Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF8980

Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800575/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Helder (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van een bestaande woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200800575/1. Datum uitspraak: 15 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2602 van de rechtbank Alkmaar van 3 december 2007 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Den Helder. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Helder (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van een bestaande woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 december 2007, verzonden op 14 december 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2008, waar [appellant], bijgestaan door H. v.d. Laan, en het college, vertegenwoordigd door M.A.M. Rodenburg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het college heeft - onder meer - geweigerd bouwvergunning te verlenen omdat naar zijn oordeel het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. 2.2. De rechtbank heeft overwogen dat geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het college niet op het negatieve welstandsadvies heeft mogen afgaan, zodat het college, gelet op artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, de bouwvergunning kon weigeren. Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van het door [appellant] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel overwogen dat, wat daar in dit geval ook van zij, een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan leiden tot verlening van bouwvergunning in strijd met de wet. 2.3. [appellant] heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank wat betreft de strijd met redelijke eisen van welstand niet inhoudelijk bestreden. Niet is gebleken dat het oordeel van de rechtbank en de motivering daarvan onjuist zouden zijn. Gelet op het feit dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat de bouwvergunning niet, ondanks de strijd met redelijke eisen van welstand, verleend dient te worden en het college dus niet tot de conclusie is gekomen dat er redenen waren om van het negatieve welstandsadvies af te wijken, moest het college, gezien het dwingend bepaalde in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, weigeren voor het bouwplan bouwvergunning te verlenen. De stelling van [appellant] dat geen rekening is gehouden met de moeilijke omstandigheden waaronder de bouwwerkzaamheden hebben plaatsgevonden, waaronder begrepen een geschil over eigendomsrecht met de bewoner van het naastgelegen pand, kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel. Ditzelfde geldt voor het door [appellant] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel. 2.4. Ten aanzien van het door [appellant] ingenomen standpunt dat sprake is geweest van toezeggingen waaraan in rechte te honoreren verwachtingen konden worden ontleend, geldt dat dit pas in hoger beroep is aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds voor de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en [appellant] dat uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Offers w.g. Van Heusden lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008 163-552.