
Jurisprudentie
BF8983
Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800584/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800584/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 6 maart 2007 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) de algehele sluiting bevolen van coffeeshop [naam coffeeshop], gelegen aan de [locatie] te [plaats], met onmiddellijke ingang na ontvangst van dit besluit en voor de duur van zes maanden.
Uitspraak
200800584/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2643 van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2007 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) de algehele sluiting bevolen van coffeeshop [naam coffeeshop], gelegen aan de [locatie] te [plaats], met onmiddellijke ingang na ontvangst van dit besluit en voor de duur van zes maanden.
Bij besluit van 7 juni 2007 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2007, verzonden op 13 december 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 juni 2007 vernietigd en bepaald dat de burgemeester opnieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 maart 2008.
Bij besluit van 26 maart 2008 heeft de burgemeester het bezwaar van [wederpartij] opnieuw ongegrond verklaard.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2008, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J. Domstorff-van Alphen en mr. E.C. Duitman, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente Rotterdam, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. I.A. Kamans, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 13b van de Opiumwet, zoals dit luidde ten tijde van belang, is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.2. Aan de maatregel tot sluiting van "[naam coffeeshop]" ligt het beleid "Coffeeshops met beleid" ten grondslag, welk beleid, sinds de inwerkingtreding van artikel 13b van de Opiumwet en op grond van deze bepaling, is geactualiseerd en - voor zover het beleid ziet op te nemen handhavingsmaatregelen - is aangescherpt in de notitie "Coffeeshops met beleid 2003". Volgens dit beleid dienen bij de exploitatie van een coffeeshop de zogeheten AHOJG-plus-criteria (hierna: de gedoogcriteria) te worden nageleefd. Dit houdt onder meer in dat aanwezigheid van of verkoop aan minderjarigen in coffeeshops niet wordt gedoogd. Uit het in het beleid opgenomen handhavingsarrangement volgt dat het niet voldoen aan dit criterium leidt tot sluiting van de coffeeshop, waarbij als uitgangspunt een sluiting voor de duur van zes maanden wordt gehanteerd. Indien hiertoe aanleiding bestaat kan de sluiting worden gematigd tot drie maanden of verscherpt tot twaalf maanden.
2.3. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de burgemeester een op 9 januari 2007 opgesteld politierapport ten grondslag gelegd, waaruit blijkt dat op 21 december 2006 in "[naam coffeeshop]" aan een zeventienjarige softdrugs zijn verkocht. De juistheid van deze bevindingen is niet in geschil.
2.4. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd omdat de burgemeester naar haar oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de duur van de sluiting van "[naam coffeeshop]" is gesteld op zes maanden en geen aanleiding is gezien de duur van de sluiting te matigen.
2.5. De burgemeester kan zich met dit oordeel van de rechtbank niet verenigen. Hij betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat het overtreden van de Opiumwet en het schenden van de openbare orde die het noodzakelijk gevolg zijn van de exploitatie van een coffeeshop, slechts worden gedoogd binnen de in de gedoogcriteria gestelde grenzen. Overtredingen van de Opiumwet buiten deze grenzen, waaronder de verkoop van softdrugs aan minderjarigen, betreffen schendingen van de openbare orde waartegen handhavend dient te worden opgetreden, aldus de burgemeester. Gelet op het belang dat wordt gediend met het beschermen van kwetsbare groepen tegen de nadelige effecten van het gebruik van softdrugs, is volgens hem in het voorliggende geval sprake van een ernstige overtreding die de bevolen tijdelijke sluiting van "[naam coffeeshop]" rechtvaardigt. In dit verband komt volgens de burgemeester bovendien gewicht toe aan de omstandigheid dat uit de verklaring van de aangehouden minderjarige en twee andere minderjarigen, het beeld naar voren komt dat onder jongeren bekend is dat in "[naam coffeeshop]" niet altijd om een legitimatiebewijs wordt gevraagd. Dat zich de voorgaande twaalf jaar in "[naam coffeeshop]" geen incidenten hebben voorgedaan die hebben geleid tot het opleggen van een bestuurlijke maatregel, doet aan de ernst van de geconstateerde overtreding niet af, aldus de burgemeester.
