Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7633

Datum uitspraak2008-09-29
Datum gepubliceerd2008-10-10
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08/5758, 08/5759, 08/5760, 08/5761, 08/5762, 08/5763 en 08/5774
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding tot schorsing van de intrekkings-, herzienings- en terugvorderingsbesluiten. Tegen het toekenningsbesluit is te laat bezwaar gemaakt. Wat het opschortingsbesluit betreft: dit is, gelet op schending van de inlichtingenplicht, terecht genomen. Voorts schorst de voorzieningenrechter een tweetal besluiten waarbij maatregelen zijn opgelegd, vanwege het feit dat deze besluiten onvoldoende feitelijke grondslag hebben.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08 - 5758, 08-5759, 08-5760, 08-5761, 08-5762, 08-5763 en 08-5774 WWB Uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 september 2008 in de zaken van: [naam verzoekster] en [[naam verzoeker], beiden wonende te [woonplaats], verzoekers, gemachtigde: mr. C.W.M. Neefjes, advocaat te Purmerend, tegen het college van burgemeester en wethouders van Purmerend, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluiten van 28 februari 2008 heeft verweerder het recht van [naam verzoekster] (hierna: verzoekster) en [naam verzoeker] (hierna: verzoeker) op een afzonderlijke uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 februari 2008 ingetrokken vanwege het feit dat zij verweerder niet hebben gemeld dat zij een gezamenlijke huishouding voeren. Verzoekster heeft tegen het besluit van 28 februari 2008 bezwaar gemaakt op 9 april 2008. Bij besluit van 10 april 2008 heeft verweerder met terugwerkende kracht verzoeksters recht op een WWB-uitkering met ingang van 1 juni 2003 (verweerder bedoelt hier: 1 juni 1993) ingetrokken, omdat verzoekers een gezamenlijke huishouding voeren. Tevens heeft verweerder bij dit besluit de ten onrechte in de periode 1 juni 1993 tot 1 februari 2008 door verzoekster ontvangen bijstand tot een bedrag van in totaal € 219.722,44 van haar teruggevorderd. Bij besluit van eveneens 10 april 2008 heeft verweerder verzoeker hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de terugbetaling van voormeld bedrag van € 219.722,44. Tegen deze besluiten van 10 april 2008 hebben verzoekers op 28 april 2008 en 8 mei 2008 separate bezwaarschriften ingediend. Bij besluiten van 8 mei 2008 heeft verweerder onder intrekking van de besluiten van 10 april 2008 de terugvorderingsperiode en de terugvorderingsbedragen herzien. Verweerder heeft de terugvorderingsperiode vastgesteld op de periode tussen 1 januari 2003 en 1 februari 2008. Het terugvorderingsbedrag is voor verzoekster vastgesteld op € 79.711,23 en voor verzoeker op € 84.464,23. Tegen deze besluiten van 8 mei 2008 hebben verzoekers op 11 juni 2008 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 22 april 2008, verzonden op 24 april 2008, heeft verweerder verzoekers per 29 februari 2008 een WWB-uitkering toegekend naar de norm voor gehuwden. Bij datzelfde besluit heeft verweerder aan verzoekers vanaf 1 april 2008 een maatregel opgelegd die strekt tot verlaging van de uitkering met 100% gedurende een maand, omdat verzoeker heeft geweigerd algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Bij besluit van 27 mei 2008 heeft verweerder verzoekers ingaande 1 juni 2008 een maatregel opgelegd die strekt tot verlaging van de uitkering met 20% gedurende een maand, omdat verzoeker blijk heeft gegeven van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in zijn bestaan door afspraken gericht op arbeidsinschakeling niet na te komen. Tegen deze besluiten van 22 april 2008 en 27 mei 2008 hebben verzoekers bij brief van 11 juni 2008 een bezwaarschrift ingediend. Het aanvullend bezwaarschrift is ingediend op 10 juli 2008. Bij besluit van 18 juli 2008 heeft verweerder verzoekers ingaande 8 juli 2008 een maatregel opgelegd die strekt tot verlaging van de uitkering met 20% gedurende twee maanden, omdat verzoekers blijk hebben gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan door niet mee te werken aan arbeidsinschakeling. Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft verweerder de uitkering van verzoekers per 21 juli 2008 opgeschort, omdat bij verzoekers sprake is van inkomsten naast de WWB-uitkering. Hierbij heeft verweerder verzoekers in de gelegenheid gesteld om voor 2 september 2008 aan verweerder het contract met de desbetreffende werkgever over te leggen. Tegen deze besluiten van 18 juli 2008 en 19 augustus 2008 hebben verzoekers op 27 augustus 2008 een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van eveneens 27 augustus 2008 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Omdat sprake is van een aantal verschillende besluiten van verweerder, is eveneens sprake van verschillende verzoeken om voorlopige voorziening. De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 15 september 2008, waar verzoekers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. C.W.M. Neefjes, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J.C.H. de Groot, werkzaam bij de gemeente Purmerend. 2. Overwegingen 2.1 Verzoekers zijn ex-partners. Uit hun relatie zijn twee kinderen geboren. Verzoekster heeft vanaf 1 juni 1993 van verweerder een bijstandsuitkering ontvangen naar de norm van een alleenstaande ouder. Verzoeker ontvangt een WWB-uitkering vanaf 20 november 2006 naar de norm van een alleenstaande. 2.2 In 2007 is verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van verzoekers uitkering, omdat verzoeker regelmatig telefonisch niet bereikbaar bleek. Vervolgens hebben in december 2007 observaties plaatsgevonden rondom de woning van verzoekster op het adres [adres] te [woonplaats]. De resultaten hiervan waren voor verweerder aanleiding het onderzoek over te dragen aan de sociale recherche. Deze heeft in de periode 10 januari 2008 tot 20 februari 2008 een aantal observaties uitgevoerd. Verzoekers zijn op 21 februari 2008 door de sociale recherche aangehouden en verhoord. Voorts heeft een buurtonderzoek plaatsgevonden en er zijn getuigen gehoord. De rapportage van de sociale recherche is op 31 maart 2008 afgerond. 2.3 Op grond van de bevindingen van de sociale recherche heeft verweerder bij besluiten van 28 februari 2008 de afzonderlijke WWB-uitkeringen van verzoekers per 1 februari 2008 ingetrokken vanwege een verzwegen gezamenlijke huishouding. 2.4 Verzoekers hebben op 29 februari 2008 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenning van een WWB-uitkering naar de norm voor gehuwden. Verweerder heeft bij besluit van 22 april 2008 deze uitkering per 29 februari 2008 aan verzoekers toegekend. Bij dit besluit heeft verweerder de uitkering per 1 april 2008 voor de duur van een maand met 100% verlaagd, omdat verzoeker heeft geweigerd algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Bij besluiten van respectievelijk 27 mei 2008 en 18 juli 2008 heeft verweerder aan verzoekers nogmaals maatregelen opgelegd. Verweerder heeft bij besluit van 19 augustus 2008 het recht van verzoekers op een WWB-uitkering per 21 juli 2008 opgeschort, omdat uit informatie van re-integratiebedrijf Agros is gebleken dat verzoekers naast hun uitkering over inkomsten beschikken. 2.5 Verzoekers kunnen zich niet met de bestreden besluiten verenigen. Zij stellen allereerst dat zij door de besluiten van verweerder in de financiële problemen zijn gekomen. Hierdoor hebben zij een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening. Verzoeker had, zo stelt hij, voor februari 2008 niet zijn hoofdverblijf in de woning van verzoekster. Volgens verzoekers had hun per 1 februari 2008 een uitkering moeten worden toegekend. Verzoeker stelt voorts dat hij niet heeft geweigerd passende arbeid te aanvaarden. Er is bovendien onvoldoende rekening gehouden met zijn medische beperkingen. Verzoeker stelt dat de cursus verkeersregelaar voor hem te moeilijk was. Voor zover hem iets te verwijten zou zijn, zijn de opgelegde sancties onevenredig zwaar. Bovendien zijn de rapportages van Agros onvoldoende om hierop de sancties te kunnen baseren. Verzoekster stelt dat haar vanwege haar duurzame medische beperkingen niet het verwijt kan worden gemaakt dat zij geen arbeid heeft geaccepteerd. Volgens verzoekers is er bij hen geen sprake van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Zij komen hun afspraken wel degelijk na. Wat de opschorting betreft: verzoekster heeft een nulurencontract, maar hieruit heeft zij (nog) geen inkomsten verworven. Ter zitting hebben verzoekers betoogd dat de besluiten van 28 februari 2008 op meerdere gronden onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en