Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF8968

Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801132/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 20 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veghel (hierna: het college) aan [vergunninghouders] vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het aanleggen van een bos aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200801132/1. Datum uitspraak: 15 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], beiden wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2976 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 januari 2008 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Veghel. 1. Procesverloop Bij besluit van 20 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veghel (hierna: het college) aan [vergunninghouders] vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het aanleggen van een bos aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 9 mei 2006 heeft het college het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 januari 2008, verzonden op 14 januari 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 13 maart 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2008, waar [appellanten], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Muller, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar vergunninghouders, bijgestaan door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, gehoord. 2. Overwegingen 2.1. De vrijstelling betreft de aanleg van 7,7 hectare bosgebied met wandelpaden. 2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied-Ag-". De aanleg van bos is in strijd met deze bestemming. De afwijking van het bestemmingsplan betreft de wijziging van extensief dagrecreatief medegebruik in hoofdgebruik. 2.3. De vrijstelling is krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend. Ingevolge die bepaling, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. 2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat het college bij de verlening van de vrijstelling gebruik mocht maken van de door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: gedeputeerde staten) afgegeven verklaring van geen bezwaar, heeft miskend dat in het Streekplan Noord-Brabant 2002 "Brabant in Balans" (hierna: het streekplan) niet is opgenomen dat toerisme en recreatie dienen te worden ontwikkeld en het project in strijd is met het reconstructieplan "Peel en Maas" (hierna: het reconstructieplan). 2.4.1. Dit betoog faalt. In het streekplan is het gebied, waarin het perceel is gelegen, aangemerkt als Agrarische Hoofdstructuur met de aanduiding landbouw, zoekgebied veeverdichtingsgebieden. Volgens hoofdstuk 3.4.10 is het streven om in als zodanig aangewezen gebieden aan het buitengebied gebonden toerisme en recreatie volop de ruimte te geven, maar moet de ontwikkeling van toerisme en recreatie zich verdragen met de gevestigde en te ontwikkelen landbouw. In hoofdstuk 3.4.10 is voorts vermeld dat nieuwe verblijfsrecreatiebedrijven en bezoekersintensieve dagrecreatiepunten in ieder geval niet zijn toegestaan in de landbouwontwikkelingsgebieden met accent intensieve veehouderij, die worden aangewezen in het kader van het project "Revitalisering Landelijk Gebied'. Het perceel is niet gelegen binnen een landbouwgebied met accent intensieve veehouderij. Bovendien is het bos niet aangelegd ten behoeve van intensieve recreatie. Gelet hierop, heeft het in beroep aangevoerde de rechtbank terecht geen grond gegeven voor het oordeel dat het bos de onderneming van [appellant A], waarin varkens worden gehouden, naast het bos en de pluimveehouderij van [appellant B] op ongeveer 250 meter ervan, zodanig in hun uitbreidingsmogelijkheden zal beperken, dat gedeputeerde staten in verband daarmee in redelijkheid geen verklaring van geen bezwaar hebben kunnen afgeven, zodat deze niet aan de vrijstelling ten grondslag mocht worden gelegd. De rechtbank heeft met juistheid evenmin aangenomen dat het project in strijd is met het reconstructieplan. Daartoe heeft zij terecht in aanmerking genomen dat het perceel grotendeels binnen een gebied is gelegen, waarin landbouw, wonen en natuur met elkaar worden verweven. [appellanten] kunnen niet worden gevolgd in de door hen voorgestane uitleg van de term "verwevingsgebied", die uitsluit dat natuur met landbouw wordt verweven. 2.5. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank, door hen niet te volgen in het betoog dat aan de vrijstelling geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt, heeft miskend dat het project een grote inbreuk maakt op het planologisch regime, in strijd is met het gemeentelijke planologisch beleid, niet economisch uitvoerbaar is, parkeerplaatsen ontbreken, geen onderzoek is gedaan naar de luchtkwaliteit en geen wildwerende maatregelen zijn getroffen. 2.5.1. De ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling wordt gevormd door de "ruimtelijke onderbouwing betreffende verzoek tot bosaanleg op het perceel [locatie] te [plaats] door Staro bos- en natuurbeheer", de inspraaknotitie "Vrijstellingsprocedure inzake de aanleg bosgebied nabij Akkerweg 3 te Boerdonk" van 1 maart 2005 en de notitie "Zienswijzen en reactie op de zienswijzen" van 26 september 2005. In die stukken is ingegaan op de relatie tussen het project en de bestaande planologische mogelijkheden. De rechtbank heeft met juistheid daarmee een toereikende beschrijving gegeven geacht van de inbreuk van het project op het bestaande planologische regime. In de ruimtelijke onderbouwing heeft het college uiteengezet dat het project strookt met het gevoerde beleid dat is neergelegd in de "Structuurvisie Plus Uden/Veghel" en de "Structuurvisie Boerdonk". Hierbij geldt als uitgangspunt, voor zover thans van belang, dat jonge ontginningen grootschalig en open worden gehouden. Volgens de ruimtelijke onderbouwing is het perceel gelegen tussen een kleinschalig, oud peelontginningsgebied en het bosgebied "Het Hurkske". Ook vóór de aanleg van het bos was daarom al geen sprake meer van openheid. De grootschalige structuur wordt evenmin aangetast, omdat alleen de rand van het bosgebied opschuift en geen verdere versnippering plaatsvindt, aldus die onderbouwing. De rechtbank heeft voorts terecht geen strijd met het gemeentelijk gevoerde beleid aangenomen. Het betoog van [appellanten] dat de aanleg van het bos niet economisch uitvoerbaar is, parkeerplaatsen ontbreken, geen onderzoek is gedaan naar de luchtkwaliteit en geen wildwerende maatregelen zijn getroffen, is een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank heeft daarin geen grond gevonden voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing niet aan de eisen voldoet die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld. [appellanten] hebben niet betoogd waarom dat oordeel onjuist is. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.C.K.W. Bartel en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Oudenaller voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008 313-430.