Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF8922

Datum uitspraak2008-09-26
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/790311-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op grond van art. 49 WWM hebben opsporingsambtenaren een zelfstandige bevoegdheid tot doorzoeking. Art. 8 lid 2 EVRM vergt niet dat voor een doorzoeking steeds een rechterlijke machtiging is vereist. Dit brengt mee dat de enkele omstandigheid dat voor een doorzoeking op grond van art. 49 WWM geen rechterlijke machtiging is verstrekt, geen schending oplevert van genoemde verdragsbepaling. De politierechter heeft geoordeeld dat de uitoefening van de op art. 49 WWM gebaseerde bevoegdheid tot doorzoeking zonder rechterlijke machtiging, de met het oog op art. 8 EVRM aan te leggen proportionaliteitstoets, in dit geval en onder deze omstandigheden, niet kan doorstaan. Zo is niet gebleken van acuut gevaar of spoedeisendheid en is er geen gedetailleerd proces-verbaal van de doorzoeking ter inbeslagneming opgemaakt wat controle door een rechter achteraf onmogelijk gemaakt. Omdat art. 49 WWM aan onder meer algemene opsporingsambtenaren een ongeclausuleerde bevoegdheid tot binnentreden en doorzoeken van een woning geeft en geen enkele beperking bevat met betrekking tot de duur en de omvang van de doorzoeking zijn er onvoldoende waarborgen tegen misbruik van deze bevoegdheid. Onder voornoemde omstandigheden had het op de weg van de opsporingsinstanties gelegen voor de doorzoeking ter inbeslagneming een rechterlijke machtiging te verkrijgen. Naar het oordeel van de politierechter is de geconstateerde schending in dit concrete geval niet zodanig dat bewijsuitsluiting dient te volgen. Wel zal bij de strafmaat rekening worden gehouden met de geconstateerde schending.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO STRAFVONNIS (schriftelijk vonnis PR) Parketnummers: 08/790311-08 en 08/790921-07 Uitspraak 26 september 2008 De politierechter in de Rechtbank te Almelo, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen: [VERDACHTE], geboren te [GEBOORTEPLAATS] op [1967], wonende te [WOONADRES], Terechtstaande ter zake parketnummer 08/790311-08 dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2008 tot en met 19 maart 2008, in elk geval op of omstreeks 19 maart 2008 te Enschede opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een schuur van een woning aan [ADRES]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 54, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 2. hij op of omstreeks 19 maart 2008 te Enschede, voorhanden heeft gehad 14 9mm-patronen, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III; en terechtstaande ter zake parketnummer 08/790921-07 dat: hij op of omstreeks 04 oktober 2007 en/of 05 oktober 2007, in elk geval in de maand oktober 2007, in de gemeente(n) Enschede en/of Hengelo (O), althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een persoon, genaamd [SLACHTOFFER], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers: heeft verdachte (op 04 oktober 2007) opzettelijk dreigend te kennen gegeven (tegenover een persoonslid van stichting De Eik te Enschede) – zakelijk weergegeven -, dat hij, verdachte, genoemde [SLACHTOFFER]ging pakken en/of afmaken en/of alle botten in zijn lichaam ging breken en/of hem persoonlijk onder de grond zou schoffelen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of heeft verdachte (op 05 oktober 2007) opzettelijk dreigend te kennen gegeven (tegenover een personeelslid van het het bedrijf "ABC" personenvervoer te Hengelo (O)) - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte, genoemde [SLACHTOFFER] de kop van de romp zou trekken en/of hem wat aan zou gaan doen, wanneer hij, verdachte, hem [SLACHTOFFER) zou zien (al dan niet in de buurt van zijn dochter), althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; Gezien de stukken; Gelet op het onderzoek ter terechtzitting; Gehoord de vordering van de officier van justitie; Gelet op de verdediging namens verdachte in het midden gebracht; De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in de zaken met parketnummer 08/790311-08 betoogd – zakelijk weergegeven – dat nu de doorzoeking slechts