
Jurisprudentie
BF8886
Datum uitspraak2008-10-10
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/565 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/565 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Is betrokkene in staat fulltime te werken? De door de Raad ingeschakelde deskundige onthoudt zich van een rechtstreeks antwoord op de vraag naar de houdbaarheid van de FML. Psychologisch hulponderzoek vormt bevestiging van de inzichten van de behandelende psychiater. Onvoldoende onderbouwd dat de verzekeringsarts terecht de duurbeperking heeft laten vervallen.
Uitspraak
06/565 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2005, 05/613 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Fens, werkzaam bij AbvaKabo FNV, hoger beroep ingesteld, stukken overgelegd en de gronden nader aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en eveneens stukken ingebracht.
De Raad heeft G. Nabarro, psychiater, als deskundige benoemd. Appellant is onderzocht. Op 16 april 2008 heeft de deskundige een rapport uitgebracht, met daarbij gevoegd het verslag van een psychologisch (hulp-)onderzoek van 6 maart 2008.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 29 augustus 2008. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 22 februari 2005 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit van 11 juni 2004. Bij dat besluit is de WAO-uitkering van appellant ingaande 11 augustus 2004 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.1. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1. De Raad gaat uit van de feiten zoals deze door de rechtbank, niet bestreden door partijen, zijn vastgesteld. Hij volstaat met de volgende vermelding en aanvulling.
3.2. Appellant heeft zijn werk als salarisadministrateur in februari 1998 wegens psychische klachten gestaakt. Hem is een WAO-uitkering toegekend, aanvankelijk, omdat hij op medische gronden niet tot loonvormende arbeid in staat was.
3.3. Bij heronderzoek medio 2000 heeft de verzekeringsgeneeskundige beperkingen vastgesteld als gevolg van de psychische problematiek, waaronder een duurbeperking. Arbeidskundig onderzoek wees uit dat de als geschikt geselecteerde functies, volgens de toen geldende regelgeving, onvoldoende arbeidsplaatsen vertegenwoordigden om daar de mate van arbeidsongeschiktheid op te baseren.
3.4. In mei 2004 vond opnieuw medisch onderzoek plaats en is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Aan de hand van die inventarisatie van de (medische) restmogelijkheden heeft in juni 2004 een arbeidskundig onderzoek plaats gevonden. Dat onderzoek bevestigt dat appellant ongeschikt is voor zijn eigen werk. Zijn uit ziekte of gebrek voortvloeiende arbeidsbeperkingen verhinderen hem echter niet werk te doen in een aantal als geschikt aan hem voorgehouden (voorbeeld-)functies. Met dat werk kan hij ruim 56% verdienen van zijn geïndexeerde salaris als salarisadministrateur.
3.5. Appellant werkt in deeltijd. Tussen partijen is niet in geschil dat dit (aangepaste) werk geschikt is voor appellant. Op basis van zijn feitelijke verdiensten bedraagt zijn mate van arbeidsongeschiktheid 35 tot 45%.
3.6. Per 26 september 2005 heeft appellant zich ziek gemeld wegens psychische klachten en dit heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek geleid tot de verhoging van zijn WAO-uitkering per 24 oktober 2005 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Volgens de verzekeringsarts kan appellant op medische gronden niet meer dan 20 uur per week, verdeeld over vijf werkdagen van maximaal 4 uur, werken.
4. Het hoger beroep spitst zich in het bijzonder toe op de vraag of bij de medische herbeoordeling in juni 2004 terecht is ingeschat dat appellant fulltime tot werk in staat is. Appellant vindt voor zijn standpunt steun in de door hem overgelegde informatie van de hem behandelende psychiater.
5.1. Het onder 4 weergegeven, overwegend medische, geschil heeft de Raad aanleiding gegeven om een psychiatrische expertise te vragen. De Raad moet constateren dat de deskundige zich heeft onthouden van een rechtstreeks antwoord op de hem door de Raad gestelde vraag naar de houdbaarheid van de FML. Tegelijk leest de Raad in het psychologisch hulponderzoek een bevestiging van de inzichten van de appellant behandelende psychiater. De deskundige van de Raad is van mening dat de huidige GAF-score 40 tot 45 bedraagt. Hij wijst er op dat de behandelende psychiater en de verzekeringsartsen erkennen dat appellant aan meerdere psychiatrische ziekten lijdt, waarvan het beeld in de loop van de tijd sterk wisselt. Het medische geschilpunt ziet daarmee vooral op de inschatting van de ernst van de klachten bij het onderzoek medio 2004.
5.2. Mede in aanmerking genomen de latere verzekeringsgeneeskundige beoordeling, de beredeneerde visie van de behandelende psychiater, en het wisselende ziektebeeld, acht de Raad in dit geval onvoldoende onderbouwd dat de (bezwaar-)verzekeringsarts terecht de duurbeperking in juni 2004 heeft laten vervallen.
5.3. Het bestreden besluit mist daarmee een juiste medische grondslag. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Het beroep zal de Raad gegrond verklaren en het bestreden besluit zal hij vernietigen.
5.4. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van het geding, aan de zijde van appellant wegens de hem verleende rechtsbijstand begroot op € 322,- voor het geding in beroep en € 322,- voor het geding in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 22 februari 2005 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuwe beslissing neemt op het bezwaar van appellant met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van het geding van appellant tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem betaalde griffierecht tot een bedrag van € 140,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C.A. Wit.
GdJ