
Jurisprudentie
BF8950
Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800204/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800204/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Waerdse Tempel OG B.V. (hierna: De Waerdse Tempel OG B.V.) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd voor het veranderen van een restaurant annex muziekcafé en dancing met zaalverhuur, gelegen op het perceel Strand van Luna 1 te Heerhugowaard. Dit besluit is op 4 december 2007 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200800204/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Waerdse Tempel OG B.V. (hierna: De Waerdse Tempel OG B.V.) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd voor het veranderen van een restaurant annex muziekcafé en dancing met zaalverhuur, gelegen op het perceel Strand van Luna 1 te Heerhugowaard. Dit besluit is op 4 december 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2008, waar Van de [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Burgemeestre, advocaat te Amsterdam, en B. Klijn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting De Waerdse Tempel OG B.V., vertegenwoordigd door M. Appelman, als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. Het college stelt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Volgens het college kan [appellant], gezien de afstand tussen zijn woning en de inrichting, niet als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt. Daarnaast betoogt het college dat de inwerkingtreding van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) gevolgen heeft voor de vergunningplicht van de inrichting en dat in verband hiermee moet worden getwijfeld aan het procesbelang van [appellant].
2.1.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet - met uitzondering van een besluit ten aanzien waarvan op grond van deze wet een andere beroepsgang is opengesteld - of een van de in het derde lid bedoelde wetten of wettelijke bepalingen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. Wanneer krachtens de Wet milieubeheer een vergunning voor het veranderen van een inrichting wordt verleend, zijn naast de aanvrager onder meer de eigenaren en bewoners van percelen waarop milieugevolgen van het conform de vergunde veranderingen in werking zijn van de inrichting kunnen worden ondervonden, belanghebbenden.
Niet in geschil is dat de woning van [appellant] op een afstand van ongeveer 630 meter van de inrichting is gelegen. Gezien de aard van de bij het bestreden besluit vergunde activiteiten, grootschalige buitenevenementen gedurende maximaal 6 dagen per jaar waarbij onder meer versterkte pop- en housemuziek ten gehore wordt gebracht, en de omstandigheid dat tussen de inrichting en de woning geen afschermende bebouwing is gelegen, is aannemelijk dat milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden bij de woning van [appellant]. [appellant] is daarom belanghebbende bij het bestreden besluit.
2.1.3. Op 1 januari 2008 zijn het Activiteitenbesluit en de daarmee samenhangende wijziging van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking getreden. In bijlage 1 behorende bij het Activiteitenbesluit zijn categorieën van inrichtingen genoemd die vergunningplichtig zijn.
Voor de inrichting is eerder bij besluit van 8 november 2005 krachtens de Wet milieubeheer een oprichtingsvergunning verleend. De bij het bestreden besluit verleende veranderingsvergunning ziet op een uitbreiding van de activiteiten met de eerder genoemde grootschalige buitenevenementen. Tot de voor de inrichting in totaal vergunde activiteiten behoort onder meer het geven van muziekuitvoeringen in de buitenlucht waar meer dan 5.000 bezoekers tegelijk aanwezig kunnen zijn. De inrichting behoort daarmee tot de categorie van inrichtingen als bedoeld in bijlage 1, onder cc, van het Activiteitenbesluit. De inrichting is derhalve na 1 januari 2008 vergunningplichtig gebleven.
2.1.4. Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren.
Milieu-effectrapport
2.2. [appellant] betoogt dat bij de voorbereiding van het bestreden besluit ten onrechte geen milieu-effectrapport is gemaakt.
2.2.1. In de onderdelen C en D van de bijlage behorende bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 zijn activiteiten en besluiten genoemd, ten aanzien waarvan het maken van een milieu-effectrapport verplicht is dan wel ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of, vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder de activiteiten worden ondernomen, bij de voorbereiding daarvan een milieu-effectrapport moet worden gemaakt.
