Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF8974

Datum uitspraak2008-10-09
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805836/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 17 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Pekela (hierna: het college) aan [vergunninghouders] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van fermentatie-installaties voor de productie van bio-ethanol en vergistingsinstallaties voor de productie van biogas en het opwekken van groene stroom op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 25 juni 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200805836/2. Datum uitspraak: 9 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: 1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats], verzoekers, en het college van burgemeester en wethouders van Pekela, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Pekela (hierna: het college) aan [vergunninghouders] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van fermentatie-installaties voor de productie van bio-ethanol en vergistingsinstallaties voor de productie van biogas en het opwekken van groene stroom op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 25 juni 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2008, en [verzoeker sub 2] (bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2008, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2008, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2008, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 september 2008, waar [verzoeker sub 1], in persoon, en [verzoeker sub 2], beiden bijgestaan door mr. drs. E. Kronemeijer, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Snel, advocaat te Groningen, en M. Gruis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [vergunninghouders], in persoon en bijgestaan door mr. J.H. Mastenbroek, advocaat te Groningen, ter zitting gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep van [verzoeker sub 2] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk is, omdat hij geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht. 2.2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht. [verzoeker sub 2] heeft geen zienswijzen naar voren gebracht. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Dat het bestreden besluit op onderdelen afwijkt van het ontwerpbesluit maakt dit niet anders, nu [verzoeker sub 2] hierdoor niet wordt benadeeld. Het beroep zal, gelet hierop, niet-ontvankelijk worden verklaard. Het verzoek van [verzoeker sub 2] om het treffen een voorlopige voorziening dient om die reden te worden afgewezen. 2.3. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep van [verzoeker sub 1] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk is, omdat [verzoeker sub 1] geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 2.3.1. [verzoeker sub 1] woont op meer dan 300 meter van de inrichting. Vooralsnog is het niet onaannemelijk dat ter plaatse van [verzoeker sub 1]s woning milieugevolgen van de inrichting zullen worden ondervonden, zodat een rechtstreeks betrokken belang van [verzoeker sub 1] bij het bestreden besluit en daarmee de ontvankelijkheid van het beroep in de bodemprocedure niet kan worden uitgesloten. In zoverre bestaat geen aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.4. In voorschrift 9.1 van de vergunning is bepaald dat de inrichting pas in gebruik mag worden genomen indien de aan- en afvoer van goederen kan plaatsvinden over de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. Ter zitting is gebleken dat, alvorens de desbetreffende weg kan worden aangelegd, een planologische besluitvormingsprocedure moet worden doorlopen, zodat de in gebruik name van die weg nog geruime tijd in beslag zal nemen. Aldus heeft [verzoeker sub 1] geen spoedeisend belang bij treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek van [verzoeker sub 1] tot het treffen van een voorlopige voorziening dient om die reden te worden afgewezen. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst de verzoeken af. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat. De voorzitter w.g. Drouen is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat te ondertekenen. Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2008 375-579.