
Jurisprudentie
BF8862
Datum uitspraak2008-09-10
Datum gepubliceerd2008-10-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/396
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/396
Statusgepubliceerd
Indicatie
Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/396 10 september 2008
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. C.E.B. Haazen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 28 mei 2007, bij het College binnengekomen op 30 mei 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 april 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 3 november 2006, waarbij verweerder appellants toeslagrechten op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft vastgesteld.
Bij brief van 29 juni 2007 heeft appellant de gronden van zijn beroep aangevuld.
Bij brief van 4 september 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 30 juli 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, vergezeld van C te D, is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, luidt, voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 37
Berekening van het referentiebedrag
1. Het referentiebedrag is het gemiddelde over drie jaar van het totaalbedrag aan toeslagen dat aan een landbouwer voor elk kalenderjaar van de in artikel 38 vastgestelde referentieperiode is verleend op grond van de in bijlage VI genoemde steunregelingen, berekend en aangepast overeenkomstig bijlage VII.
(…)
Artikel 38
Referentieperiode
De referentieperiode omvat de kalenderjaren 2000, 2001 en 2002.
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
1. In afwijking van artikel 37 heeft een landbouwer wiens productie gedurende de referentieperiode nadelig werd beïnvloed door een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden dat/die zich vóór of gedurende die referentieperiode heeft/hebben voorgedaan, het recht te verzoeken dat het referentiebedrag wordt berekend op basis van het kalenderjaar of de kalenderjaren in de referentieperiode dat/die niet is/zijn beïnvloed door het geval van overmacht of de uitzonderlijke omstandigheden.
2. Indien de hele referentieperiode door het geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden werd beïnvloed, berekent de lidstaat het referentiebedrag op basis van de periode van 1997 tot en met 1999 of, (…)
3. Een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de betrokken landbouwer, samen met relevant bewijsmateriaal ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk ter kennis van de autoriteit gebracht binnen een door elke lidstaat vast te stellen termijn.
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft met de toezending van het formulier “Inventarisatie Bedrijfsgegevens voor toeslagrechten” aangegeven, dat de bij verweerder geregistreerde bedrijfsgegevens vanwege een samenvoeging van bedrijven op 1 januari 2000 niet juist zijn.
- Op 26 april 2006 heeft appellant een aanvraag toeslagrechten ingediend.
- Bij brief van 5 juni 2006 heeft verweerder meegedeeld dat de bedrijfsgegevens van appellant zijn aangepast.
- Bij besluit van 3 november 2006 heeft verweerder de toeslagrechten van appellant vastgesteld.
- Tegen dit besluit heeft appellant op 12 december 2006 een bezwaarschrift ingediend.
- Na een op 28 februari 2007 gehouden hoorzitting heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
- Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft verweerder het besluit van 19 april 2007 herroepen voorzover is beslist ten aanzien van de aan appellant toegekende toeslagrechten in verband met zijn suikerquotum.
3. Het bestreden besluit
Voor de gewone toeslagrechten heeft verweerder het besluit van 19 april 2007, waarbij appellants bezwaar tegen de voor hem vastgestelde 6,37 gewone toeslagrechten met een waarde per recht van € 444,69 ongegrond werd verklaard, gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder in het bestreden besluit, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Appellant meent ten onrechte dat hem ook toeslagrechten hadden moeten worden toegekend voor een perceel van 6.97 ha, dat in 1999 door E (hierna: E) met wintertarwe is ingezaaid en in 2000 door hem is geoogst.
Verweerder heeft aan de hand van zijn gegevensadministratie vastgesteld dat appellant op zijn bedrijf in 2000 een productie in de productgroep akkerbouwgewassen had van 1.22 ha, in 2001 was dat 2.3 ha en in 2002 9.46 ha. Verweerder is, conform artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, bij de vaststelling van de toeslagrechten voor de in het kalenderjaar 2000 vastgestelde landbouwsteun uitgegaan van de gegevens uit de premiebeschikkingen. Voor relatienummer 200609466 is 3.56 ha overige granen regio 1 geconstateerd en bijgeteld. Voor de door appellant genoemde 7 ha. wintertarwe is geen subsidie verleend, nu deze niet was aangevraagd.