2.2.2. Voor zover de bij het bestreden besluit vergunde activiteiten moeten worden gerekend tot categorie 10.1 van onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994, die zien op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een recreatieve voorziening, moet worden vastgesteld dat ten aanzien van deze categorie uitsluitend zijn genoemd besluiten betreffende vaststelling van plannen inzake - samengevat weergegeven - de ruimtelijke ordening. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in het kader van de onderhavige vergunningverlening krachtens de Wet milieubeheer, het maken van een milieu-effectrapport niet verplicht is en dat tevens geen beoordelingsplicht bestond.
Deze beroepsgrond faalt.
Handhaving
2.3. [appellant] voert aan dat reeds buitenevenementen hebben plaatsgevonden voordat daarvoor bij het bestreden besluit krachtens de Wet milieubeheer vergunning is verleend. Volgens [appellant] wordt verder tijdens buitenevenementen gehandeld in strijd met de daarvoor verleende evenementenvergunning. Voorts voert hij aan dat voor buitenevenementen meestal zodanig laat een evenementenvergunning wordt verleend dat er voor hem geen effectieve mogelijkheid meer is om daar tegen op te komen.
Deze beroepsgronden hebben geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kunnen om die reden niet slagen. Voor zover wordt gehandeld in strijd met voor de inrichting verleende evenementenvergunningen of vergunningen krachtens de Wet milieubeheer, voorziet de Algemene wet bestuursrecht in mogelijkheden voor het bevoegd gezag om handhavend op te treden en voor [appellant] om het daartoe een verzoek te doen. Wat het verlenen van evenementenvergunningen voor de inrichting betreft, wat daar ook van zij, biedt de Algemene wet bestuursrecht [appellant] mogelijkheden om daar in rechte tegen op te komen.
Bouwvergunning en bestemmingsplan
2.4. Voor zover [appellant] aanvoert dat geen bouwvergunning is verleend overweegt de Afdeling dat het ontbreken van een bouwvergunning er niet aan in de weg staat dat krachtens de Wet milieubeheer een vergunning wordt verleend. Voor zover [appellant] in dit verband betoogt dat de aanwezigheid van de inrichting zich niet verdraagt met het ter plaatse geldende bestemmingsplan overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer. Nu het bestreden besluit is genomen voor de wijziging van de Wet milieubeheer bij de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 180), mocht het college geen regels gesteld bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening in aanmerking nemen.
Deze beroepsgronden falen.
Algemeen toetsingskader
2.5. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
Geluidhinder
2.6. [appellant] betoogt dat moet worden gevreesd voor geluidhinder vanwege de vergunde buitenevenementen. Hij voert onder meer aan dat de gestelde geluidgrenswaarden te hoog zijn.
2.6.1. Ingevolge het aan het vergunning verbonden voorschrift 2.5 mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, veroorzaakt door activiteiten ten gevolge van de vergunde buitenevenementen ter plaatse van de woningen van derden die zijn aangegeven op de bij dit voorschrift behorende situatietekening, niet meer bedragen dan 85 dB(A) in zowel de periode tussen 07.00 en 19.00 uur als in de periode tussen 19.00 en 23.00 uur. Indien een buitenevenement wordt gehouden voorafgaand aan een reguliere vrije dag geldt de grenswaarde van 85 dB(A) ingevolge het voorschrift tot 01.00 uur.
Ingevolge voorschrift 2.8, voor zover hier van belang, moet controle op of berekening van de in voorschrift 2.5 vastgestelde geluidniveaus geschieden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 1999 (hierna: de Handleiding).
