
Jurisprudentie
BF8984
Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800533/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800533/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluiten van 17 augustus 2007 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) de vergunning voor de exploitatie van horeca-inrichting "[naam inrichting]", gevestigd aan de [locatie] te [plaats], met onmiddellijke ingang voor de duur van zes maanden ingetrokken en de algehele sluiting van die inrichting bevolen met onmiddellijke ingang voor de duur van zes maanden.
Uitspraak
200800533/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/4171 en 07/4172 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 17 augustus 2007 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) de vergunning voor de exploitatie van horeca-inrichting "[naam inrichting]", gevestigd aan de [locatie] te [plaats], met onmiddellijke ingang voor de duur van zes maanden ingetrokken en de algehele sluiting van die inrichting bevolen met onmiddellijke ingang voor de duur van zes maanden.
Bij besluit van 13 november 2007 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2007, verzonden op 18 december 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, in de bodemzaak het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 november 2007 vernietigd en bepaald dat de burgemeester opnieuw op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2008.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2008, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J. Domstorff-van Alphen en mr. E.C. Duitman, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente Rotterdam, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. I.A. Kamans, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.3.6, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2004 (hierna: APV), kan de burgemeester de exploitatievergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:
a. naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting door de aanwezigheid van de inrichting nadelig wordt beïnvloed;
[…]
c. aannemelijk is dat de exploitant of de beheerder betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
d. de exploitant of de beheerder strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;
[…]
f. zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
[…].
Ingevolge artikel 2.3.7, eerste lid, aanhef en onder c, kan de burgemeester een inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien een van de in artikel 2.3.6, tweede lid, genoemde situaties zich voordoet.
Met het oog op de uitvoering van de aan de burgemeester ingevolge de artikelen 2.3.6 en 2.3.7 van de APV toekomende bevoegdheden en de handhaving van het horecabeleid, is in de Horecanota Rotterdam 2007-2011 een "handhavingsarrangement" neergelegd bij wege van beleidsregel. In dit arrangement wordt een steekincident aangemerkt als een zeer ernstig incident, dat bij een eerste plaatsvinden leidt tot intrekking van de exploitatievergunning en/of sluiting van de inrichting voor de duur van drie, zes of twaalf maanden. Uitgangspunt is dat de sluiting van een horeca-inrichting geldt voor een periode van zes maanden en dat de duur van de sluiting kan worden gematigd tot drie of verzwaard tot twaalf maanden.
2.2. Ter zitting is komen vast te staan dat [wederpartij] [naam inrichting] inmiddels definitief heeft gesloten. De burgemeester heeft niettemin belang bij een beoordeling van zijn hoger beroep, nu de voorzieningenrechter het besluit van 13 november 2007 heeft vernietigd en, zoals de burgemeester terecht heeft betoogd, niet is uitgesloten dat dit oordeel van de voorzieningenrechter door [wederpartij] ten grondslag zal worden gelegd aan een vordering tot schadevergoeding.
2.3. Aan het besluit op bezwaar heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat op 28 mei 2007 in [naam inrichting] een steekpartij heeft plaatsgevonden, waarbij twee personen gewond zijn geraakt. Daarnaast heeft de burgemeester laten meewegen dat in het café goederen zijn aangetroffen waarvan bekend is dat deze voor het gebruik van cocaïne worden gebruikt. De burgemeester heeft voorts van belang geacht dat in de nacht van 15 op 16 april 2006 in de inrichting een bedreiging met een mes heeft plaatsgevonden. Ook heeft hij gewicht toegekend aan de omstandigheid dat geen maatregelen ter voorkoming van herhaling van incidenten zijn genomen en dat bij de aanvraag voor een exploitatievergunning niet juist is gehandeld. Tot slot heeft de burgemeester in aanmerking genomen dat omwonenden herhaaldelijk hebben geklaagd over geluidsoverlast van [naam inrichting], dat hierin mogelijk gestolen goederen worden verhandeld en dat sprake is van schijnbeheer nu een daartoe niet bevoegd persoon nauw betrokken is bij de bedrijfsvoering van de inrichting.
2.4. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat naar zijn oordeel redenen bestaan de duur van de intrekking van de exploitatievergunning en de tijdelijke sluiting te matigen tot drie maanden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, heeft [wederpartij] met betrekking tot het incident op 28 mei 2007 adequaat gehandeld en is het gebruik van harddrugs in [naam inrichting] niet aannemelijk gemaakt.
