Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF8668

Datum uitspraak2008-10-02
Datum gepubliceerd2008-10-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.620293-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

onrechtmatige doorzoeking bewijsuitsluiting


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.620293-07 Uitspraak: 2 oktober 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], [geboortedatum], [woonplaats]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2008 en 18 september 2008. De verdachte is niet in persoon verschenen en is ter terechtzitting verdedigd door mr. A.L. Huurdeman en M. Renes, advocaten te Amsterdam, die hebben verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. De officier van justitie, mr. H. Harmeijer, heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest. Hij heeft voorts gevorderd dat het inbeslaggenomen geld ten bedrage van € 380,- alsmede de drie Nokia telefoons worden verbeurdverklaard. De officier van justitie persisteert bij de vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 07.607370-05 TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS Op 29 augustus 2007 is er op basis van artikel 9 van de Opiumwet binnengetreden in de woning van verdachte zulks ter inbeslagname. Nu er geen toestemming was van de bewoner tot het binnentreden van de woning is daar op basis van artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden een schriftelijke machtiging voor nodig. Deze machtiging, welke voldoet aan de wettelijke vereisten, bevindt zich in het dossier en het binnentreden was derhalve rechtmatig. Echter, artikel 9 van de Opiumwet omvat niet de bevoegdheid om een doorzoeking (huiszoeking) uit te voeren. Onder doorzoeking wordt verstaan een stelselmatig en gericht onderzoek naar de aanwezigheid van voor inbeslagname vatbare voorwerpen. Blijkens het “Verslag binnentreden woning” is er op 29 augustus 2007 wel sprake geweest van een huiszoeking (doorzoeking). Dit wordt ondersteund door het feit dat gebruik is gemaakt van een drugshond, wat duidt op een stelselmatig en gericht onderzoek. Tot een doorzoeking is bevoegd de rechter-commissaris. Een (hulp)officier van justitie is daartoe slechts bevoegd indien er sprake is van ontdekking op heterdaad of in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de rechter-commissaris niet kan worden afgewacht. De (hulp) officier van justitie heeft dan wel een machtiging van de rechter-commissaris nodig. Dat op 29 augustus 2007 sprake was van een dergelijke dringende noodzakelijkheid en het optreden van de rechter-commissaris niet kon worden afgewacht, is niet gebleken. Bovendien was er ook geen machtiging tot doorzoeking afgegeven door de rechter-commissaris. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waarvan zij dient te beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. De rechtbank overweegt voorts dat het de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen en dat het zijn belang is dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Hij was immers de bewoner van het perceel aan de [adres]. De rechtbank neemt in ogenschouw dat het vereiste van een machtiging van de rechter-commissaris tot doorzoeking van een woning van een zo fundamentele betekenis is voor de bevoegdheid van de politie om een dergelijk dwangmiddel toe te passen, dat door hiertoe over te gaan zonder een dergelijke machtiging belangrijke (strafvorderlijke) voorschriften in aanzienlijke mate zijn geschonden. De rechtbank zal het bewijsmateriaal dat door de onrechtmatige doorzoeking is verkregen daarom uitsluiten van het bewijs. De verdachte dient van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat na hetgeen de rechtbank voor het bewijs heeft uitgesloten, dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit die beslissing volgt dat het in beslag genomene moet worden teruggegeven en dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. BESLISSING Het ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank gelast de teruggave aan de rechthebbende van de inbeslaggenomen goederen te weten geld ten bedrage van € 380,- en drie Nokia telefoons (nummers 5, 6, 7 en 8 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen). De rechtbank wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.607370-05 bij vonnis d.d. 18 april 2006 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf. Aldus gewezen door mr. M.A. Wijnands-Veninga, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en A.W.M. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2008. Mr. M.A. Wijnands-Veninga voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.