
Jurisprudentie
BF8924
Datum uitspraak2008-12-12
Datum gepubliceerd2008-12-12
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/00826
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-12
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/00826
Statusgepubliceerd
Indicatie
WSNP; afgewezen verzoek tot toepassing van schuldsaneringsregeling (81 RO).
Conclusie anoniem
08/00826
Mr. J. Wuisman
Parket, 9 oktober 2008
CONCLUSIE inzake:
[Verzoeker],
verzoeker tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos
1. Ter inleiding
1.1 [Verzoeker] is een alleenstaande, gescheiden, man met een schuldenlast van omstreeks € 44.458, 89. Een van de schulden betreft een schuld van € 14.737,63 wegens over de periode van 1984 tot en met medio 1999 achterstallige alimentatie, die de Duitse rechter ten behoeve van zijn in Duitsland wonende zoon had vastgesteld. Daarnaast heeft hij schulden aan Comfort Card (€ 2.920,57; lening uit 2001), aan de Postbank (€ 25.807,14; o.m. lening uit 1996 ten behoeve van de aanschaf van onder meer auto's) en aan Neckermann Postorders B.V. (€ 993, 55). [verzoeker] is werkzaam als heftruckchauffeur en ontvangt een bruto maandsalaris van € 1.943,--.
1.2 [Verzoeker] heeft op 10 september 2007 aan de rechtbank Almelo verzocht op hem de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren. De rechtbank heeft bij vonnis van 27 november 2007 het verzoek afgewezen. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen: "Naar het oordeel van de rechtbank is [verzoeker] niet te goeder trouw geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van een substantieel deel van zijn schuldenlast. Immers, het niet voldoen aan een rechterlijke beslissing (..), is per definitie niet te goeder trouw. Bovendien heeft [verzoeker] tot op heden geen pogingen ondernomen om de hoogte van de onderhoudsbijdragen te doen wijzigen. Dat dit uiteindelijk resulteert in een loonbeslag ten laste van [verzoeker] en de oorzaak voor het onbetaald laten van zijn overige schuldenlast vormt, moet thans voor zijn rekening blijven en staat aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg."
1.3 [Verzoeker] is van deze afwijzing op 4 december 2007 in appel gekomen bij het gerechtshof Arnhem. Hij voert in zijn beroepschrift als grief aan dat de rechtbank hem ten onrechte als niet te goeder trouw heeft aangemerkt, aangezien 1) er geen schulden bestaan die per definitie als niet te goeder trouw aangegaan kunnen worden aangemerkt, 2) hij wel degelijk acties heeft ondernomen tegen de door de Duitse rechter vastgestelde onderhoudsbijdragen en 3) de alimentatieverplichting jegens de inmiddels 26-jarige zoon niet meer bestaat en de alimentatieschuld al meer dan 8 jaar oud is, zodat het onbetaald blijven daarvan niet aan [verzoeker] behoort te worden tegengeworpen.
1.4 Het hof heeft de zaak op 7 februari 2008 mondeling behandeld, alwaar [verzoeker] onder meer heeft verklaard: "Ik wist in 1999 wat ik aan alimentatie moest betalen. Ik was op de hoogte van die grote schuld en dat ik die ooit af zou moeten betalen....... Voordat er vorig jaar loonbeslag werd gelegd heb ik nooit iets betaald op de alimentatieschuld."
1.5 Bij arrest van 14 februari 2008 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. In rov. 3.4 overweegt het hof daartoe: "Het hof is van oordeel dat [verzoeker] er steeds rekening mee diende te houden dat op hem de alimentatieverplichting jegens zijn zoon rustte. Weliswaar is de desbetreffende schuld ontstaan buiten de termijn van vijf jaar voorafgaande aan de dag waarop het inleidende verzoekschrift is ingediend, maar onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoeker] ten aanzien van het onbetaald laten van deze schuld te goeder trouw is geweest((1)). Ondanks de wetenschap dat [verzoeker] deze aanzienlijke schuld diende af te betalen, heeft hij daartoe geen enkele actie ondernomen en heeft hij vervolgens andere schulden laten ontstaan. [Verzoeker] heeft dit desgevraagd bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep erkend. Toen onverhoopt de incasso van de achterstallige alimentatie werd hervat, leidde de combinatie met die nieuwe verplichtingen tot de onmogelijkheid zijn schulden te blijven aflossen. Dat [verzoeker] in die situatie is blijven te verkeren moet hem echter worden verweten. Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken."
