
Jurisprudentie
BF8850
Datum uitspraak2008-09-15
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers07/1002
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers07/1002
Statusgepubliceerd
Indicatie
Tijdelijke vrijstelling ex art 17 WRO. Niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 19 van het Bro. Verweerder kon dan ook geen gebruik maken van de vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 17 van de WRO.
Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 07/1002 WRO
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. G. Kramer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Eiser heeft bij brief van 30 oktober 2006 een zienswijze ingediend tegen verweerders voornemen een tijdelijke vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te verlenen voor de inrichting van een baggerdepot op de locatie [naam] te [plaats].
Bij besluit van 13 maart 2007, aan eiser verzonden op 20 maart 2007, heeft verweerder genoemde vrijstelling verleend.
Bij brief van 1 mei 2007 heeft eiser tegen dat besluit beroep ingesteld. Bij brief van 17 juni 2007 heeft hij de gronden van het beroep aangevoerd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 13 december 2007.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. E.S. Grimminck.
Verweerder is vertegenwoordigd door T. Slats.
Bij uitspraak van 7 januari 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde nadere inlichtingen in te winnen, in die zin dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld de ter zitting gemelde ontwikkelingen nader te duiden en met stukken te onderbouwen. De rechtbank wil daarbij ook inzicht krijgen in de planning en de perioden waarin die ontwikkelingen hun beslag zullen krijgen.
Bij brief van 26 februari 2008 heeft verweerder nadere stukken ingezonden en een schriftelijke toelichting gegeven. Bij brief van 4 april 2008, door de rechtbank ontvangen op 19 mei 2008, heeft eiser gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Motivering
1. Ingevolge artikel 17, eerste lid van de WRO, kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) wordt vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de wet slechts verleend, indien aannemelijk is dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouw-werk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren.
2. Het in geding zijnde perceel, op de hoek van [adres] en [adres 1], is gelegen in het be-stemmingsplan “Landelijk Gebied 1972” op gronden met de bestemming bebouwing voor agrarische doeleinden en agrarische doeleinden II. Het vestigen van een baggerdepot op het perceel is in strijd met het vigerende be-stemmingsplan. Verweerder heeft daarom de vrijstelling verleend voor het vestigen van het baggerdepot tot 31 maart 2010.
2.1. Verweerder is, zoals uit het besluit van 13 maart 2007, na afweging van alle (250) tegen het voornemen ingediende zienswijzen, van oordeel dat het algemeen belang bij de realisatie van het tijdelijke baggerdepot dient te prevaleren boven de belangen van de omwonenden, met name de bewoners van de wijk Butterhuizen. Eiser woont in die wijk.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het tijdelijke karakter van de vrijstelling voldoende wordt gewaarborgd door de overeenkomst van de gemeente Heerhugowaard (hierna: de gemeente) en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna; het Hoogheemraadschap) in het kader van de overname van het onderhoud en beheer van het stedelijk water, alsmede de schriftelijke toezeggingen van het Hoogheemraadschap en de gemeente van 29 en 30 januari 2007 welke stukken deel uit maken van het besluit. Ook heeft verweerder in het besluit van 13 maart 2007 nog vastgelegd dat de tijdelijke vrijstelling niet verlengd zal worden.
Wat betreft de gevolgen van de aanleg van het baggerdepot voor de omgeving en de omwonenden heeft verweerder doorslaggevende betekenis toegekend aan de in dit verband door het bureau Tauw opgemaakte ecoscan van 15 mei 2006, het akoestisch onderzoek van 22 juni 2006, het luchtkwaliteitonderzoek, van 22 juni 2006 en het geuronderzoek van 22 juni 2006, alsmede het nadere asbestonderzoek, gedateerd 3 juli 2006. Op basis van die rapporten is verweerder tot het oordeel gekomen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de bewoners van Butterhuizen daadwerkelijk hinder zullen ondervinden. Deze wijk valt buiten alle geurcirkels, aldus het rapport van Tauw.