onvoldoende zijn gemotiveerd. Dit geldt volgens verzoekers ook voor de terugvorderingsbesluiten. Ook heeft verweerder volgens verzoekers de besluiten waarbij maatregelen zijn opgelegd en het besluit tot opschorting van de uitkering niet uitsluitend mogen baseren op de rapportages van Agros, te meer daar verzoekers de inhoud van deze rapportages betwisten. Verzoekster heeft voorts verklaard dat zij gedurende ongeveer anderhalve maand productiewerkzaamheden verricht gedurende vier uur per dag. 2.6 Verweerder is van mening dat alle besluiten in bezwaar gehandhaafd kunnen worden. Hij ziet geen aanleiding om de ingangsdatum van de toegekende uitkering op 1 februari 2008 te stellen, omdat verzoekers pas op 29 februari 2008 feitelijk hebben gesteld dat zij samenwonen. Volgens verweerder is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Over de maanden januari tot en met juli 2008 is in totaal € 5.528,07 aan verzoekers betaald, terwijl een niet-gekorte betaling zou uitkomen op € 7.089,32. Verzoekers hebben effectief dus € 1.561,25 minder ontvangen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij en het re-integratiebureau Agros zich voldoende hebben ingespannen om verzoekers te begeleiden naar werk. Door toedoen van verzoekers is dat niet gelukt. Een terugkerend patroon is dat zij vaak niet bereikbaar zijn, terwijl dat wel zou moeten, aldus verweerder. 2.7 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling. 2.8 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.9 In artikel 17, eerste lid, WWB is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of recht op bijstand. 2.10 Artikel 54 WWB luidt, voor zover hier van belang, als volgt: "1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten: a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft. 2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen." 2.11 In artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, WWB is bepaald dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en ter zake van weigering van bijstand, het college een dergelijk besluit kan herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. 2.12 Volgens artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, WWB kan het college van de gemeente die bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. 2.13 In artikel 2 van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2005 van verweerders gemeente (verder: de Afstemmingsverordening) zijn de gedragingen bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB onderscheiden in (onder meer) de volgende categorieën: C. Categorie 3: 1. het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; 2. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen; D. Categorie 4: 1. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. 2.14 Artikel 3, eerste lid, van voormelde Afstemmingsverordening luidt, voor zover hier van belang als volgt: 1. Het college stelt de verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet vast op: c. 20% van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie; d. 100% van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie. 2.15 Artikel 5, eerste lid, van de hiervoor vermelde Afstemmingsverordening bepaalt, dat indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na een eerste verwijtbare gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie, de periode van afstemming, zoals genoemd in artikel 3, eerste lid, wordt verdubbeld. 2.16 Verzoekers vragen de voorzieningenrechter onder meer om schorsing van de intrekkings-, herzienings- en terugvorderingsbesluiten van respectievelijk 28 februari 2008, 10 april 2008 en 8 mei 2008. Op grond van het rapport van de sociale recherche neemt verweerder op goede gronden het standpunt in dat verzoekers geen melding hebben gemaakt van het feit dat zij een gezamenlijke huishouding voeren op het adres [adres] en dat daarvan al enige tijd voor 1 februari 2008 sprake was. Verzoekers hebben de inhoud van het rapport onvoldoende kunnen weerleggen. Of het onderzoek voldoende feitelijke grondslag heeft opgeleverd voor een terugvordering over de periode vanaf 1 januari 2003, kan worden betwijfeld, maar daarin is geen aanleiding te vinden de intrekking van de WWB-uitkering van verzoekster met terugwerkende kracht en de daaruit volgende terugvordering te schorsen. Aangezien verweerder maandelijks een bedrag van € 68,76, hetgeen neerkomt op € 825,12 per jaar, op de WWB-uitkering van verzoekers inhoudt, is vooralsnog niet te verwachten dat het bedrag dat verzoekers na een eventuele bodemprocedure uiteindelijk aan verweerder zullen moeten terugbetalen lager uitkomt dan het bedrag dat tegen die tijd reeds op de WWB-uitkering van verzoekers is ingehouden. Een meer diepgaande beoordeling van de rechtmatigheid van de intrekking met terugwerkende kracht van de verzoeksters WWB-uitkering kan dan ook verder in de bezwaarfase en (eventueel) de beroepsprocedure bij de bodemrechter plaatsvinden. 