
Jurisprudentie
BF8846
Datum uitspraak2008-09-24
Datum gepubliceerd2008-10-14
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers174214
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-10-14
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers174214
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Vordering tot opheffing conservatoir beslag.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 174214 / KG ZA 08-525
Vonnis in kort geding van 24 september 2008
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.F.E. van Halder te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. D. van der Beek te Boxmeer.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Vanwege de spoedeisendheid van de zaak is daarin op 24 september 2008 vonnis gewezen. Hierna zullen de overwegingen van dat vonnis worden gegeven.
2. De feiten
2.1. [partner van eiseres] [eiseres] BV exploiteerde in het pand ‘[naam]’ te [woonplaats], gemeente [woonplaats], een psychologenpraktijk die zich met name toelegde op de psychodynamische lichaamstherapie, waarbij aanrakingsinterventies mogelijk zijn, alsmede een opleidingsinstituut voor psychodynamische lichaamstherapie, genaamd ‘Academy for Bodytherapy’ (hierna: de Academy).
2.2. [partner van eiseres] [eiseres] Holding BV was enig statutair bestuurder van [partner van eiseres] [eiseres] BV. De heer [partner van eiseres] en mevrouw [eiseres] waren statutair bestuurder van [partner van eiseres] [eiseres] Holding BV.
2.3. [gedaagde] is met ingang van 8 januari 2001 bij [partner van eiseres] [eiseres] BV in dienst getreden in de functie van medewerkster managementondersteuning, planning, secretariële- en organisatorische werkzaamheden.
2.4. Voorts heeft [gedaagde] zich bij de Academy aangemeld voor de driejarige opleiding tot psychodynamisch lichaamstherapeute. Medio 2001 is zij met deze opleiding gestart.
2.5. Op 31 oktober 2005 heeft [gedaagde] zich ziek gemeld. Op 23 oktober 2006 is zij door de bedrijfsarts weer volledig arbeidsgeschikt verklaard.
2.6. In verband met een teruglopend aantal cursisten en workshops is [het bedrijf] in april 2006 verkocht en het personeel ontslagen.
2.7. Op 13 april 2006 heeft [gedaagde] bij de politie aangifte gedaan van - kort gezegd - seksueel misbruik door [partner van eiseres].
2.8. Bij beschikking van 6 februari 2007 heeft de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo, de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [partner van eiseres] [eiseres] BV ontbonden met ingang van 15 februari 2007. Tevens is aan [gedaagde] als vergoeding in de zin van artikel 7:685 lid 8 BW een bedrag toegekend van € 50.000,00 bruto. [partner van eiseres] [eiseres] BV is verwezen in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 5.546,01.
2.9. Bij vonnis van 10 juli 2007 van de rechtbank Roermond, sector straf, is [partner van eiseres] met betrekking tot onder meer [gedaagde] ter zake van ‘als degene die werkzaam is in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd’ (artikel 249 Sr.) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is [partner van eiseres] uit het recht ontzet het beroep van psychotherapeut uit te oefenen voor de duur van acht jaren en is aan [gedaagde] een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met rente, toegekend als voorschot op een bij de burgerlijke rechter in te dienen vordering tot materiële en/of immateriële schadevergoeding.
2.10. Het huwelijk tussen [partner van eiseres] en [eiseres] is in 2007 ontbonden. [eiseres] is thans als vrijgevestigd GZ-psycholoog actief.
2.11. Tot op heden heeft [partner van eiseres] [eiseres] BV maandelijks een bedrag van € 500,00 betaald aan [gedaagde] op basis van de hiervoor onder 2.8 genoemde ontbindingsbeschikking. Het totale bedrag dat [gedaagde] tot en met augustus 2008 op deze wijze heeft ontvangen, bedraagt € 8.500,00.