1.6 [Verzoeker] heeft tijdig((2)) cassatieberoep tegen het arrest van het hof ingesteld. Hij voert drie cassatiemiddelen aan.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1 Bij cassatiemiddel I wordt verondersteld dat het hof impliciet de overweging van de rechtbank: "Immers, het niet voldoen aan een rechterlijke beslissing (ongeacht of deze in Duitsland of in Nederland is gegeven), is per definitie niet te-goeder-trouw", heeft overgenomen. Het arrest van het hof biedt geen grondslag voor deze veronderstelling. In zoverre mist het cassatiemiddel feitelijke grondslag en daarmee ook doel.
2.2 Voor zover in de laatste alinea van cassatiemiddel I er over geklaagd wordt dat het hof ten onrechte niet in de beschouwingen heeft betrokken de reden van de niet-betaling van de alimentatie en de reden waarom nu pas na zoveel jaren tot invordering van de alimentatie wordt overgegaan, terwijl het toch om een oude schuld gaat en de zoon inmiddels 26 jaar oud is en in zijn eigen onderhoud voorziet of kan voorzien, faalt het middel, reeds omdat miskend wordt dat het hof bij die redenen niet hoefde stil te staan. [Verzoeker] heeft immers zelf aan die redenen geen, althans geen voldoende, aparte aandacht geschonken.
2.3 Cassatiemiddel II lijkt ook geënt te zijn op de hierboven in 2.1 genoemde veronderstelling en strandt derhalve ook op gebrek aan feitelijke grondslag.
2.4 Cassatiemiddel III baat [verzoeker] evenmin.
Anders dan wordt gesteld, ligt in de overweging, die het hof tot het bekrachtigen van de afwijzende beslissing van de rechtbank leidt, besloten dat het hof het belang van [verzoeker] mede in het licht van het recht van de zoon op voldoening van de alimentatieschuld heeft bezien. Gesuggereerd wordt in dit middel dat de zoon totaal geen belang meer bij de voldoening van de alimentatieschuld heeft. Nog daargelaten of daaraan, gelet op de houding van [verzoeker] ten aanzien van zijn alimentatieplicht in het verleden, veel gewicht toekomt, is hiervan ten processe niet of onvoldoende gebleken.
Voor zover er van wordt uitgegaan dat is komen vast te staan dat bij het wegvallen van de alimentatieschuld een geslaagde schuldsaneringsregeling zal kunnen worden uitgevoerd, stoelt het cassatiemiddel op een in rechte niet vaststaand gegeven.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1.Bij hetgeen het hof hier overweegt heeft hem kennelijk voor ogen gestaan de voorwaarde voor toelating tot de
schuldsanering die is opgenomen in het per 1 januari 2008 in werking getreden artikel 288, lid 1, sub b Fw.
2 De cassatietermijn bedraagt 8 dagen (art. 292 lid 6 Fw.); het verzoekschrift is per fax op 22 februari 2008 bij de griffie van de Hoge Raad binnen gekomen.
Uitspraak
12 december 2008
Eerste Kamer
08/00826
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 10 september 2007 ter griffie van de rechtbank Almelo ingediend verzoekschrift heeft [verzoeker] zich gewend tot die rechtbank en verzocht ten aanzien van hem de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
De rechtbank heeft bij vonnis van 27 november 2007 het verzoek afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 14 februari 2008 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 12 december 2008.