2.5.1. De burgemeester was tot handhavend optreden bevoegd, nu vaststaat dat in "[naam coffeeshop]" aan een minderjarige softdrugs zijn verkocht.
2.5.2. De rechtbank verwijst ter motivering van haar oordeel dat de burgemeester nader had moeten motiveren waarom geen aanleiding is gezien de duur van de sluiting van "[naam coffeeshop]" te matigen, naar een uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2007 (zaak nr. 200604457/1). Die zaak betreft de tijdelijke sluiting van coffeeshop "[naam coffeeshop 2]" in Rotterdam, in verband met het daarin verkopen van softdrugs aan een minderjarige. In onder meer de onbesproken exploitatiegeschiedenis van die coffeeshop en de omstandigheid dat de exploitant maatregelen had genomen om verdere incidenten te voorkomen, zag de burgemeester destijds aanleiding de duur van de tijdelijke sluiting van die coffeeshop te matigen.
2.5.3. Vaststaat dat zich in "[naam coffeeshop]" in de tien jaar sinds de aanvang van het beleid geen incidenten hebben voorgedaan die tot bestuurlijk optreden hebben geleid, en dat bij 24 controles in de laatste drie jaar van die periode geen overtredingen zijn geconstateerd. Maar, anders dan in genoemde zaak over de tijdelijke sluiting van coffeeshop "[naam coffeeshop 2]", is niet gebleken dat na de overtreding maatregelen zijn genomen om incidenten als hier aan de orde te voorkomen.
De burgemeester heeft daarnaast betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat de aangehouden minderjarige heeft verklaard dat hij vaker in de coffeeshop is geweest en dat van hem - nadat hij bij eerdere bezoeken een legitimatiebewijs zou hebben getoond waaruit zijn meerderjarigheid zou blijken - als bekende bezoeker niet meer werd gevraagd zich te legitimeren. Hierbij heeft de burgemeester van belang mogen achten dat [wederpartij] en de medewerker die de softdrugs aan de minderjarige heeft verkocht, hebben bevestigd dat het gebruikelijk was om vaste klanten van de coffeeshop niet langer een legitimatiebewijs te vragen. Gelet hierop, heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat gevaar bestaat voor herhaling van een incident als hier aan de orde.
2.5.4. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester zich in het besluit op bezwaar voldoende rekenschap heeft gegeven van de onbesproken exploitatiegeschiedenis van "[naam coffeeshop]". Afgewogen tegen de hiervoor geschetste omstandigheden, heeft de burgemeester in die exploitatiegeschiedenis echter geen aanleiding tot matiging van de duur van de tijdelijke sluiting van "[naam coffeeshop]" gezien en heeft hij vastgehouden aan de in zijn beleid als uitgangspunt neergelegde sluitingsduur van zes maanden. Dit standpunt acht de Afdeling niet onjuist. Het betoog slaagt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 7 juni 2007 beoordelen, voor zover dit bespreking behoeft.
2.7. De beroepsgrond van [wederpartij] dat hem ten onrechte geen termijn is gegund om sluiting van "[naam coffeeshop]" te voorkomen, is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. [wederpartij] heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld. Nu evenmin sprake is van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over deze beroepsgrond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld, valt deze beroepsgrond thans dientengevolge buiten het geding.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Het besluit van 26 maart 2008 is een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. De Afdeling zal dit besluit op grond van artikel 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van die wet, in de beoordeling betrekken.
2.8.1. Bij genoemd besluit heeft de burgemeester het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 6 maart 2007 opnieuw ongegrond verklaard.
2.8.2. Met de vernietiging van de aangevallen uitspraak is de grondslag aan dit besluit komen te ontvallen. Het beroep tegen dit besluit is gegrond. De Afdeling zal dit besluit vernietigen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2007 in zaak nr. 07/2643;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van de burgemeester van Rotterdam van 26 maart 2008, kenmerk A.B.2007.1.09887/EP, gegrond;
V. vernietigt dit besluit.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
350-546.