2.12. [gedaagde] heeft na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 18 augustus 2008 conservatoir beslag gelegd op de aan [eiseres] in eigendom toebehorende onroerende zaak staande en gelegen te [woonplaats], aan de [adres], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie A, nr. 1166 (hierna: de woning). De vordering van [gedaagde] op [eiseres] is daarbij begroot op € 240.000,00.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert dat:
primair
[gedaagde] op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld het op 18 augustus 2008 gelegde conservatoir beslag op de woning binnen 24 uur na betekening van dit vonnis geheel op te heffen en opgeheven te houden;
subsidiair
[gedaagde] op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld het op 18 augustus 2008 gelegde conservatoir beslag op de woning binnen drie dagen na afgifte door [eiseres] van een deugdelijke bankgarantie, zoals nader omschreven in de dagvaarding en waarvan de hoogte in goede justitie wordt bepaald door de voorzieningenrechter, geheel op te heffen en opgeheven te houden;
zowel primair als subsidiair
[gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat de door [gedaagde] gepretendeerde vordering, die onder meer betrekking heeft op schadevergoeding en inkomensderving, ondeugdelijk is zodat het door haar gelegde beslag op de woning dient te worden opgeheven. [eiseres] kan niet aansprakelijk worden gehouden voor de door de strafrechter bewezen verklaarde feiten die tussen [gedaagde] en [partner van eiseres] zijn voorgevallen. [eiseres] heeft nimmer geweten dat er naast de reguliere opleidingsactiviteiten individuele sessies tussen [partner van eiseres] en [gedaagde] hebben plaatsgevonden. [gedaagde] noch [partner van eiseres] heeft [eiseres] daarover ooit ingelicht, hetgeen ook kan worden afgeleid uit de afgelegde verklaringen en het strafvonnis van de rechtbank Roermond. Van onrechtmatig handelen, op grond van artikel 6:162 BW, dan wel op grond van artikel 2:11 BW, is dan ook geen sprake. Dit geldt evenzeer voor de door [gedaagde] gestelde vereenzelviging. De handelwijze van [partner van eiseres] heeft niets te maken met inzicht in en zeggenschap over het beleid van [partner van eiseres] [eiseres] BV en de volgens [gedaagde] daardoor veroorzaakte benadeling. Van werkgeversaansprakelijkheid is gelet op het voorgaande evenmin sprake en het belang van [gedaagde] is niet voldoende zwaarwegend om de gevolgen van het gelegde beslag voor [eiseres] te kunnen rechtvaardigen.
3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
4. De geldigheid van de dagvaarding
4.1. De advocaat van [gedaagde] stelt dat er sprake is van een nietige dagvaarding omdat deze enkel is betekend aan het kantooradres van de procureur en de advocaat van [gedaagde] en niet ook aan het adres van [gedaagde] zelf.
4.2. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. [eiseres] heeft de dagvaarding op
grond van artikel 63 lid 2 Rv laten betekenen ten kantore van de procureur en de advocaat van [gedaagde]. Deze betekening is rechtsgeldig. Het gaat in deze zaak om de opheffing van een conservatoir beslag. [gedaagde] heeft in het beslagrekest woonplaats gekozen ten kantore van haar procureur en haar advocaat. Daar kan de dagvaarding tot opheffing betekend worden. Het voorschrift van overbetekening in artikel 56 lid 3 Rv geldt alleen bij betekeningen die binnen een bepaalde termijn moeten worden gedaan en dat is hier niet het geval. Bovendien is de advocaat van [gedaagde] ter zitting namens [gedaagde] verschenen om verweer te voeren tegen de vordering van [eiseres]. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij de zaak met [gedaagde] heeft besproken. Voorts is op geen enkele wijze gebleken dat [gedaagde] zelf ter zitting heeft willen verschijnen. Integendeel, uit een door de advocaat van [gedaagde] overgelegde verklaring van 30 augustus 2008 van de heer A.M. Eijsink, psychotherapeut, blijkt dat de aanwezigheid van [gedaagde] ter zitting haar gezondheid ernstig zou schaden. Niet aannemelijk is dat [gedaagde] in enig processueel belang is benadeeld, laat staan ‘onredelijk’ benadeeld.
5. De beoordeling
5.1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van [eiseres].
5.2. [eiseres] vordert in dit kort geding opheffing van het op 18 augustus 2008 door [gedaagde] gelegde conservatoir beslag op de woning van [eiseres]. Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, in het onderhavige geval [eiseres], om voldoende aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is.
5.3. De vordering van [gedaagde] in het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag op de woning van [eiseres] is samengevat gebaseerd op de navolgende stellingen. Naast [partner van eiseres] [eiseres] BV is onder meer [eiseres] als bestuurder van [partner van eiseres] [eiseres] Holding BV, die op haar beurt enig bestuurder/aandeelhouder is van [partner van eiseres] [eiseres] BV, aansprakelijk voor de door [gedaagde] geleden schade op grond van onrechtmatige daad ingevolge artikel 6:162 BW, dan wel artikel 2:11 BW (bestuurdersaansprakelijkheid), en op grond van vereenzelviging. [partner van eiseres] heeft [gedaagde] meerdere malen seksueel misbruikt zonder dat [eiseres] heeft ingegrepen, terwijl laatstgenoemde wetenschap had van de handelwijze van haar toenmalige echtgenoot, collega en zakenpartner. Bovendien had zij als bestuurder van [partner van eiseres] [eiseres] Holding BV mede inzicht in en zeggenschap over het beleid van [partner van eiseres] [eiseres] BV en heeft zij dientengevolge bewerkstelligd dat [partner van eiseres] [eiseres] BV betalingen aan [gedaagde] op grond van de beschikking van de kantonrechter te Venlo niet volledig heeft verricht. Er is derhalve sprake van betalingsonwil. Dusdoende heeft [eiseres] onrechtmatig jegens [gedaagde] gehandeld. Daarnaast zijn [partner van eiseres] [eiseres] Holding BV, [partner van eiseres] [eiseres] BV, [partner van eiseres] en [eiseres] op grond van de feitelijke situatie allen te beschouwen als materiële werkgever van [gedaagde] zodat zij op grond van vereenzelviging jegens [gedaagde] aansprakelijk zijn voor de schulden van [partner van eiseres] [eiseres] BV. Ten slotte is er met inachtneming van het voorgaande ook sprake van werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW.
