
Jurisprudentie
BF8867
Datum uitspraak2008-08-08
Datum gepubliceerd2008-10-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers131643 / KG ZA 08-313
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-10-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers131643 / KG ZA 08-313
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Schorsing executie, lijfsdwang, alimentatie
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 8 augustus 2008
Zaaknummer : 131643 / KG ZA 08-313
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[Naam eiser in kort geding],
wonende te [woonplaats],
eiser in kort geding,
procureur mr. P.J.M. Brouwers;
tegen:
[Naam gedaagde in kort geding],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in kort geding,
procureur mr. M.P.M. Hogervorst.
1. Het verloop van de procedure
Eiser, hierna te noemen “de man”, heeft gedaagde, hierna te noemen “de vrouw”, gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 23 juli 2008, heeft de man gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna hij zijn vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties aan de hand van een pleitnota nader heeft doen toelichten.
De vrouw heeft aan de hand van een conclusie van antwoord verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties. Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Ten slotte heeft de man om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 Partijen zijn in 1973 met elkaar gehuwd. Sedert 2001 leven partijen gescheiden. Bij beschikking van deze rechtbank van 5 december 2007 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die beschikking is op 12 maart 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In de echtscheidingsprocedure is de beslissing op het alimentatieverzoek van de vrouw aangehouden, in afwachting van nadere door de man over te leggen financiële bescheiden.
2.2 Ingevolge de tussen partijen geldende beschikking voorlopige voorzieningen van 21 december 2006 (zaaknummer 113617 / FA RK 06-1188) dient de man ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw aan haar te betalen een bedrag van € 2.500,- per maand, voor wat betreft de nog niet verschenen termijnen bij vooruitbetaling te voldoen. Voor zover thans van belang, is in die beschikking het volgende overwogen:
“(…) De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat de man op de gemotiveerde betwisting zijdens de vrouw zijn door hem gestelde financiële (slechte) omstandigheden onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt om daaruit zijn actuele besteedbaar inkomen af te leiden.
Dit brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter, wat verder zij van de standpunten van partijen over en weer met betrekking tot de door de man opgevoerde maandlasten, niet de beschikbare draagkrachtruimte van de man kan becijferen en dientengevolge evenmin welke bijdrage de man –rekening houdend met alle fiscale aspecten – thans zou kunnen leveren in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Gelet op het vorenstaande zal de voorzieningenrechter het verzoek van de vrouw – als door de man onvoldoende gemotiveerd weersproken – toewijzen zoals door haar verzocht.
Het zelfstandige verzoek van de man om de door hem ten behoeve van de vrouw te betalen alimentatie te mogen voldoen door voldoening van onbetaald gelaten schuldeisers van de vrouw zal de rechtbank afwijzen. Enerzijds omdat de vrouw tegen toewijzing van dit verzoek gemotiveerd verweer heeft gevoerd en anderzijds omdat de vrouw zelf mag bepalen hoe zij de door haar ontvangen partneralimentatie besteedt.”
Na voormelde beschikking heeft de man naar zijn zeggen aan de vrouw betalingen gedaan, te weten: een contante betaling van € 750,- en een betaling van € 3.824,72 aan de verhuurder van de vrouw. Daarnaast is er volgens hem uit een door de vrouw ten laste van de man gelegd executoriaal beslag onder de Postbank, een bedrag van € 1.833,- naar de vrouw toegevloeid.
De vrouw heeft, aldus de man, getracht de beschikking te executeren, hetgeen, behoudens ontvangst door de vrouw van voormeld bedrag van € 1.833,-, niet is gelukt.
2.3 De man is directeur en enig aandeelhouder van [Naam de Holding] B.V. (hierna: de Holding) en Kaashal Maastricht B.V. (hierna: de Kaashal).
De Holding houdt 100% van de aandelen in Wienhoes Maastricht B.V. Deze vennootschap heeft van 1999 tot 16 juni 2006 Wijnkooperij Maison Florop geëxploiteerd in de vorm van een vennootschap onder firma samen met een zekere [Persoon O. ]. Vanaf juni 2006 exploiteerde de vennootschap deze onderneming voor eigen rekening en risico. Met ingang van 1 oktober 2007 zijn deze activiteiten verkocht aan de besloten vennootschap Wijnkooperij Maison Florop BV i.o. De aandelen in de nieuwe besloten vennootschap zullen worden gehouden door Wienhoes Maastricht BV (50%) en Gerlyson BV (50%).
