
Jurisprudentie
BF8951
Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801740/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801740/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [wederpartij] een boete van € 8.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Uitspraak
200801740/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/994 van de rechtbank Almelo van 13 februari 2008 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [wederpartij] een boete van € 8.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 24 juli 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 februari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de boete gematigd tot een bedrag van € 2.000,00 en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2008, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 april 2008. Deze brieven zijn aangehecht.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2008, waar de minister , vertegenwoordigd door mr. M.M. Odijk en mr. W.G.G. de Bakker, beiden werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [directeur], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18 wordt, voor zover thans van belang, het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels), wordt bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 gesteld.
2.2. Blijkens het op 3 mei 2006 op ambtsbelofte door de inspecteur van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport was [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) ten tijde van de controle op [camping] op 4 april 2006 bezig met het schoonmaken van de buitenkant van een stacaravan, zonder dat [wederpartij] over een tewerkstellingsvergunning beschikte.
2.3. De minister klaagt dat de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of hij de opgelegde boete had moeten matigen ten onrechte belang heeft gehecht aan de omstandigheden dat het aannemelijk is dat de vreemdeling slechts uit verveling en uit eigen beweging een handje heeft geholpen bij het wassen van de caravan, [directeur] haar medewerkers heeft geïnstrueerd om de vreemdeling geen werk te laten verrichten en ook de vreemdeling zelf heeft verboden om te werken en dat de arbeid incidenteel, kortstondig en marginaal van aard is geweest. De minister betoogt dat bij de beoordeling of sprake is van verminderde verwijtbaarheid niet van belang is of de arbeid incidenteel, kortstondig en marginaal is geweest. De instructie van [directeur] is voorts niet volledig en in ieder geval niet eenduidig geweest. De rechtbank heeft de boete dan ook ten onrechte gematigd tot € 2.000,00. Voor zover geoordeeld zou moeten worden dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid ligt volgens de minister een matiging tot 50%, derhalve tot een bedrag van € 4.000,00, meer in de rede.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr. 200607461/1), is bij een besluit tot boeteoplegging het in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) neergelegde evenredigheidsbeginsel aan de orde. Als de toepassing van de beleidsregels voor een belanghebbende gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, dan moet van deze beleidsregels worden afgeweken. Bij bijzondere omstandigheden die tot matiging aanleiding geven gaat het in ieder geval, mede gelet op artikel 4:84 van de Awb, om individuele omstandigheden met een uitzonderlijk karakter. Het is aan degene die een beroep doet op bijzondere omstandigheden om dit beroep te staven.
Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 maart 2008 in zaak nr. 200704906/1) wordt in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was om de overtreding te voorkomen heeft gedaan.
Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
2.3.2. Op grond van het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting van de rechtbank en het verhandelde ter zitting in hoger beroep moet worden geconcludeerd dat [wederpartij] er niet alles aan heeft gedaan om de geconstateerde overtreding te voorkomen. Daartoe is van belang dat [directeur] aan de medewerkers van [camping] niet uitdrukkelijk heeft medegedeeld dat ook het bieden van een helpende hand aan deze medewerkers gold als arbeid en derhalve niet was toegestaan.
Gegeven de stappen die [wederpartij] wel heeft ondernomen ter voorkoming van overtreding van de Wav moet echter worden gesproken van een beperkte mate van verwijtbaarheid. Zo heeft, naar onbestreden is, [directeur] de medewerkers geïnstrueerd dat zij de vreemdeling geen werk mochten laten verrichten en is ook aan de vreemdeling zelf verteld dat het voor hem verboden was om te werken. Voorts heeft [directeur] de vreemdeling aangeraden om andere bezigheden te zoeken, zoals het leren van de Nederlandse taal.
Daarbij acht de Afdeling voorts aannemelijk dat het voor [wederpartij] bijzonder moeilijk was om de vreemdeling er voortdurend van te weerhouden om uit schuldgevoel en als uiting van dankbaarheid voor het gedurende een aantal jaren met zijn gezin om niet op de camping mogen wonen, een handje te helpen. De rechtbank heeft de omstandigheid waaronder de vreemdeling en zijn gezin op de camping woonden dan ook terecht bestempeld als een bijzondere situatie.
Gegeven de inspanningen die [wederpartij] zich heeft getroost om overtredingen te voorkomen en gezien de bijzondere situatie waaronder de vreemdeling zich op de camping bevond, is er voldoende grond voor matiging van de opgelegde boete. De Afdeling ziet aanleiding om bij wijze van zelf voorzien de opgelegde boete te matigen tot € 4.000,00. Voor verdere matiging ziet de Afdeling geen grondslag.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De overige gronden behoeven geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] gegrond verklaren en het besluit van 24 juli 2007 vernietigen. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 februari 2008 in zaak nr. 07/994;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 juli 2007, kenmerk AI/JZ/2006/93811;
V. herroept het besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 oktober 2006, kenmerk 070602038/03;
VI. bepaalt dat het bedrag van de boete wordt vastgesteld op € 4.000,00 (zegge: vierduizend euro);
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 6,44 (zegge: zes euro en vierenveertig cent); het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IX. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan [wederpartij] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. De Vink
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
154-501.