5.4. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent het volgende. [gedaagde] stelt onder meer dat er door [partner van eiseres] [eiseres] BV vermogensbestanddelen aan het verhaal van [gedaagde] zijn onttrokken. Daarbij gaat het met name om de ontbindingsvergoeding zoals vastgesteld door de kantonrechter te Venlo. Voorshands geoordeeld is van het onttrekken van vermogensbestanddelen aan het verhaal van [gedaagde] geen sprake. [eiseres] heeft ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter te Venlo, er geen vermogensbestanddelen of onroerend goed meer in [partner van eiseres] [eiseres] BV aanwezig waren. Er was toen bijvoorbeeld reeds sprake van een negatief eigen vermogen bij [partner van eiseres] [eiseres] BV. Van het wegsluizen van vermogen is dan ook geen sprake. Verder heeft [eiseres] onweersproken gesteld dat de inkomsten in 2004 en 2005 al terugliepen en dat [gedaagde] dit ook moet hebben geweten, gelet op het feit dat zij als medewerkster managementondersteuning van het reilen en zeilen van [partner van eiseres] [eiseres] BV volledig op de hoogte was. Bovendien hebben de tuchtrechtelijke en strafrechtelijke procedures, alsmede de detentie van [partner van eiseres], er toe geleid dat [partner van eiseres] [eiseres] BV geen bestaansrecht meer had. Hieraan doet niet af dat [partner van eiseres] [eiseres] BV thans nog bestaat. Ter zitting heeft [eiseres] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij alles doet wat in haar vermogen ligt om de gelden die nog binnenkomen - gelden van achterstallige debiteuren - ten goede te laten komen aan [gedaagde]. Tot op heden hebben er ook nog steeds betalingen aan [gedaagde] plaatsgevonden. Van betalingsonwil is derhalve evenmin sprake.
5.5. [gedaagde] stelt voorts dat het onrechtmatig handelen van [partner van eiseres] kan worden toegerekend aan [eiseres] - als bestuurder van [partner van eiseres] [eiseres] Holding BV - in persoon. Daarvoor is in ieder geval vereist dat [eiseres] een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat in de onderhavige zaak echter niet het geval. [gedaagde] heeft in haar aangifte bij de politie herhaalde malen zelf aangegeven dat [eiseres] van niets wist, althans niets van de zogenaamde therapeutische relatie tussen [gedaagde] en [partner van eiseres]. Zo heeft zij onder meer verklaard: “[voornaam] [partner van eiseres] vroeg mij de sessies geheim te houden. Hij vroeg mij zijn vrouw, [voornaam] [partner van eiseres], niet te laten weten dat ik sessies bij hem had. Hij zei mij dit direct na een sessie” en “Ik wil opmerken dat ik in april 2005 naar [voornaam] [partner van eiseres] ben gegaan omdat ik wist dat [voornaam] [partner van eiseres] sessies deed met een vrouw waarvan ik wist dat ze in haar jeugd seksueel misbruikt was. Ik zei [voornaam] [partner van eiseres] dat het niet verstandig was dat [voornaam] [partner van eiseres] met deze vrouw individuele sessies deed. [voornaam] [partner van eiseres] zei mij dat [voornaam] [partner van eiseres] toch al lang geen individuele sessies gaf. Hieruit concludeerde ik dat [voornaam] [partner van eiseres] niets wist van de sessies tussen [voornaam] [partner van eiseres] en mij”. De omstandigheid dat [eiseres] heeft geweten dat [partner van eiseres] een omstreden therapie toepaste op sommige cliënten, maakt niet dat haar een persoonlijk verwijt jegens [gedaagde] kan worden gemaakt. [eiseres] heeft ter zitting onbetwist gesteld dat zij reeds in december 2000 tijdens het sollicitatiegesprek met [gedaagde] heeft aangegeven dat zij, [gedaagde], er rekening mee moest houden dat het feit dat zij de secretaressebaan wilde hebben en ook de opleiding wilde doen, geen vermenging van functies met zich mee mocht brengen. Dit zou volgens [eiseres] in ieder geval betekenen dat individuele therapeutische sessies met [eiseres] of [partner van eiseres] niet mogelijk zouden zijn. [gedaagde] heeft toen aangegeven dit te begrijpen en bereid te zijn deze beperking te aanvaarden.