Wienhoes Maastricht BV heeft voorts van 2005 tot en met 30 juni 2006 de onderneming Wienpreuflokaal Santé gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma (vof) samen met zijn partner mevrouw [Naam partner]. Deze vof is bij overeenkomst van 16 juni 2006 beëindigd waarbij is overeengekomen dat Wienhoes Maastricht BV de onderneming met ingang van 1 januari 2006 voor eigen rekening en risico voortzet. Mevrouw [S. ] is per 16 juni 2006 in dienst getreden van Wienhoes Maastricht BV.
De Holding exploiteert sedert 1983 Maison Florop Delicatesse, de kaaswinkel aan de Spilstraat 2 te Maastricht.
Op 2 april 2007 heeft de vrouw op grond van de beschikking van 21 december 2006 op de voet van art. 475 Rv ten laste van de man executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Holding en de Kaashal. De derden-beslagenen hebben geen betalingen verricht.
Op 4 maart 2008 heeft de vrouw conservatoir beslag laten leggen op de aandelen van de man in de Holding en in de Kaashal.
Op 3 april 2008 heeft de vrouw wederom ten laste van de man executoriaal derdenbeslag laten leggen onder de Holding en de Kaashal, ter verzekering van en om betaling te verkrijgen van een totaalbedrag van € 40.866,69, onder andere zijnde achterstallige alimentatie, plus kosten, te vermeerderen met de nog niet vervallen termijnen vanaf 21 april 2008. De derde-beslagene is niet conform artikel 477 Rv tot betaling overgegaan.
2.4 Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 4 juni 2008 (zaaknummer 128665 / KG ZA 08-159) heeft de voorzieningenrechter als volgt beslist:
“Verleent de vrouw verlof om de beschikking van 21 december 2006, uitgesproken door de rechtbank Maastricht, sector Civiel onder zaaknummer 113617 / FA RK 06-1188, ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en de man in gijzeling te nemen totdat voldaan is terzake van alimentatieachterstand tot en met april 2008 van een bedrag van € 41.081,- onverminderd de reeds gemaakte en nog te maken kosten van executie, te vermeerderen met de kosten van de bewaring bij nadere staat op te maken.”
In voormeld vonnis is, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
“De voorzieningenrechter stelt voorop dat rechterlijke beschikkingen dienen te worden nagekomen en dat dit ook geldt voor de door de rechtbank op 21 december 2006 gegeven beschikking (…).
3.3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat aan die nakomingsplicht van de man niet in de weg dat de man stelt geen inkomen te hebben en te teren op het vermogen van zijn B.V.’s, [Naam de Holding]. en Kaashal Maastricht B.V., welk vermogen enkel bestaat uit 50% van de aandelen in genoemde B.V.’s en uit een achtergestelde vordering op [Naam de Holding] B.V.. De werkelijke financiële situatie van de man is immers niet inzichtelijk.
3.4. In de echtscheidingsprocedure is de beslissing op het alimentatieverzoek van de vrouw aangehouden, in afwachting van nadere door de man over te leggen financiële bescheiden.
3.5. De man heeft thans in kort geding geen financiële, of andere stukken, welke als verificatoir bewijs kunnen dienen voor de stelling van de man dat hij niet in staat is om de alimentatie aan de vrouw te betalen, overgelegd.
3.5.1. Hieraan kan niet afdoen dat de man zich erop beroept al drie achtereenvolgende jaren in aanmerking te komen voor een toevoeging en dat de sociale dienst van de gemeente Maastricht aan de man heeft laten weten voorlopig niet tot verhaal van aan de vrouw verstrekte bijstand over te gaan wegens ontoereikende financiële draagkracht van de man.
3.5.2. Evenmin kan de voorzieningenrechter aan de opmerking van de man dat de binnenkort gereed komende jaarcijfers over 2006 wellicht aanleiding zullen zijn voor de man om wijziging te vragen van de beschikking van 21 december 2006 thans reeds de conclusie verbinden dat de aan de man opgelegde betalingsverplichting dient te worden gewijzigd wegens gebrek aan draagkracht van de man.