2.2. In aanvulling daarop heeft verweerder tijdens de zitting van 13 december 2007 aangevoerd dat diverse planologisch ontwikkelingen spelen, waardoor het baggerdepot na een aantal jaren ook zal moeten verdwijnen. Verweerder schetst in dat verband, ook in de nadere reactie van 26 februari 2008, dat de reconstructie van de provinciale weg N242 rond Alkmaar tot aan het zogenoemde Nollencircuit bijna is afgerond. Het tracé van de N242 gaat ook door het gebied van de Broekhornpolder. Het knooppunt [adres 1] (nabij de Westpoort) waar het tijdelijke baggerdepot is gelegen, ligt in het gebied van de N242 tussen het Nollencircuit en Broekhornpolder. Het plan Beveland Zuid (Westpoort), voorziet in een (hoogwaardige) kantoorlocatie op deze plek. Daarmee krijgen de stadsrand en een voorname stadsentree vanuit het zuiden vorm. In de toekomst zal dit, komende vanuit zuidelijke richting, de eerste kennismaking met Heerhugowaard zijn. Het gebied waar het baggerdepot ligt is straks dus de voortuin/entree van de gemeente. Een baggerdepot is daar over enkele jaren zeer ongewenst omdat dat niet past in de uitstraling en het beeld wat de gemeente daar op die locatie wil gaan creëren. De vestiging van een regionaal baggerdepot in de gemeente Harenkarspel is niet gelukt. Dat betekent echter niet dat vestiging van een dergelijk depot door het Hoogheemraadschap niet meer aan de orde is, aldus verweerder.
3. Eiser heeft in beroep allereerst betwist dat de het baggerdepot een tijdelijk karakter heeft, terwijl verweerder geen argumenten heeft aangedragen die de verwachting rechtvaardigen dat verplaatsing van het depot binnen de vrijstellingstermijn, derhalve voor 31 maart 2010, is te verwezenlijken. Omdat het tijdelijke karakter ontbreekt, kan de vrijstelling niet worden verleend, aldus eiser. In zijn zienswijze heeft eiser geen argumenten ingebracht ten aanzien van de tijdelijkheid en de waarborgen daarvoor. In beroep heeft eiser toegelicht dat, nadat hem uit berichten in de pers was gebleken dat de voorgenomen vestiging van een regionaal baggerdepot in de gemeente Harenkarspel geen doorgang zou vinden, twijfel rees over de waarborg van de tijdelijkheid van het depot te Heerhugowaard.
4. Verweerder heeft aan de orde gesteld dat, gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb, de gronden van het beroep voor zover deze zien op het tijdelijke karakter van de vrijstelling, nu die door eiser niet reeds naar voren zijn gebracht in de zienswijze, buiten beschouwing moeten worden gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 6:13 van de Awb noch de toelichting op dit artikel aanknopingspunten voor dit standpunt. Uit artikel 6:13 van de Awb vloeit, gezien de wetsgeschiedenis (zie Kamerstukken II 2003/04, 29 421, nr. 3 en kamerstukken II 2004/2005, 29 421, nr. 11), voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij het niet naar voren brengen van een zienswijze hem redelijkerwijs niet kan worden verweten. Een vrijstellingsbesluit als het onderhavige, op grond van artikel 17, tweede lid, van de WRO moet voor de toepassing van artikel 6:13 Awb als één besluit, dat zich niet laat opdelen in meerdere besluitonderdelen, worden aangemerkt. Nu eiser een zienswijze heeft ingediend tegen het vrijstellingsbesluit, staat het hem vrij om in beroep gronden aan te voeren die zien op ditzelfde besluit. Die gronden hoeven niet noodzakelijkerwijs aan te sluiten bij hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht.
5. De rechtbank stelt voorop dat uit de tekst van artikel 17 van de WRO en de toelichting daarop blijkt dat de hier gegeven vrijstellingsmogelijkheid, waardoor zonder tussenkomst van gedeputeerde staten kan worden afgeweken van een vigerend bestemmingsplan, slechts kan worden gebruikt in gevallen waarin het gaat om een als tijdelijk beoogde afwijking van dat bestemmingsplan. Ten einde overeenkomstig het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van het Bro te kunnen aannemen dat een bouwwerk niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven, dienen er concrete, objectieve gegevens voorhanden te zijn die daarvoor aanknopingspunten bieden. Bij het ontbreken daarvan is toepassing van artikel 17 van de WRO niet mogelijk.
