Sortrans zal afwijzen, met veroordeling van Sortrans in de kosten van beide instanties, alsmede Sortrans zal veroordelen tot betaling aan Amphia van de bedragen die Amphia op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Breda en het arrest van het gerechtshof te ´s-Hertogenbosch aan Sortrans onverschuldigd heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door Amphia tot aan de dag van integrale restitutie door Sortrans, zulks met bepaling dat over de proceskostenveroordelingen wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te dezen te wijzen arrest, en met de verklaring dat het arrest uitvoerbaar bij voorraad zal zijn. Bij die memorie heeft Amphia een productie overgelegd.
2.3 P1 Holding B.V. heeft een incidentele conclusie genomen, waarin zij heeft gevorderd dat het hof, bij arrest, haar zal toestaan zich in deze procedure te voegen aan de zijde van Sortrans en haar de gelegenheid zal bieden een memorie na verwijzing te nemen, en voorts dat het hof de vorderingen van Amphia zal afwijzen, met veroordeling van Amphia in de kosten van deze procedure aan de zijde van P1 Holding.
2.4 Vervolgens heeft Amphia een conclusie van antwoord in het incident tot interventie genomen, waarin zij heeft aangegeven geen bezwaar tegen een interventie door P1 Holding te hebben.
2.5 Vervolgens hebben alle partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3 De motivering van de beslissing in het incident
3.1 P1 Holding verzoekt om voeging aan de zijde van Sortrans. Aanleiding voor dit verzoek is dat zij een aanbestedingsgeschil heeft lopen met het Sint Antoniusziekenhuis in Nieuwegein. De voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht heeft op 17 augustus 2007 in deze zaak uitspraak gedaan. Volgens P1 Holding gaat het in deze zaak om precies dezelfde vraag die thans bij dit hof in de zaak tussen Amphia en Sortrans voorligt, te weten of een algemeen ziekenhuis onder de omstandigheden van 2004 als een publiekrechtelijke instelling in de zin van het Europese aanbestedingsrecht moet worden aangemerkt. P1 Holding acht het dan ook vanuit processuele doelmatigheid geraden dat zij in de procedure tussen Amphia en Sortrans intervenieert. Daarbij komt dat P1 Holding het geboden acht dat dit hof prejudiciële vragen zal gaan stellen. Deze omstandigheid vergroot het belang van haar om zich aan de zijde van Sortrans te mogen voegen, omdat het onwaarschijnlijk is dat een Nederlandse rechter in de komende jaren in een separate procedure, soortgelijke vragen zal gaan stellen als in de procedure tussen Amphia en Sortrans reeds is gebeurd. Ten slotte voert P1 Holding nog aan dat de mogelijkheid aanwezig is dat Sortrans - nu zij in cassatie geen verweer heeft gevoerd – na terugwijzing naar dit hof evenmin een nadere memorie zal indienen, zodat niet alle relevante feiten en omstandigheden naar voren worden gebracht.
3.2 Het hof oordeelt hierover als volgt. De procedure na verwijzing door de Hoge Raad kenmerkt zich onder meer hierdoor dat zij gericht is op beëindiging van het geschil. Tegenover het belang van P1 Holding om zich aan de zijde van Sortrans te mogen voegen, staat het algemeen belang dat op enig moment duidelijkheid bestaat omtrent de tussen partijen bestaande rechtstoestand. Toelating van interventie strookt daarmee niet omdat dit de procedure na verwijzing in belangrijke mate compliceert. Daarbij komt dat voor het stellen van bijvoorbeeld nieuwe feiten, het aanvoeren van nieuwe feitelijke verweren en nieuwe feitelijke gronden na verwijzing slechts bij uitzondering plaats is. P1 Holding heeft aangegeven bevreesd te zijn dat Sortrans, nu zij in cassatie geen verweer heeft gevoerd, na verwijzing evenmin een nadere memorie zal nemen zodat niet alle relevante feiten en omstandigheden naar voren worden gebracht. Het hof begrijpt deze stelling van P1 Holding aldus dat zij, indien zij zich mag voegen aan de zijde van Sortrans en haar wordt toegestaan een nadere memorie na verwijzing te nemen, deze relevante feiten en omstandigheden wél voor het voetlicht kan brengen. Naar het oordeel van het hof verdraagt dit laatste zich niet met het hiervoor uiteengezette karakter van de procedure na verwijzing en bestaat het risico dat hierdoor de procedure aanmerkelijk zal worden gecompliceerd, hetgeen niet strookt met het hierboven geschetste uitgangspunt van de procedure na verwijzing.
3.3 Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van P1 Holding om zich aan de zijde van Sortrans te mogen voegen, dient te worden afgewezen. P1 Holding zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
De beslissing
Het hof, recht doende:
in het incident tot voeging:
wijst de vordering tot voeging af;
veroordeelt P1 Holding in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Amphia begroot op € 894,- voor salaris van de procureur.
in de hoofdzaak in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 29 april 2008 voor memorie van antwoord na verwijzing door Sortrans.
Dit arrest is gewezen door mrs Smeeïng-van Hees,Van Rossum en Van der Pol en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2008.