3.6. Rekening houdend met het gegeven dat de vrouw sedert januari 2007 tot heden alle haar ter beschikking staande middelen heeft ingezet om tot inning van de achterstallige alimentatiegelden te komen en dat alle pogingen zonder resultaat zijn gebleven, moet er thans voorshands vanuit gegaan worden dat er geen vermogensbestanddelen van de man of diens bedrijven traceerbaar zijn, waarop de vrouw haar vordering op de man kan verhalen.
3.7. Met betrekking tot de gevorderde lijfsdwang moet worden vooropgesteld dat dit een zeer ingrijpende maatregel is, omdat de alimentatieplichtige daarmee zijn persoonlijke vrijheid ontnomen wordt.
3.8. Toepassing daarvan komt slechts aan de orde als onder andere aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden. Op grond van hetgeen de vrouw in dit kader heeft aangevoerd en hetgeen de man daartegen als verweer heeft ingebracht, moet worden aangenomen dat lijfsdwang nog het enige executiemiddel is dat de vrouw ten dienste staat.
3.9. Lijfsdwang ofwel gijzeling is in beginsel toewijsbaar, tenzij de man die zich op betalingsonmacht beroept,
zijn aan die stelling ten grondslag liggende feiten en gronden bewijst, dan wel in het kader van dit kort geding op
zijn minst aannemelijk maakt.
3.10. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt niet in staat te zijn de beschikking van 21 december 2006 na te komen.
3.10.1. Afgezien van de aan de man verleende toevoeging en van de brief van de sociale dienst van 20 maart 2008 van de gemeente Maastricht waarin wordt meegedeeld dat voorlopig niet zal worden overgegaan tot verhaal van bijstand, heeft de man geen producties overgelegd.
3.10.2. De man stelt altijd een rekening-courantverhouding te hebben gehad met zijn ondernemingen en nooit op de loonlijst gestaan te hebben van zijn B.V.’s.
3.10.3. De man is wel, zoals ter zitting is verklaard, samen met zijn partner, mevrouw [S. ], volop werkzaam in de ondernemingen. Volgens de man wordt er een omzet behaald van € 60.000,-- per maand en zijn de ondernemingen zonder hem niet operationeel.
3.11. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat de man (en zijn partner) “zich uit de naad werken”, zoals ter zitting is gesteld zonder dat daar enige vergoeding tegenover staat.
3.12. Op grond van het vorenoverwogene, beschouwd in onderling verband en samenhang, komt de voorzieningenrechter voorshands tot de conclusie dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van totale onmacht om aan de opgelegde alimentatieverplichting te kunnen voldoen.
3.13. Nu ervan uitgegaan moet worden dat de man niet vrijwillig over zal gaan tot betaling van de alimentatie, zal de vrouw daarom verlof worden verleend tot tenuitvoerlegging van de in het dictum nader te noemen beschikking van deze rechtbank door middel van lijfsdwang. (…)”
De man heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.
2.5 Bij de echtscheidingsbeschikking van 5 december 2007 is de beslissing omtrent de door de vrouw verzochte partneralimentatie aangehouden in afwachting van door de man over te leggen financiële bescheiden en de reactie van de vrouw daarop. Inmiddels heeft de man financiële stukken bij de rechtbank ingediend.
2.6 Thans bedraagt de alimentatievordering van de vrouw circa € 50.000,-.
2.7 Op 21 juli 2008 heeft de man een verzoek tot wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen d.d. 21 december 2006 ingediend.
2.8 De man heeft de vrouw gelet op voormeld verzoek, verzocht de executie op te schorten. De vrouw weigert dit.
2.9 Bij faxschrijven van 17 juli 2008 heeft de man de voorzieningenrechter verzocht om hem een vrijgeleide te verschaffen voor 23 juli 2008, de zittingsdag in onderhavige zaak, en het lijfsdwangvonnis van 4 juni 2008 voor die dag te schorsen opdat de man in de gelegenheid is om die dag het kort geding bij te wonen. Bij vonnis van 22 juli 2008 is dit verzoek afgewezen.