2.5. De burgemeester kan zich met het oordeel van de voorzieningenrechter niet verenigen. Hij betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte overweegt dat [wederpartij] met betrekking tot het incident op 28 mei 2007 adequaat heeft gehandeld. Volgens de burgemeester kan het voorafgaand aan het incident herhaaldelijk met zachte hand uit de inrichting verwijderen van de verdachte van de steekpartij, niet als zodanig worden aangemerkt, temeer nu dit is gedaan door een persoon die niet in [naam inrichting] werkzaam is. De omstandigheden dat de verdachte herkenbaar onder invloed van alcohol en drugs was en ongewenst en agressief gedrag vertoonde, hadden [wederpartij] moeten bewegen verdergaande maatregelen te nemen om te voorkomen dat hij de inrichting weer zou betreden, aldus de burgemeester. Hij voert aan dat de inrichting kon worden afgesloten, dat iemand de toegang had kunnen bewaken en dat de politie kon worden gebeld.
2.5.1. Gelet op de bewoordingen van artikel 2.3.6, tweede lid, en artikel 2.3.7, eerste lid, aanhef en onder a, zijn de bevoegdheden van de burgemeester om een exploitatievergunning in te trekken en de sluiting van een horeca-inrichting te bevelen, discretionair van aard. Het besluit van 13 november 2007, waarin de met toepassing van deze bevoegdheden genomen besluiten van 17 augustus 2007 zijn gehandhaafd, zal daarom terughoudend moeten worden getoetst.
2.5.2. Uit een van het incident op 28 mei 2007 opgemaakt politierapport van 31 mei 2007 blijkt dat de verdachte van de steekpartij voorafgaand aan dit incident in de inrichting aanwezig was en hier, mogelijk onder invloed van drugs en alcohol, hinderlijk en agressief gedrag vertoonde. Naar aanleiding hiervan is hij door twee in [naam inrichting] aanwezige personen twee keer uit de inrichting verwijderd, waarbij hij één van hen de tweede keer een vuistslag heeft gegeven. Na de laatste verwijdering is de verdachte opnieuw de inrichting binnengekomen en vond een steekpartij plaats, waarbij de twee personen die hem eerder uit de inrichting hadden verwijderd, gewond zijn geraakt.
De Afdeling ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de in het politierapport gegeven feitelijke weergave van dit incident.
2.5.3. Met de voorzieningenrechter wordt overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het incident op 28 mei 2007 het woon- en leefklimaat in de omgeving van [naam inrichting] nadelig heeft beïnvloed. In aanvulling daarop overweegt de Afdeling dat de burgemeester dit incident heeft mogen aanmerken als een schending van de openbare orde, nu dit plaatsvond in een voor het publiek toegankelijk lokaal. Gelet op artikel 2.3.6, tweede lid, en artikel 2.3.7, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV, was de burgemeester derhalve bevoegd te besluiten tot intrekking van de exploitatievergunning voor [naam inrichting] en tijdelijke sluiting van deze inrichting.
2.5.4. Het oordeel van de voorzieningenrechter dat intrekking van de exploitatievergunning en sluiting van [naam inrichting] voor een periode langer dan drie maanden onevenredig is, deelt de Afdeling niet. Met de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen geeft de voorzieningenrechter blijk van een onvoldoende terughoudende toetsing van het besluit op bezwaar. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestond tot matiging van de opgelegde sancties. Gelet op de hoge eisen die uit hoofde van haar functie aan [wederpartij] mogen worden gesteld met betrekking tot het voorkomen van wanordelijkheden in de door haar gedreven inrichting, heeft de burgemeester die aanleiding niet hoeven vinden in het optreden van [wederpartij] ten tijde van het incident op 28 mei 2007. De burgemeester heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van haar verwacht had mogen worden dat zij voorafgaand aan dit incident verderstrekkende maatregelen zou treffen om te voorkomen dat de uit de inrichting verwijderde persoon hierin zou terugkeren.
Voorts heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat de burgemeester tot matiging van de opgelegde sancties had moeten overgaan omdat het gebruik van harddrugs in [naam inrichting] niet aannemelijk is gemaakt. De burgemeester betoogt terecht dat de voorzieningenrechter aldus heeft miskend dat reeds de steekpartij op 28 mei 2007 volgens het handhavingsarrangement leidt tot tijdelijke intrekking van de exploitatievergunning en sluiting van de inrichting voor de duur van - in beginsel - zes maanden. De overige door de burgemeester in het besluit op bezwaar genoemde incidenten, waaronder het gestelde gebruik van harddrugs in [naam inrichting] en het incident uit 2006, hadden hem er slechts toe kunnen brengen de opgelegde sancties te verzwaren.
2.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en op de omstandigheid dat de burgemeester voor een verzwaring van de opgelegde sanctie geen aanleiding heeft gezien, behoeft de hogerberoepsgrond gericht tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat het gebruik van harddrugs in de inrichting niet aannemelijk is gemaakt, geen bespreking. Eveneens kan in het midden worden gelaten in hoeverre het incident uit 2006 door de burgemeester in zijn besluitvorming mocht worden meegewogen.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van de burgemeester van 13 november 2007 alsnog ongegrond verklaren.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2007 in zaak nr. 07/4172;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
350-546.