Het beroep op overmacht als omschreven in artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kan niet slagen. De nalatigheid van E bij het aanvragen van subsidie in het jaar 2000, is niet aan te merken als een situatie van overmacht. Zo al zou vaststaan dat E als gevolg van privé omstandigheden niet in staat was zijn administratieve taken naar behoren te vervullen, dan nog kan niet worden gezegd dat de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. Bovendien had appellant destijds als eigenaar van de grond afstand gedaan van het gebruik van de grond en behoorde het niet nakomen van zakelijke afspraken door E tot het ondernemersrisico van appellant.
4. Het standpunt van appellant
Appellant werd in 2000 door een samenvoeging van bedrijven eigenaar van een perceel met een oppervlakte van 6.97 ha, welk perceel nog in gebruik was bij E. Laatstgenoemde heeft najaar 1999 deze oppervlakte ingezaaid met wintertarwe, die hij vervolgens in 2000 heeft geoogst. Met E was de afspraak gemaakt dat hij de 6.97 ha in 2000 voor akkerbouwsteun zou opgeven. In 2005 ontdekte appellant dat betrokkene, die in 2003 is overleden, deze afspraak niet was nagekomen.
Dat E verzuimd heeft deze oppervlakte voor akkerbouwsteun op te geven, is te wijten aan overmacht. Betrokkene was in 2000 al ernstig ziek.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het nieuwe besluit van 28 augustus 2007 komt slechts tegemoet aan het bezwaar van appellant tegen de vaststelling van de toeslagrechten in verband met het suikerquotum. Met betrekking tot het beroep tegen de vaststelling van de gewone toeslagrechten, welk beroep ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mede is gericht tegen de herziene beslissing op bezwaar van 28 augustus 2007 waarbij het besluit van 19 april 2007 deels is gehandhaafd, overweegt het College als volgt.
5.2 Toeslagrechten dienen te worden berekend op basis van het referentiebedrag dat ingevolge de artikelen 37 en 38 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 gelijk is aan het gemiddeld bedrag aan toeslagen dat aan appellant over de jaren 2000, 2001 en 2002 is verleend op grond van de in bijlage VI van deze Verordening genoemde steunregelingen, berekend en aangepast overeenkomstig bijlage VII van deze Verordening.
Verweerder is voor de berekening van het referentiebedrag in het kalenderjaar 2000 terecht uitgegaan van in totaal 1.22 + 3.56 = 4.78 geconstateerde hectares overige granen regio 1 op naam van appellant. De omstandigheid dat E in het kalenderjaar 2000 voorafgaand aan of tijdens de overdracht van zijn bedrijf daarenboven 7 ha. wintertarwe heeft geoogst
- zoals appellant heeft gesteld - kan hem niet baten, nu hiervoor geen premie is aangevraagd en verkregen.
5.3 Het beroep op overmacht kan niet slagen.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister GmBH & Co, C-210/00, jur. I-6453, punt 79) moet het begrip overmacht inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd, dat het inhoudt dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. Dat E als voormalig eigenaar van het door appellant overgenomen bedrijf door privé omstandigheden of ziekte nalatig is geweest bij de invulling van de subsidieaanvraag, is onvoldoende om van overmacht in de zin van artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 te kunnen spreken. Bovendien geldt dat, als E ondanks zijn ziekte maatregelen heeft kunnen treffen om de oogst doorgang te laten vinden, hij dat ook voor de verrichting van de administratieve werkzaamheden had kunnen doen.
Voorzover appellant stelt dat zijn eigen productie nadelig is beïnvloed, stelt het College vast dat het vereiste causale verband ontbreekt. De overmacht bij E kan geen nadelige invloed hebben gehad op de productie van appellant, nu beide bedrijven in 2000 nog apart stonden geregistreerd en de bedrijfsovername alleen in de optelling van de referentiegegevens tot uitdrukking komt.
Nu er geen grond is voor het maken van een uitzondering voor appellant, was verweerder gehouden het referentiebedrag met toepassing van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 te berekenen en niet toegekende steun buiten beschouwing te laten. Verweerder komt geen beleidsvrijheid toe om hiervan af te wijken.
5.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten met toepassing van artikel 8:75 van de Awb ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
- Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 september 2008.
w.g. F. Stuurop w.g. F.W. du Marchie Sarvaas