2.10 De man vordert thans dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. de executie van het vonnis van de rechtbank Maastricht d.d. 4 juni 2008, onder zaaknummer 128665 / KG ZA 08-159 tussen partijen gewezen, alsmede de beschikking van de rechtbank Maastricht d.d. 21 december 2006, onder zaaknummer 113617 / FA RK 06-1188 eveneens tussen partijen gewezen, schorst althans de vrouw beveelt de executie van voormeld vonnis en voormelde beschikking te staken en gestaakt te houden, althans tot een tijdstip in goede justitie te bepalen, resp. onder in goede justitie te stellen voorwaarde(n);
b. met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
2.11 De man heeft daartoe –kort zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- het volgende aangevoerd.
De man beroept zich op nieuwe omstandigheden. De beschikking van 21 december 2006 en het vonnis van 4 juni 2008 zijn erop gebaseerd dat de man onvoldoende gegevens heeft overgelegd. De inmiddels bij het verzoek wijziging voorlopige voorzieningen overgelegde gegevens waren de voorzieningenrechter destijds niet bekend. Uit bedoelde gegevens blijkt dat er vanaf 2006 geen draagkracht was en is om de alimentatie te betalen. Nu de executoriale titels van de vrouw berusten op –kort gezegd- het ontbreken van de gegevens van de man, moet de vrouw, nu die gegevens thans wel door de voorzieningenrechter beoordeeld kunnen worden, de executie opschorten.
De man heeft voorts aangevoerd dat de vrouw onvoldoende belang heeft bij executie, terwijl hij groot belang heeft bij het achterwege blijven daarvan.
Ten aanzien van het vonnis van 4 juni 2008 heeft de man nog gesteld dat dit op een kennelijke misslag berust. De vrouw heeft geen serieuze executiepogingen ondernomen. Volgens de man is niet aannemelijk geworden dat andere dwangmiddelen niet zullen baten. Lijfsdwang mag dan ook niet toegepast worden. De man heeft voorts nog gesteld dat lijfsdwang niet proportioneel is en tenslotte heeft de man zich op betalingsonmacht beroepen.
2.12 De vordering wordt door de vrouw weersproken, waartoe wordt verwezen naar de ter terechtzitting voorgedragen, en vervolgens aan de stukken toegevoegde, conclusie van antwoord. Op het verweer wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.
3. De beoordeling
3.1 Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
3.2 Als uitgangspunt in zaken als de onderhavige waarin wordt gevraagd om schorsing van de executie, heeft te gelden dat de voorzieningenrechter slechts de staking van de tenuitvoerlegging kan bevelen, indien hij van oordeel is dat de vrouw, mede gelet op de belangen aan de zijde van de man die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om (in afwachting van de uitslag van het hoger beroep) tot executie over te gaan.
De voorzieningenrechter kan derhalve slechts de staking van de executie bevelen in geval van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van de vrouw. Dit zou het geval kunnen zijn indien de te executeren beschikking of het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de te executeren beschikking of het te executeren vonnis op grond van ná deze beschikking of dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de man een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
3.3 Gesteld noch gebleken is dat de beschikking van 21 december 2006 op een kennelijke juridische of feitelijke misslag berust.
3.4 Voor wat betreft de vraag of na de beschikking aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de man een noodtoestand doen ontstaan, kunnen alleen nova, feiten die ten tijde van de eerdere procedure niet bekend waren, in overweging worden genomen bij de beantwoording van de vraag of de executie om die reden kan worden geschorst, niet feiten die verzuimd zijn aan te voeren, of feiten die bij de rechter reeds aan bod zijn gekomen.
3.5 De man verzoekt schorsing van de beschikking van 21 december 2006 omdat, zo begrijpt de voorzieningenrechter, het duidelijk is dat deze beschikking, gelet op de door de man bij zijn inmiddels ingediende wijzigingsverzoek overgelegde bescheiden waaronder de jaarstukken 2006 en 2007 van de Holding en de Kaashal, welke stukken ook in dit geding zijn overgelegd, niet in stand zal blijven wegens gebrek aan draagkracht aan de zijde van de man.
3.6 De voorzieningenrechter kan dit standpunt van de man niet onderschrijven. Vooropgesteld wordt dat het aan de bodemrechter is om te onderzoeken aan de hand van de door de man verstrekte nieuwe gegevens of de man daadwerkelijk, zoals hij stelt, vanaf december 2006 tot heden geen draagkracht heeft gehad om alimentatie aan eiseres te betalen. Bij zijn beoordeling zal de bodemrechter naar verwachting niet alleen betrekken de vraag welk inkomen de man heeft verdiend, maar ook welk inkomen hij kon dan wel kan verdienen. De omstandigheid dat de man zichzelf geen inkomen toekent voor het werk dat hij in de vennootschappen verricht is dan ook niet doorslaggevend.