2.17 Wat het toekenningsbesluit van 22 april 2008, verzonden 24 april 2008, betreft, overweegt de voorzieningenrechter dat hij niet aan een inhoudelijke beoordeling hiervan kan toekomen, omdat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekers hiertegen niet eerder bezwaar hebben gemaakt dan op 11 juni 2008. Dit bezwaar is ingediend na ommekomst van de bezwaartermijn van zes weken zoals vermeld in artikel 6:7, eerste lid, Awb, welke termijn overeenkomstig artikel 6:8 Awb is aangevangen op 25 april 2008. Naar alle waarschijnlijkheid zal verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaren, nu volgens verweerder uit het aanvullend bezwaarschrift van verzoekers van 10 juli 2008 niet blijkt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Ter zitting hebben verzoekers gewezen op het bezwaarschrift van 9 april 2008. Dit ziet echter niet op de toekenning van de WWB-uitkering aan verzoekers. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening, voor zover gericht op schorsing van het toekenningsbesluit, dan ook afwijzen. 2.18 Wat het opschortingsbesluit van 19 augustus 2008 betreft, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting blijkt dat verzoekster gedurende anderhalve maand vier uur per dag productiewerk verricht en hieruit inkomsten ontvangt. Ook is gebleken dat verweerder van het re-integratiebureau Agros heeft vernomen dat verzoekster met ingang van 21 juli 2008 betaalde arbeid is gaan verrichten. Verweerder heeft verzoekster vervolgens gevraagd de arbeidsovereenkomst met haar werkgever uiterlijk voor 2 september 2008 aan hem over te leggen. Dit heeft verzoekster niet gedaan. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat zij hiertoe niet in de gelegenheid is geweest. Hierdoor heeft zij gehandeld in strijd met de in artikel 17 WWB neergelegde inlichtingenplicht, zodat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het recht op uitkering per 21 juli 2008 op te schorten. Ter zitting is gebleken dat verzoekster haar arbeidsovereenkomst nog steeds niet aan verweerder heeft overgelegd. Zij heeft ter zitting verklaard dit zo snel mogelijk te zullen doen. Ook zal zij verweerder salarisstrookjes ter hand stellen. 2.19 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat het bezwaarschrift van 9 april 2008 kan worden beschouwd als te zijn gericht tegen het besluit van 22 april 2008, voor zover daarbij aan verzoekers een maatregel is opgelegd van 100% gedurende een maand. In dit bezwaarschrift staat onder meer de volgende passage: "Ten slotte maak ik namens cliënte bezwaar tegen het niet verlenen van een uitkering over de maand (.......) april (.......). Cliënte heeft met de heer [naam verzoeker] gezamenlijk een nieuwe uitkering aangevraagd, maar kort daarna werd haar mondeling medegedeeld dat de uitkering over de eerste maand zou worden ingehouden (........) . Cliënte heeft van die beslissing (nog) geen schriftelijke bevestiging gehad." Op grond van deze passage is aannemelijk dat verzoekers op 9 april 2008 meenden dat reeds was besloten een maatregel van 100% gedurende een maand op te leggen. Op grond van artikel 6:10, eerste lid en onder a, Awb is in dit geval sprake van een ontvankelijk bezwaarschrift. 