
Jurisprudentie
BF8957
Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801316/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801316/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 1 augustus 2005 heeft het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds) de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in de door veldmuizen veroorzaakte schade aan graszaad afgewezen.
Uitspraak
200801316/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/495 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 januari 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van het Faunafonds.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2005 heeft het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds) de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in de door veldmuizen veroorzaakte schade aan graszaad afgewezen.
Bij besluit van 6 februari 2007 heeft het Faunafonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 januari 2008, verzonden op 10 januari 2008, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 april 2008.
Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2008, waar het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. J.C.Q. Bult en vergezeld van J.A. van Baarsen, medewerkers van het Faunafonds, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, met uitzondering van gedomesticeerde dieren behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten en met uitzondering van de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Ffw worden bij algemene maatregel van bestuur beschermde inheemse diersoorten aangewezen, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die:
a. in het gehele land schade aanrichten;
b. in delen van het land schade aanrichten.
Voor zover overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, soorten zijn aangewezen, kan ingevolge het vierde lid bij provinciale verordening worden toegestaan dat de grondgebruiker, in afwijking van de artikelen 9, 10, 11 en 12, handelingen, bedoeld in die artikelen, verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen ter voorkoming van in het huidige of komende jaar dreigende schade als bedoeld in het tweede lid, binnen de grenzen van het werkgebied van de wildbeheereenheid waarin die gronden of opstallen zijn gelegen.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw, is er een Faunafonds dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, van de Ffw, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
2.1.1. Volgens artikel 6, eerste lid, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling), zoals deze luidde ten tijde hier van belang, kan het bestuur van het Faunafonds een tegemoetkoming verlenen uitsluitend voor schade veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b van de Ffw, welke door vraat, betreden, verontreiniging, graven, wroeten en vegen aan bedrijfsmatige landbouw, bosbouw of visserij is veroorzaakt.
Volgens artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, wordt geen tegemoetkoming verleend indien de schade is aangericht door een beschermde inheemse diersoort welke krachtens artikel 65 van de Ffw bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als diersoort, welke in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanricht en voor het verjagen van die schadeveroorzakende diersoort een vrijstelling geldt, tenzij naar het oordeel van het bestuur op adequate wijze van de vrijstelling gebruik is gemaakt en er desondanks bedrijfsmatige schade is opgetreden.
Volgens het tweede lid kan het bestuur in bijzondere gevallen besluiten, in afwijking van hetgeen in dit artikel is bepaald, een tegemoetkoming te verlenen.
2.1.2. De veldmuis is een beschermde inheemse diersoort zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ffw. Voor het opzettelijk verontrusten of doden van veld- en bosmuizen geldt in de provincie Flevoland krachtens artikel 65, vierde lid, van de Ffw, een vrijstelling.
2.1.3. In verband met een veldmuizenplaag in grote delen van het land in het najaar van 2004 en de winter van 2004-2005 heeft het Faunafonds in januari 2005 besloten om, bij wijze van bijzondere eenmalige tegemoetkoming en in afwijking van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, volgens hetwelk de grondgebruiker met gebruikmaking van de vrijstelling tijdig adequate maatregelen dient te nemen om de schade te voorkomen dan wel te beperken, door veldmuizen veroorzaakte schade voor 95% te vergoeden. De schade diende vóór 1 maart 2005 te zijn geconstateerd om voor vergoeding in aanmerking te komen.
2.2. Het Faunafonds heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek om tegemoetkoming in de door veldmuizen veroorzaakte schade aan graszaad ten grondslag gelegd dat [appellant] naar het oordeel van het Faunafonds niet op adequate wijze gebruik heeft gemaakt van de vrijstelling, bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling.
2.3. [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat het Faunafonds niet in redelijkheid de eis heeft kunnen stellen dat schade vóór 1 maart 2005 diende te zijn geconstateerd om voor vergoeding in aanmerking te kunnen komen. Volgens [appellant] is de datum van 1 maart 2005 willekeurig gekozen en is zijn schade aan het graszaad als gevolg van de muizenplaag ontstaan, zodat ook deze schade voor de eenmalige vergoeding in aanmerking dient te komen.
2.3.1. Dit betoog faalt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft het Faunafonds zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat grondgebruikers na 1 maart 2005 bekend konden zijn met de veldmuizenproblematiek en dat vanaf die datum van hen mocht worden verwacht dat zij hiertegen maatregelen zouden nemen. Vaststaat dat de schade is geconstateerd op 13 juli 2005. Deze schade komt daarmee niet in aanmerking voor de bijzondere eenmalige tegemoetkoming.
2.4. [appellant] betwist voorts het oordeel van de rechtbank dat het Faunafonds in redelijkheid aan hem heeft kunnen tegenwerpen dat hij zelf maatregelen had kunnen treffen, ter voorkoming van schade veroorzaakt door veldmuizen. [appellant] stelt dat hij, naast het strooien van gif, muizenbedden heeft geplaatst en dat er geen andere mogelijkheden waren om de schade te voorkomen.
2.4.1. Dit betoog faalt evenzeer. Nu voor het doden van veldmuizen een provinciale vrijstelling gold, stond het [appellant] vrij alle toegestane middelen toe te passen om veldmuizen te verontrusten of te doden ter voorkoming en beperking van dreigende schade. Het Faunafonds heeft in het besluit van 6 februari 2007 verwezen naar de, onder meer in het Handboek Faunaschade genoemde, middelen ter voorkoming of beperking van schade veroorzaakt door veldmuizen, zoals het plaatsen van klemmen, vallen en muizenlokdoosjes, het leggen van vergif en het aanbieden van alternatief, al dan niet behandeld, voedsel, of een combinatie daarvan. Ten aanzien van het plaatsen van muizenbedden, welk middel niet genoemd wordt in het Handboek Faunaschade, heeft het Faunafonds zich op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat dit een geëigend middel is om muizen te weren. Het Faunafonds heeft in dat verband overwogen dat ook nieuwe, nog niet vermelde soorten maatregelen genomen kunnen worden, mits die maatregelen van tevoren worden aangemeld, zodat de werking daarvan vooraf door het Faunafonds kan worden beoordeeld. Dit standpunt is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. Gelet hierop en op de door het Faunafonds genoemde middelen ter voorkoming van schade welke [appellant] had kunnen aanwenden, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het Faunafonds zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het enkel strooien van gif onvoldoende is om aan te nemen dat [appellant] op adequate wijze van de vrijstelling gebruik heeft gemaakt.
Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het Faunafonds in afwijking van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling een tegemoetkoming in de geleden schade had dienen toe te kennen.
2.5. Voor het oordeel dat, zoals [appellant] stelt, het Faunafonds bij de besluitvorming onzorgvuldig heeft gehandeld, bestaat geen grond.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
350-512.