5.2. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende objectieve gegevens voorhanden zijn om aan te nemen dat het baggerdepot niet langer dan tot 31 maart 2010 ter plaatse in stand zal blijven. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
5.3. Zoals uit de beslissing op bezwaar blijkt heeft verweerder zich voor het tijdelijke karakter van het baggerdepot gebaseerd op de op 30 januari 2007 met het Hoogheemraadschap gesloten "Overeenkomst overname stedelijk water Heerhugowaard" (de overeenkomst). In de overeenkomst stelt de gemeente de ondergrond voor het baggerdepot tot uiterlijk 31 maart 2010 ter beschikking van het Hoogheemraadschap. Voorts heeft de gemeente daarbij een inspanningsverplichting om na 31 maart 2010 zorg te dragen voor een nieuwe locatie voor een baggerdepot. De gemeente dient op grond van de overeenkomst tijdig een passende vervolglocatie voor het baggerdepot aan te bieden. In het besluit van 31 maart 2007 en de overeenkomst is verlenging van de vrijstelling na 31 maart 2010 nadrukkelijk uitgesloten, maar uit het besluit op bezwaar – of enige ander stuk - valt niet op te maken naar welke vervolglocatie, die naar verwachting niet op planologische bezwaren zal stuiten, het baggerdepot verplaatst zal kunnen worden. Daarbij komt dat verweerder in de voorbereiding van het besluit heeft aangeven dat in Heerhugowaard vijf in beginsel geschikte locaties bestaan, maar dat alleen de thans aan de orde zijnde locatie binnen een redelijke termijn beschikbaar kon komen. Bovendien blijkt dat ook – anders dan aanvankelijk werd verondersteld - in de naburige gemeente Harenkarspel een baggerdepot niet binnen afzienbare tijd gerealiseerd zal kunnen worden.
5.4. De planvorming in verband met de herstructurering van de N242 en de wens van de gemeente Heerhugowaard om te komen tot een representatieve stadsentree, biedt geen objectief en concreet aanknopingspunt voor de tijdelijkheid van de in geding zijnde locatie. Deze planvorming bevindt zich nog in een zeer pril stadium. De locatie van het baggerdepot ligt in een voorziene ecologische verbindingszone. Weliswaar komt uit de plannen naar voren dat het baggerdepot zich aldus moeilijk verdaagt met de door verweerder gewenste ontwikkelingen, maar de “concept ontwikkelingsvisie Heerhugowaard Stadsentree” noch wat gesteld is ten aanzien van de Westpoort, biedt uitsluitsel over de verplaatsing van en de situering van een definitieve locatie voor het baggerdepot. Ook volgt daaruit niet op welk moment een verplaatsing naar een definitieve locatie aan de orde zal zijn. Wat betreft de ontwikkelingen in de Broekhornpolder, stelt de rechtbank vast dat (de wijziging van dat) bestemmingsplan niet ziet op de locatie waarin het tijdelijke baggerdepot zich bevindt. Dat de gemeente en de provincie, hebben afgesproken om de afdracht van de opbrengsten van de ontwikkeling van de Broekhornpolder specifiek ten goede te laten komen aan de aanpassingen van de kruispunten van de N242 met de Westtangent en Zuidtangent en de reconstructie van dat deel van de N242, biedt evenmin aanknopingspunt voor het moment waarop het baggerdepot verplaatst zal kunnen worden of naar welke locatie.
6. Onder deze omstandigheden is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 19 van het Bro. Verweerder kon dan ook geen gebruik maken van de vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 17 van de WRO.
7. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal verweerders besluit van 13 maart 2007 vernietigen. Bespreking van eisers overige beroepsgronden, betrekking hebbende op de zorgvuldigheid van de voorbereiding van het besluit en het onderzoek naar de geurhinder, kan daarom thans achterwege blijven.
8. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt en voor de schriftelijke uiteenzetting na de heropening van het onderzoek een halve punt toegekend. Het gewicht van de zaak is aangemerkt als gemiddeld.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Heerhugowaard aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 143,00 vergoedt.
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van
€ 805,00;
- wijst de gemeente Heerhugowaard aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 805,00 dient te worden gedaan aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 15 september 2008 door mr. L. van Es, voorzitter, mr. A.C.M. Rutten en mr. J.P. Smit, leden, in tegenwoordigheid van C.H. Kuiper, griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.