2.20 Wat de maatregel van 100% gedurende een maand betreft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft besloten deze aan verzoekers op te leggen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verzoeker op 7 maart 2008 een sollicitatiegesprek heeft gevoerd met de potentiële werkgever Plancius. In dit gesprek heeft verzoeker nadrukkelijk aangegeven dat hij er problemen mee heeft om als koerier te werken zonder daarbij zijn pet te kunnen dragen. De werkgever heeft aangegeven dat het dragen van een pet in de functie van koerier niet gewenst en ook niet gebruikelijk is. De werkgever heeft verzoeker vervolgens niet in dienst genomen. Hierdoor is verzoeker volgens verweerder een reguliere baan misgelopen. In zijn bezwaarschrift van 11 juni 2008 stelt verzoeker dat hij bereid was bij Plancius te gaan werken, maar dat de werkgever hem na een discussie over het wel of niet mogen dragen van een pet niet meer wilde aannemen. Hiermee geeft verzoeker zelf aan dat de discussie over het al dan niet dragen van zijn pet tijdens het werk ertoe heeft geleid dat verzoeker niet is aangenomen. Verweerder heeft uit een en ander de conclusie getrokken dat verzoeker geweigerd heeft algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Daarvoor bestaat onvoldoende feitelijke grondslag nu uit de overgelegde rapportages niet blijkt dat de werkgever verzoeker een baan heeft aangeboden en verzoeker deze heeft geweigerd. Veeleer is er sprake van dat verzoeker niet naar vermogen heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C. Categorie 3, ten tweede, van de Afstemmingsverordening. Dat is een gedraging van de derde categorie waarvoor een verlaging van 20% gedurende een maand wordt opgelegd. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding het besluit van 22 april 2008 in zoverre te schorsen en te bepalen dat verweerder de WWB-uitkering van verzoekers over de maand april 2008 uitbetaalt tot 80% van de voor hen geldende norm. 2.21 Het besluit van 27 mei 2008 strekt tot oplegging van een maatregel van 20% gedurende een maand per 1 juni 2008, omdat verzoeker blijk heeft gegeven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Volgens verweerder wist verzoeker dat hij op 16 en 19 mei 2008 zou worden gebeld, maar hij nam op die dagen de telefoon niet op, terwijl hij ook niet heeft getracht contact op te nemen met zijn casemanager. Ook is verzoeker de afspraken niet nagekomen. In de rapportage van Agros van 22 mei 2008 staat over het voorgaande de volgende passage: "BuroWerk had cliënt 16 en 19 mei diverse malen gebeld om een afspraak te maken nav een vacature. Cliënt zegt geen telefoon te hebben gehad. Nummer geverifieerd en dat klopt." In het verzoekschrift stellen verzoekers zich echter op het standpunt dat zij permanent op hun mobiele telefoon bereikbaar zijn. Ook ontkent verzoeker dat hij afspraken niet zou zijn nagekomen. Ter zitting hebben verzoekers onder meer betoogd dat zij steeds contact met Agros hebben onderhouden en dat de afspraken die met verzoekers zijn gemaakt, niet schriftelijk zijn bevestigd. 2.22 De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het besluit van 27 mei 2008 onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd, omdat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat verzoeker wist dat hij op 16 en 19 mei 2008 zou worden gebeld, terwijl evenmin vaststaat dat verzoeker op die data daadwerkelijk door BuroWerk is gebeld. Bovendien blijkt niet uit de stukken dat met verzoeker de afspraak was gemaakt dat hij contact zou opnemen met zijn casemanager. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het bezwaar van verzoekers tegen het besluit van 27 mei 2008 een redelijke kans van slagen heeft. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding dit besluit te schorsen. 2.23 Tot slot zal de voorzieningenrechter het verzoek tot schorsing van het besluit van 18 juli 2008 beoordelen. Dit besluit betreft de oplegging van een maatregel van 20% gedurende twee maanden vanaf 8 juli 2008 wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Verweerder verwijt verzoeker dat hij niet heeft meegewerkt aan de afronding van de tweedaagse cursus voor verkeersregelaar en dat hij de casemanager niet heeft geïnformeerd. Verweerder verwijt verzoekster dat zij de afspraak op 17 juli 2008 met Agros niet is nagekomen en geen contact heeft opgenomen met haar casemanager. Ook zijn verzoekers volgens verweerder telefonisch niet bereikbaar. 