De man erkent dat hij gelden uit de vennootschappen opneemt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Deze opnames worden geboekt als schulden van de man aan de vennootschap. De financiële positie van de vennootschappen staat derhalve kennelijk deze onttrekkingen toe. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt met die stukken vooralsnog niet aannemelijk dat de man zich niet het gebruikelijke salaris van een directeur-grootaandeelhouder ad circa € 39.000,-- per jaar zou kunnen toekennen.
3.7 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich dan ook niet voor het geval dat op grond van na de beschikking aan het licht gekomen feiten de executie van de beschikking klaarblijkelijk aan de zijde van de man een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Tenslotte kan ook overigens niet gezegd worden dat de vrouw geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van de beschikking. De vrouw is voor haar levensonderhoud afhankelijk van de alimentatie. Nu de man deze niet betaalt heeft de vrouw zich tot de sociale dienst en de voedselbank moeten wenden. Een belangenafweging in die zin dat bepalend is of het belang van de ene partij zwaarder weegt dan dat van de andere partij is hier niet van toepassing. De vordering strekkende tot schorsing van de executie van de beschikking van 21 december 2006 zal dan ook worden ontzegd.
3.8 De man heeft gesteld dat uit de door hem in het appel tegen het vonnis van 4 juni 2008 geponeerde grieven kan worden afgeleid dat er sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis van 4 juni 2008.
Voor het aannemen van een “klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag” ligt de lat onmiskenbaar hoog. Hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake als de vergissing in het recht of in de feiten zó in het oog springt dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de kritiekpunten die de man in zijn grieven heeft aangevoerd niet aan te merken als misslagen, omdat zij geen betrekking hebben op een evidente vergissing in het recht of in de feiten. Wél aanvaarden dat het hier om misslagen gaat, zou de betekenis die door de rechtspraak (en doctrine) aan dat begrip is gegeven, veel te ver oprekken. Een beoordeling van de door de man weergegeven kritiekpunten, zou de voorzieningenrechter bovendien nopen om plaats te nemen op de stoel van de appèlrechter, hetgeen in een executiegeschil niet toelaatbaar is.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag niet gebleken.
3.9 De man heeft nog gesteld dat de executiepogingen van de vrouw zich hebben beperkt tot het leggen van conservatoir derdenbeslag onder de rechtspersonen en dat niet aannemelijk is geworden dat andere dwangmiddelen niet zullen baten.
3.10 De voorzieningenrechter volgt de man hierin niet. De vrouw heeft op 2 april 2007 en nogmaals op 3 april 2008 ten laste van de man executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Holding en de Kaashal, zoals ook in het vonnis van 4 juni 2008 onder 2.6 en 2.11 wordt overwogen. Mede tengevolge van het feit dat de man zich geen salaris toekent voor zijn werkzaamheden in deze vennootschappen hebben deze beslagen niet tot enige betaling geleid.
Uit de stelling van de man dat niet aannemelijk is geworden dat andere dwangmiddelen niet zullen baten zou kunnen worden afgeleid dat de man wel degelijk gelden heeft waaruit de vordering van de vrouw zou kunnen worden voldaan. Nu de man in ieder geval niet aangeeft welke dwangmiddelen dan wel jegens welke vermogensbestanddelen kunnen worden uitgeoefend valt het de vrouw niet te verwijten dat zij haar toevlucht tot het ultimum remedium heeft gezocht.
3.11 De voorzieningenrechter begrijpt dat de man zich ook voor wat betreft de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 4 juni 2008 beroept op nova, die ten tijde van de behandeling van dat geding niet bekend waren, daarbij doelend op de jaarrekeningen 2007 van de Holding en de Kaashal, en die klaarblijkelijk voor hem een noodtoestand doen ontstaan.
Gelet op de aanbiedingsbrief van de accountant zijn die stukken eerst eind juni 2008 gereed gekomen.
3.12 De voorzieningenrechter merkt vooreerst op dat uit die overigens niet gecontroleerde, maar slechts aan de hand van de door de man verstrekte gegevens samengestelde jaarrekeningen geen rooskleurig beeld naar voren komt van de beide vennootschappen.
Dit laat onverlet hetgeen hierboven reeds is opgemerkt dat met deze stukken vooralsnog niet aannemelijk wordt gemaakt dat de man zich geen gebruikelijk salaris van een directeur-grootaandeelhouder zou kunnen toekennen.
