
Jurisprudentie
BF8956
Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800516/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800516/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 21 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Montferland (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast om de aangebrachte veranderingen aan bedrijfsgebouwen, door het opnieuw indelen van vrijgekomen bebouwing voor opslag, stalling, kantine, kantoor, werkplaats en het aanbrengen van nieuwe toegangsdeuren op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen en de commerciële verhuur van opslagruimte op het perceel te beëindigen en beëindigd te houden.
Uitspraak
200800516/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/1952 en 07/1953 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 5 december 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Montferland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Montferland (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast om de aangebrachte veranderingen aan bedrijfsgebouwen, door het opnieuw indelen van vrijgekomen bebouwing voor opslag, stalling, kantine, kantoor, werkplaats en het aanbrengen van nieuwe toegangsdeuren op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen en de commerciële verhuur van opslagruimte op het perceel te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 december 2007, verzonden op 12 december 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 23 oktober 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.W. van Dijk, advocaat te Wageningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Broekman en R.W. Kuster, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In hoger beroep is [appellant] alleen opgekomen tegen de aangevallen uitspraak voor zover de voorzieningenrechter daarbij heeft overwogen dat het college bevoegd is handhavend op te treden tegen het gebruik van de vrijgekomen agrarische bebouwing, omdat dit gebruik in strijd is met de bestemming.
2.2. Anders dan [appellant] betoogt, bevat de aangevallen uitspraak een op zichzelf staand oordeel over het met de bestemming strijdige gebruik. Alleen voor de motivering van dat oordeel heeft de voorzieningenrechter verwezen naar zijn eerdere uitspraak van 8 november 2007 in zaak nr. 07/9. Niet valt in te zien dat de voorzieningenrechter zijn oordeel door deze verwijzing onjuist heeft gemotiveerd.
2.3. [appellant] betoogt dat uit artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) volgt, dat de aard en de omvang van de opslag in overeenstemming zijn met de bestemming.
2.3.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, is het verboden de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bebouwing te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in het plan bepaalde.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, wordt onder verboden gebruik in ieder geval verstaan een gebruik van de gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik, met dien verstande dat een gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing voor uitsluitend opslag is toegestaan.
2.3.2. Artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften biedt geen grond voor de daaraan door [appellant] gegeven uitleg dat het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing ook naar zijn aard onbeperkt is. Naar het oordeel van de Afdeling ziet de mogelijkheid om vrijkomende agrarische bebouwing voor uitsluitend opslag te gebruiken slechts op een uitbreiding in de omvang daarvan. Dit betekent dat met het artikel niet is beoogd om elke vorm van opslag toe te staan. De door [appellant] gegeven uitleg zou ertoe leiden dat ook vormen van opslag in vrijkomende agrarische bebouwing zijn toegestaan die niet in overeenstemming zijn met de bestemming "Agrarisch gebied", hetgeen niet overeenkomt met de kennelijk beperkte strekking van het voorschrift.
Nu uit tot de stukken behorende foto's en ter zitting is gebleken dat de opslag in de vrijgekomen agrarische bebouwing niet plaatsvindt ten behoeve van de bestemming "Agrarisch gebied", maar ten behoeve van de commerciële verhuur van boxen voor particuliere opslag, heeft de voorzieningenrechter dan ook terecht geoordeeld dat het gebruik van vrijgekomen agrarische gebouwen voor opslag, anders dan ten behoeve van de bestemming "Agrarisch gebied" in strijd is met die bestemming. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
179-560.