2.24 Verzoeker stelt dat de cursus verkeersregelaar, gelet op verzoekers geringe beheersing van de Nederlandse taal, voor hem zodanig moeilijk was, dat hij deze cursus niet in twee dagen kon afronden. Dit was volgens verzoeker voorspelbaar. Uit de rapportages van Agros blijkt omtrent voormelde cursus onder meer het volgende: "Dhr. [naam verzoeker] was niet in staat om het theoretische gedeelte van de opleiding te begrijpen. Hij is de eerste persoon bij het bedrijf die hiertoe niet in staat is". Uit de stukken van WOSM blijkt onder meer dat verzoeker een taalbarrière heeft en dat hij de Nederlandse taal matig kan lezen en schrijven. Gelet hierop had het naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de rede gelegen, dat verweerder nader onderzoek zou hebben gedaan naar verzoekers verweer dat het theoretische gedeelte van de cursus verkeersregelaar voor hem te moeilijk was. Bovendien is de afspraak over het informeren van de casemanager onvoldoende geconcretiseerd. Hierdoor is onvoldoende komen vast te staan dat verzoeker met betrekking tot de cursus verkeersregelaar een tekortschietende besef van verantwoordelijkheid heeft getoond. Voor het opleggen van een maatregel met betrekking tot een gedraging van verzoeker bestaat geen grondslag. 2.25 Wat verzoekster betreft, staat vast dat zij op 17 juli 2008 een afspraak had bij re-integratiebureau Agros en dat zij toen niet op die afspraak is verschenen. Verzoekster heeft dit niet ontkend. Verzoekster stelt weliswaar dat zij duurzame beperkingen heeft en dat reguliere arbeid niet tot de mogelijkheden behoort, maar uit de stukken blijkt dat verzoekster, zoals in een medisch onderzoek vastgesteld, gedurende 2 tot 4 uur per dag (10 tot 20 uur per week) belastbaar is met arbeid. Voorts kan er niet aan worden voorbijgegaan dat verzoekster inmiddels gedurende anderhalve maand dagelijks vier uur werkt. Het niet verschijnen bij Agros is dan ook een verwijtbare gedraging die op zichzelf het opleggen van een sanctie van 20% gedurende een maand rechtvaardigt. Aangezien verzoekster niet eerder een maatregel is opgelegd, is niet voldaan aan het in artikel 5, eerste lid, Afstemmingsverordering gestelde vereiste voor het verdubbelen van de periode van de afstemming. Hierin wordt echter geen aanleiding gezien het besluit van 18 juli 2008 te schorsen, aangezien de opgelegde maatregel is ingegaan op 8 juli 2008 en de WWB-uitkering van verzoekers, naar onder 2.18 is overwogen op goede gronden, per 21 juli 2008 is opgeschort. 2.26 Uit het voorgaande volgt dat voor zover het verzoek om voorlopige voorziening zich richt op schorsing van de besluiten van 22 april en 27 mei 2008, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter zal dit verzoek dan ook op na te melden wijze toewijzen. De verzoeken gericht op schorsing van de overige besluiten zal worden afgewezen. De vordering tot betaling binnen zeven dagen zal worden toegewezen, aangezien daartegen geen verweer is gevoerd. De vordering tot het opleggen van een dwangsom wordt afgewezen, omdat er geen aanleiding is te veronderstellen dat verweerder deze uitspraak niet (tijdig) zal uitvoeren. 2.27 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Nu ten behoeve van verzoekers een toevoeging is afgegeven ingevolge de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank. Verweerder dient in twee zaken het griffierecht van € 39,-- per zaak aan verzoekers te vergoeden. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, voor zover dit verzoek zich richt op schorsing van de besluiten van 22 april en 27 mei 2008; 3.2 schorst het besluit van 22 april 2008, voor zover daarbij de WWB-uitkering van verzoekers met 100% gedurende een maand is verlaagd, alsmede het besluit van 27 mei 2008 tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar; 3.3 draagt verweerder op om de WWB-uitkering van verzoekers over de maand april 2008 aan te vullen tot 80% van de voor hen geldende norm en over de maand juni 2008 aan te vullen tot 100% van de voor hen geldende norm; 3.4 draagt verweerder op binnen zeven werkdagen na verzending van deze uitspraak de onder 3.3 bedoelde aanvullingen uit te betalen; 3.5 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Purmerend in de door verzoekers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, welk bedrag de gemeente Purmerend dient te betalen aan de griffier van de rechtbank; 3.6 gelast dat de gemeente Purmerend het door verzoekers betaalde griffierecht van in totaal € 78,-- aan hen vergoedt; 3.7 wijst de verzoeken voor het overige af. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, en op 29 september 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.