gebaseerd was op informatie van de Centrale Inlichtingen Eenheid (CIE-informatie) en een anonieme tip, binnengekomen bij een wijkagent, er onvoldoende grond was voor het "redelijkerwijs kunnen vermoeden" dat in de woning van verdachte wapens of munitie aanwezig waren, zodat de doorzoeking niet gedekt was door artikel 49 van de Wet wapens en munitie. Derhalve moet bewijsuitsluiting volgen van hetgeen bij de doorzoeking is aangetroffen en inbeslaggenomen en dient verdachte te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde in het kader van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. Ook overigens was er na aanhouding van verdachte in de woning een machtiging van de rechter-commissaris nodig geweest voordat er tot doorzoeking kon worden overgegaan. De politierechter overweegt als volgt. Uit een proces-verbaal van 12 februari 2008 blijkt dat in de maand februari 2008 bij de CIE van de Politie Twente informatie is ingekomen - afkomstig van een betrouwbare informant – dat verdachte in het bezit was van een pistool. Voorts blijkt - op basis van een op 12 februari 2008 bij de wijkagent binnengekomen anonieme melding - dat verdachte op zoek was naar munitie voor een vuurwapen. Hiervan is op 7 april 2008 proces-verbaal opgemaakt. Naar aanleiding van voorgaande verdenking is op 19 maart 2008 een arrestatie-eenheid van de regiopolitie Twente de woning van verdachte aan de [ADRES] te Enschede binnengetreden, dit met als doel aanhouding van de verdachte en doorzoeking ter inbeslagneming van wapens of munitie. De arrestatie-eenheid beschikte op het moment van het binnentreden van de woning over een door een hulpofficier van justitie op 17 maart 2008 verleende schriftelijke machtiging, geldig op de dag van afgifte en ten hoogste de drie daarop volgende dagen. De betreffende machtiging was gebaseerd op artikel 55 Wetboek van Strafvordering (binnentreden ter aanhouding) en artikel 49 van de Wet wapens en munitie (doorzoeking ter inbeslagneming). Uit het proces-verbaal van aanhouding d.d. 19 maart 2008 blijkt dat verdachte op bevel van de officier van justitie is aangehouden door leden van een aanhoudings-eenheid. Op het moment van binnentreden van de woning is de voordeur geforceerd en is de vorenbedoelde machtiging niet vooraf aan verdachte getoond. Nadat de verdachte in de woning is aangetroffen en aangehouden hebben verbalisanten van politie op grond van artikel 49 Wet wapens en munitie ter inbeslagneming de woning doorzocht. Verdachte is bij zijn aanhouding om redenen van veiligheid gefouilleerd en geboeid. Niet is gebleken dat verdachte toestemming heeft gegeven voor doorzoeking van zijn woning. Tijdens de doorzoeking zijn onder meer aangetroffen en inbeslaggenomen 14 scherpe pistool patronen welke zich in een plastic boterhamzakje op een kast in de woonkamer bevonden, 6 vuurwerk mortieren die zich onder het bed in de slaapkamer bevonden en een in werking zijnde hennepkwekerij met 54 planten welke zich in een schuur in de tuin van het perceel [ADRES] bevond. Over het betoog van de raadman dat de CIE-informatie en de anonieme tip bij de wijkagent onvoldoende grond geven voor een “redelijkerwijs kunnen vermoeden’ zoals bedoeld in artikel 49 Wet wapens en munitie, oordeelt de politierechter als volgt. Uit recente arresten van de Hoge Raad volgt dat in beginsel geen rechtsregel eraan in de weg staat dat de politie anonieme informatie gebruikt als startinformatie voor een opsporingsonderzoek. Ook is in dit geval naast de CIE-informatie – die door de CIE is onderzocht en getoetst – sprake van aanvullende belastende informatie in de vorm van een anonieme tip bij de wijkagent. Onder de gegeven omstandigheden was er naar het oordeel van de politierechter voldoende grond voor een “redelijkerwijs kunnen vermoeden” zoals bedoeld in artikel 49 Wet wapens en munitie dat in de woning van verdachte wapens of munitie aanwezig waren. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat er een machtiging van de rechter-commissaris nodig was geweest voordat er na aanhouding van de verdachte tot doorzoeking van de woning kon worden overgegaan, overweegt de politierechter als volgt. Op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie kunnen de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn - ook in een woning - ter inbeslagneming doorzoeking doen. In de rechtspraak heeft het EVRM uitwerking gegeven aan de eisen die op grond van artikel 8, lid 2, EVRM moeten worden gesteld aan opsporingsmethoden die een inbreuk maken op het in het eerste lid van artikel 8 aan een ieder gegarandeerde ‘recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie’. In het geval er sprake is van een redelijkerwijs kunnen vermoeden dat in een woning wapens of munitie aanwezig zijn, vergt artikel 8 van het EVRM niet dat voor een doorzoeking steeds een rechterlijke machtiging is vereist, mede gelet op de maatschappelijke veiligheid die met de opsporing van wapens en munitie is gemoeid. De omstandigheden van het geval kunnen echter meebrengen dat - hoewel artikel 8, lid 2, van het EVRM voor een doorzoeking niet steeds een rechterlijke machtiging vereist - de uitoefening van deze bevoegdheid de proportionaliteitstoets ex artikel 8 EVRM niet kan doorstaan. Gegeven de relatief laagdrempelige en tevens verstrekkende bevoegdheidstoedeling van artikel 49 WWM dient van geval tot geval te worden nagegaan of de wijze waarop de doorzoekingsbevoegdheid in het concrete geval is gehanteerd in overeenstemming is met aan het strafvorderlijk stelsel te ontlenen eisen aldus de Hoge Raad. Er kan onder omstandigheden sprake zijn van aanzienlijke inbreuken op de rechten en vrijheden van de verdachte. De politierechter is van oordeel dat de uitoefening van de op artikel 49 WWM gebaseerde bevoegdheid tot doorzoeking zonder rechterlijke machtiging, de met het oog op art. 8 EVRM aan te leggen proportionaliteitstoets, in dit geval en onder deze concrete omstandigheden, niet kan doorstaan. Daartoe is het volgende redengevend. Op 12 februari 2008 was er sprake van een 'redelijkerwijs kunnen vermoeden' dat in de woning van verdachte wapens of munitie aanwezig waren. De doorzoeking ter inbeslagneming op basis van artikel 49 Wet wapens en munitie heeft op 19 maart 2008 - dus vijf weken later - plaatsgevonden. Hieruit blijkt geen acuut gevaar. Ook overigens is niet gebleken van spoedeisendheid. Er is geen gedetailleerd proces-verbaal opgemaakt van de - kennelijk door een arrestatie-eenheid uitgevoerde - doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van verdachte, wat de mogelijkheid tot controle door een rechter achteraf onmogelijk maakt. Omdat artikel 49 WWM aan onder meer algemene opsporingsambtenaren een ongeclausuleerde bevoegdheid tot binnentreden en doorzoeken van een woning geeft en geen enkele beperking bevat met betrekking tot de duur en de omvang van de doorzoeking zijn er onvoldoende waarborgen tegen misbruik van deze bevoegdheid. Naar het oordeel van de politierechter had het - onder voornoemde omstandigheden - op de weg van de opsporingsinstanties gelegen voor de doorzoeking ter inbeslagneming een rechterlijke machtiging te verkrijgen. De rechter-commissaris weegt de in het geding zijnde belangen, waaronder die van de verdachte, tegenover elkaar af. Op deze wijze wordt willekeurig overheidsoptreden zoveel mogelijk beperkt en wordt voldaan aan de in een rechtsstaat aan de opsporing te stellen eisen, zoals rechtszekerheid, controleerbaarheid en de realisatie van verdedigingsrechten. Een met redenen te omkleden machtiging kan eventueel mondeling worden gevraagd en gegeven. Daar de rechter-commissaris sinds 1 januari 2005 ook buiten een gerechtelijk vooronderzoek (GVO) tot doorzoeking bevoegd is, is doorzoeking onder zijn leiding eerder mogelijk en kan derhalve zijn optreden eerder worden afgewacht. Naar het oordeel van de politierechter is de geconstateerde schending in dit concrete geval niet zodanig dat bewijsuitsluiting dient te volgen. Wel zal de politierechter bij de strafmaat rekening houden met de geconstateerde schending. De politierechter is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen – die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen – waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat: Ter zake parketnummer 08/790311-08: 1. hij in de periode van 1 februari 2008 tot en met 19 maart 2008, te Enschede opzettelijk aanwezig heeft gehad in een