5.6. Ten slotte is op geen enkele wijze gebleken dat er een arbeidsrelatie heeft bestaan tussen [partner van eiseres] en [partner van eiseres] [eiseres] BV, op grond waarvan [partner van eiseres] [eiseres] BV - en daarmee [eiseres] als bestuurder van [partner van eiseres] [eiseres] Holding BV, de bestuurder van [partner van eiseres] [eiseres] BV -
zeggenschap kon uitoefenen over de functie-invulling van [partner van eiseres].
5.7. Van onrechtmatig handelen door [eiseres] op grond van artikel 6:162 BW, dan wel artikel 2:11 BW, is vooralsnog dan ook geen sprake. Op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden kan evenmin een hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiseres] (naast [partner van eiseres]) worden aanvaard.
5.8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is aansprakelijkheid van [eiseres] op grond van vereenzelviging ook niet aan de orde. Op grond van vaste jurisprudentie (onder meer HR 9 juni 1995, NJ 1996/213) is er slechts onder bijzondere omstandigheden sprake van vereenzelviging. In dit kort geding heeft [gedaagde] dusdanig uitzonderlijke omstandigheden evenwel niet aangevoerd. De gestelde verwevenheid tussen [partner van eiseres] [eiseres] BV, [partner van eiseres] [eiseres] Holding BV, [partner van eiseres] en [eiseres] en de daaruit getrokken conclusie dat zij allen zijn te beschouwen als materiële werkgevers van [gedaagde], zijn vooralsnog onvoldoende uitzonderlijk van aard om tot vereenzelviging tussen genoemde rechtspersonen en natuurlijke personen te concluderen. Dit geldt te meer nu, zoals hiervoor reeds is overwogen, [eiseres] niet op de hoogte is geweest van de therapeutische relatie tussen [partner van eiseres] en [gedaagde].
5.9. Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, is ten slotte niet aannemelijk geworden dat er sprake is van werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW. Bovendien is het allerminst zeker dat [gedaagde] de gestelde schade heeft opgelopen in de uitoefening van haar werkzaamheden als medewerkster managementondersteuning.
5.10. Een en ander leidt tot de conclusie dat vooralsnog summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door [gedaagde] ingeroepen recht is gebleken. Andere gronden voor aansprakelijkheid van [eiseres] zijn in het beslagrekest niet door [gedaagde] aangevoerd. De dagvaarding in de bodemprocedure is nog niet uitgebracht, maar gesteld noch gebleken is dat de grondslag van de vordering in die procedure zal worden uitgebreid met een andere grond dan de gronden die in deze zaak aan de orde zijn gekomen. Het primair gevorderde zal derhalve worden toegewezen, behoudens de door [eiseres] gevorderde veroordeling van [gedaagde] om het beslag opgeheven te houden. Een dergelijke veroordeling kan bezwaarlijk worden gegeven, nu de wet de mogelijkheid opent daartoe aan de bevoegde voorzieningenrechter verlof te vragen. Aan [gedaagde] zal een eenmalige dwangsom worden opgelegd van € 50.000,00, alsmede een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, welke laatste dwangsom zal worden gemaximeerd.
5.11. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,44
- vast recht € 254,00
- salaris procureur € 816,00
Totaal € 1.155,44
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
6.1. veroordeelt [gedaagde] om het op 18 augustus 2008 ten laste van [eiseres] gelegde conservatoir beslag op de woning met erf en tuin, staande en gelegen te [woonplaats], [adres], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie A, nr. 1166, welke onroerende zaak in eigendom toebehoort aan [eiseres], binnen vierentwintig (24) uur na betekening van dit vonnis geheel op te heffen;
6.2. veroordeelt [gedaagde] om, ingeval zij in gebreke mocht blijven aan bovenstaande veroordeling te voldoen, aan [eiseres] een eenmalige dwangsom te betalen van € 50.000,00, vermeerderd met een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, deze laatste dwangsom echter met een maximum van € 50.000,00;
6.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.155,44;
6.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2008 in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren, terwijl de overwegingen waarop de beslissing stoelt afzonderlijk zijn vastgelegd op 1 oktober 2008.