2.6.2. Het college beschouwt de vergunde grootschalige buitenevenementen als incidentele bedrijfssituaties. Het heeft daarom bij de beoordeling van de aanvraag toepassing gegeven aan paragraaf 5.3 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking). In deze paragraaf is onder meer vermeld dat volgens vaste jurisprudentie ontheffing kan worden verleend om maximaal 12 maal per jaar activiteiten uit te voeren die meer geluid veroorzaken dan de geluidgrenzen voor de representatieve bedrijfssituatie uit de vergunning. Het gaat dan om bijzondere activiteiten (incidentele bedrijfssituaties), welke niet worden gerekend tot de representatieve bedrijfssituatie. Omdat in paragraaf 5.3 van de Handreiking geen toetsingskader is opgenomen dat bij de beoordeling van de afwijking van de geluidgrenswaarden die gelden voor de representatieve bedrijfssituatie moet worden gehanteerd, heeft het college gebruik gemaakt van het evenementenbeleid voor de gemeente Heerhugowaard "Evenementen in goede harmonie", zoals dat op 30 oktober 2007 door de gemeenteraad is vastgesteld (hierna: het evenementenbeleid). Het evenementenbeleid komt, wat het daarin opgenomen toetsingskader voor de beoordeling van het geluid vanwege grootschalige evenementen betreft, overeen met de nota "Evenementen met een luidruchtig karakter" van de VROM-inspectie Milieuhygiëne Limburg. In het evenementenbeleid is vermeld welke geluidbelasting vanwege grootschalige evenementen aanvaardbaar kan worden geacht. Volgens het evenementenbeleid bedraagt de maximaal toelaatbare gevelbelasting in de perioden tussen 07.00 en 19.00 uur (de dagperiode) en 19.00 en 23.00 uur (de avondperiode), uitgaande van een gevelisolatie van 25 dB(A), 75 dB(A). Het evenementenbeleid biedt de mogelijkheid om, indien de dag na het evenement een vrije dag is, de avondperiode te laten eindigen om 01.00 uur in plaats van om 23.00 uur.
2.6.3. De in voorschrift 2.5 gestelde grenswaarde van 85 dB(A) is hoger dan de ingevolge het evenementenbeleid maximaal toelaatbaar geachte waarde van 75 dB(A). Voorschrift 2.5 is in zoverre in strijd met het evenementenbeleid. Voor zover het college stelt dat de maximaal toelaatbaar geachte waarde van 75 dB(A) bij het aan de vergunning verbinden van grenswaarden met 10 dB(A) kon worden verhoogd bij wijze van toepassing van een strafcorrectie voor muziekgeluid, moet dat onjuist worden geoordeeld. De zogenoemde strafcorrectie voor muziekgeluid, zoals die ingevolge de Handleiding onder bepaalde omstandigheden moet worden toegepast, houdt in dat op het gemeten of berekende langtijdgemiddeld geluidniveau vanwege de inrichting, vanwege het bijzondere karakter van muziekgeluid, een toeslag van 10 dB(A) in rekening dient te worden gebracht alvorens toetsing aan de gestelde grenswaarde plaatsvindt. Nu het college ook niet anderszins heeft gemotiveerd waarom de aan de vergunning verbonden geluidgrenswaarde van 85 dB(A) in dit geval aanvaardbaar kan worden geacht, moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze beroepsgrond slaagt.
2.7. [appellant] voert aan dat het college ten onrechte het stemgeluid van bezoekers van de inrichting op het fietspad ter hoogte van zijn woning buiten beschouwing heeft gelaten.
Niet in geschil is dat het door [appellant] bedoelde deel van het fietspad op ongeveer 600 meter van de inrichting ligt. Deze afstand is zodanig groot dat het zich daar voordoende geluid van de bezoekers in dit geval niet aan het in werking zijn van de inrichting kan worden toegerekend. Het college heeft het stemgeluid van bezoekers op het desbetreffende deel van het fietspad reeds hierom terecht niet bij zijn beoordeling betrokken.
Deze beroepsgrond faalt.
Slotoverwegingen
2.8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij vergunning is verleend voor het houden van grootschalige buitenevenementen gedurende maximaal 6 dagen per jaar.
2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van 28 november 2007, kenmerk WM 07011, voor zover daarbij vergunning is verleend voor het houden van grootschalige buitenevenementen gedurende maximaal 6 dagen per jaar;
III. gelast dat de gemeente Heerhugowaard aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
431.