schuur van een woning aan [ADRES] een hoeveelheid van in totaal 54 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II. 2. hij op 19 maart 2008 te Enschede, voorhanden heeft gehad 14 9mm-patronen, zijnde munitie in de zin van de Wet wapens en munitie van categorie III. en ter zake parketnummer 08/790921-07: hij op 04 oktober 2007 en 05 oktober 2007 in de gemeenten Enschede en Hengelo (O), telkens een persoon, genaamd [SLACHTOFFER], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers: heeft verdachte (op 4 oktober 2007) opzettelijk dreigend te kennen gegeven (tegenover een persoonslid van stichting De Eik te Enschede) – zakelijk weergegeven -, dat hij, verdachte, genoemde [SLACHTOFFER] ging pakken en afmaken en alle botten in zijn lichaam ging breken en hem persoonlijk onder de grond zou schoffelen en heeft verdachte op 5 oktober 2007 opzettelijk dreigend te kennen gegeven tegenover een personeelslid van het het bedrijf “ABC” personenvervoer te Hengelo (O)) dat hij, verdachte, genoemde [SLACHTOFFER] de kop van de romp zou trekken en hem wat aan zou gaan doen, wanneer hij, verdachte, hem (genoemde [SLACHTOFFER] zou zien. Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het tenlastegelegde feit, waarop die inhoud bijzonderlijk betrekking heeft. De politierechter acht niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 08/790311-08 als sub 1 en sub 2 en onder parketnummer 08/790921-07 meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het bewezene levert op: Voor wat betreft parketnummer 08/790311-08, sub 1 het misdrijf: "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod", strafbaar gesteld bij art. 11 van de Opiumwet, en voor wat betreft parketnummer 08/790311-08, sub 2, het misdrijf: "Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie", strafbaar gesteld bij art. 55, eerste lid, Wet wapens en munitie. Voor wat betreft het onder parketnummer 08/790921-07 tenlaste gelegde, het misdrijf: "Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij art. 285 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar aangezien van geen zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid is gebleken. De politierechter overweegt voor wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent verdachte opgemaakte voorlichtingsrapportage is gebleken, aan verdachte de straffen behoren te worden opgelegd, zoals hierna zullen worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen. Verdachte is eerder ter zake bedreigingen veroordeeld en heeft nu een chauffeur van een taxibedrijf bedreigd. Dergelijke feiten brengen niet alleen gevoelens van onveiligheid en onzekerheid teweeg bij degene die daarvan slachtoffer wordt, maar veroorzaken ook een grote mate van onrust en beroering bij medeburgers in het algemeen. Een en ander heeft verdachte kennelijk onverschillig gelaten. Voorts zijn bij verdachte 54 hennepplanten en 14 stuks munitie aangetroffen. Gelet op de ernst van de feiten en ter norminprenting en normhandhaving, is naar het oordeel van de politierechter een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uur in beginsel passend. Nu de op artikel 49 WWM gebaseerde bevoegdheid tot doorzoeking zonder rechterlijke machtiging de met het oog op art. 8 EVRM aan te leggen proportionaliteitstoets niet kan doorstaan, zal de politierechter de taakstraf bepalen op 100 uur. De na te noemen straffen zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. R E C H T D O E N D E: Verklaart bewezen, dat het onder parketnummer 08/790311-08 als sub 1 en sub 2 en het onder parketnummer 08/790921-07 tenlaste gelegde in voege als boven omschreven door verdachte is begaan. Verstaat, dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt hem te dier zake tot een gevangenisstraf voor de tijd van 1 maand. Beveelt dat gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een taakstraf, te weten een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 08/790311-08 als sub 1 en sub 2 en het onder parketnummer 08/790921-07 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Aldus gewezen door mr. Stoové, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. Krooshof, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2008.