3.13 Uit de balans van de Holding blijkt dat de vordering op de aandeelhouder, de man, in 2007 is toegenomen met
€ 20.218,--.
Uit de balans van de Kaashal blijkt dat de schuld van de man per 1 januari 2007 € 217.500,-- bedroeg en dat deze schuld door opnames/stortingen in 2007 is verminderd met € 180.256,-. Door bijtelling van rente bedraagt de schuld volgens de jaarrekening aan het einde van het jaar nog € 45.492,--.
3.14 In 2007 is het pand aan de Spilstraat 2 te Maastricht verkocht voor € 1.400.000,- waarvan voor het bedrijfsdeel is ontvangen € 1.200.000,- en voor het privé-deel € 200.000,-.
3.15 In het vonnis van 4 juni 2008 wordt overwogen dat de man ter zitting (van 14 mei 2008) heeft gesteld dat hij een schuld aan de Kaashal heeft van € 217.500,-- (overweging 2.19).
3.16 In de in dit geding overgelegde stukken wordt gesteld dat de man de koopsom van het privé-gedeelte van het pand aan de Spilstraat ad € 200.000,-- heeft aangewend ter aflossing van de schuld aan de Kaashal.
3.17 De voorzieningenrechter vindt het opmerkelijk dat uit de door de man ter zitting van 14 mei 2008 gemaakte opmerking zou kunnen worden afgeleid dat de man niet wist dat zijn schuld aan de Kaashal reeds in 2007 aanzienlijk verminderd was. Dit roept dan weer de vraag op of het geld daadwerkelijk is besteed aan aflossing van de schuld dan wel of dit na de zitting is gebeurd en daarna in de boeken verwerkt. De jaarrekening is nadien opgemaakt en de accountant heeft de jaarrekening niet gecontroleerd maar samengesteld.
3.18 Indien al ervan uit gegaan moet worden dat geld uit de verkoop van het appartement is aangewend voor aflossing van de schuld – waarbij in het midden gelaten wordt de juistheid van de keuze in het licht van de alimentatieschuld jegens de vrouw – blijft de vraag of het volledige bedrag daartoe is aangewend, hetgeen op grond van de overgelegde stukken niet is na te gaan.
In aanmerking nemend dat de man al ruim € 20.000,-- had onttrokken aan de Holding acht de voorzieningenrechter het in dat geval niet aannemelijk dat de volledige koopsom hiertoe is aangewend.
3.19 Op grond van het vorenoverwogene in onderling verband en samenhang bezien is de voorzieningenrechter van oordeel dat de man nog steeds geen volledige openheid van zaken geeft en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van totale onmacht om aan de opgelegde alimentatieverplichting te kunnen voldoen.
3.20 De man heeft tenslotte nog gesteld dat lijfsdwang niet proportioneel is.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van de man bij schorsing van de executie niet groter is dan het belang van de vrouw bij tenuitvoerlegging van het vonnis van 4 juni 2008.
Uit het hiervoor overwogene blijkt dat de voorzieningenrechter de stelling van de man dat gijzeling zinloos is omdat hij niet kan betalen niet deelt. De stelling dat gijzeling zal leiden tot het faillissement van de ondernemingen acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. In de ondernemingen van de man zijn zes à zeven personen werkzaam, onder wie zijn partner met wie hij ook in een van de onder de Holding hangende ondernemingen als vennote heeft samengewerkt. De omstandigheid dat de man niet kan werken is inherent aan de lijfsdwang.
De onderhoudsverplichting jegens de (ex)-echtgenote is een zwaarwegende verplichting die op de man rust. De vrouw heeft een groot belang bij de tenuitvoerlegging, nu zij van de alimentatie van de man voor haar levensonderhoud afhankelijk is. De vrouw leeft thans van een bijstandsuitkering. Zij heeft onweersproken gesteld dat zij een beroep op de voedselbank moet doen. Dit is voorwaar geen sinecure.
3.21 Uit het vorenstaande volgt dat de vordering dient te worden afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheden van dit geval voorts aanleiding om, hoewel partijen gewezen echtelieden zijn, te bepalen dat de man als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure zal dienen te dragen.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt de man in de kosten van de procedure aan de zijde van de vrouw gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op
€ 254,- aan vast recht en € 816,- voor salaris procureur;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Hazen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
F.B.