
Jurisprudentie
BF8998
Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803118/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803118/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) de bijhouding van de persoonslijst van [wederpartij] in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) ambtshalve opgeschort en bepaald dat dit besluit terugwerkt tot 29 augustus 2006.
Uitspraak
200803118/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2522 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 maart 2008 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) de bijhouding van de persoonslijst van [wederpartij] in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) ambtshalve opgeschort en bepaald dat dit besluit terugwerkt tot 29 augustus 2006.
Bij besluit van 27 juni 2007 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond (lees: gegrond) verklaard en het besluit van 26 september 2006 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 26 maart 2008, verzonden op 31 maart 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 juni 2007 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2008.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.A.M. van Kollenburg-van Linder en mr. M. Heutink, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente Eindhoven, alsmede M. Hertogs, ambtenaar in dienst van de gemeente Den Haag die met instemming van de gemachtigden van het college namens het college mede het woord heeft gevoerd, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. L.M.J.S. Helder, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 48, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA) worden aan de aangifte van vertrek van de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland zal verblijven, gegevens betreffende het volgende land van verblijf en het eerste adres van verblijf in dat land ontleend.
Ingevolge het tweede lid draagt, indien een ingezetene als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met het doen van aangifte, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van inschrijving ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het vertrek, het volgende land van verblijf en het eerste adres van verblijf in dat land. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de ingezetene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
2.2. Niet in geschil is dat [wederpartij] gedurende enige tijd niet heeft verbleven op het in de GBA van de gemeente Eindhoven ingeschreven adres, maar op het adres van haar zuster in de plaats Reuver in de gemeente Beesel.
2.3. Deze omstandigheid heeft het college ertoe gebracht in het in bezwaar gehandhaafde besluit met toepassing van artikel 48, tweede lid, van de Wet GBA, over te gaan tot het ambtshalve opschorten van het bijhouden van de persoonslijst van [wederpartij] met opname hierop van het gegeven "vertrek naar onbekend".
2.4. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd, omdat ambtshalve opschorting van het bijhouden van de persoonslijst ingevolge artikel 48, tweede lid, van de Wet GBA, naar haar oordeel slechts kan plaatsvinden wanneer een ingezetene daadwerkelijk naar het buitenland is vertrokken.
2.5. Het college betoogt dat de rechtbank aldus een te enge interpretatie van dit artikel heeft gegeven. Volgens het college kan ook tot het ambtshalve opschorten van het bijhouden van de persoonslijst worden overgegaan wanneer iemand niet naar het buitenland vertrekt, maar verhuist naar een andere gemeente in Nederland en daar niet wordt ingeschreven.
2.5.1. Vaststaat dat [wederpartij] in de gemeente Beesel geen schriftelijke aangifte van adreswijziging als bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Wet GBA heeft gedaan en dat het college van die gemeente er niet ambtshalve toe is overgegaan [wederpartij] in de GBA in te schrijven. Aldus is een situatie ontstaan waarin [wederpartij] feitelijk verblijf hield in een andere gemeente dan waar zij in de GBA stond ingeschreven. Met de rechtbank wordt overwogen dat artikel 48, tweede lid, van de Wet GBA voor die situatie geen grondslag biedt voor het ambtshalve opschorten van het bijhouden van de persoonslijst. Die bepaling ziet alleen op de situatie waarin een ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland zal verblijven, in gebreke is met het doen van aangifte, terwijl van [wederpartij] bekend was dat en op welk adres zij binnen Nederland verbleef. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het in de Wet GBA neergelegde systeem van gegevensverwerking eraan in de weg staat dat het bijhouden van gegevens van een in Nederland verblijvend persoon in een gemeente wordt opgeschort zonder voortzetting van het bijhouden van die gegevens in een andere gemeente, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het besluit van het college op een onjuiste grondslag is gebaseerd en om die reden niet in stand kan worden gelaten. Het betoog van het college faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Het college zal op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Eindhoven aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. bepaalt dat van de gemeente Eindhoven een griffierecht van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
350-546.