
Jurisprudentie
BF9003
Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800746/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800746/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 7 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een uitgaanscentrum aan de [locatie] te [plaats].
Uitspraak
200800746/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een uitgaanscentrum aan de [locatie] te [plaats].
Dit besluit is bij uitspraak van 10 oktober 2007 in zaak nr. 200702048/1 door de Afdeling vernietigd voor zover aan de vergunning geen voorschriften zijn verbonden ter controle van de geluidsgrenswaarden en omtrent het houden van toezicht, en voor zover vergunning is verleend voor het in werking zijn van een skybeamer. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het college bij besluit van 19 december 2007 een nieuw besluit genomen. Dit besluit is op 24 december 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2008, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. H.A. Gooskens, en het college, vertegenwoordigd door E. Kramer en P. van Horen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Verder is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. J.L.C.M. Coolen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In haar uitspraak van 10 oktober 2007 heeft de Afdeling geoordeeld dat de aanwezigheid van toezichthouders noodzakelijk moet worden geacht ter beperking van hinder en overlast, en dat het college over dit onderwerp ten onrechte geen voorschrift aan de vergunning heeft verbonden.
Naar aanleiding hiervan heeft het college voorschrift 1.4 aan de vergunning verbonden. Daarin is bepaald dat minimaal één maal in de zes weken overleg dient plaats te vinden tussen de drijver van de inrichting, de gemeente en de politie waarbij het effect en het aantal toezichthouders dat in de inrichting aanwezig moet zijn wordt bepaald.
2.1.1. [appellanten] voeren aan dat voorschrift 1.4 niet toereikend is om te bewerkstelligen dat voldoende toezicht wordt gehouden. Zij betogen dat dit voorschrift geen garantie biedt dat daadwerkelijk toezichthouders in de inrichting aanwezig zijn en dat ten onrechte niet is vermeld wat de toezichthouders doen en waarop zij toezicht houden.
2.1.2. Het college heeft ter zitting uiteengezet dat het inherent is aan de bedrijfsvoering van een inrichting als hier aan de orde, dat er toezichthouders aanwezig zijn. Het heeft daarom volgens het college geen toegevoegde waarde om dit nog eens in een voorschrift te bevestigen. Dit standpunt heeft het college in redelijkheid kunnen innemen. Het is naar het oordeel van de Afdeling verder duidelijk dat toezichthouders toezicht zullen houden op de activiteiten binnen de inrichting om hinder en overlast te voorkomen. Het college heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat het niet nodig is om dit in de vergunningvoorschriften te vermelden. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat, zoals [appellanten] betogen, in voorschrift 1.4 ten onrechte niet is vermeld dat toezichthouders aanwezig moeten zijn of dat ten onrechte niet de werkzaamheden van toezichthouders zijn omschreven.
Het college heeft ter zitting uiteengezet dat tijdens het overleg dat éénmaal in de zes weken plaatsvindt, onder meer een risicoanalyse zal worden gemaakt van ieder evenement en bepaald zal worden hoeveel toezichthouders ingezet dienen te worden. Met voorschrift 1.4 is gewaarborgd dat dit overleg blijft plaatsvinden. Daarmee is volgens het college een voor de inrichting in kwestie voldoende toegesneden regeling op het punt van toezicht in de vergunning opgenomen. De Afdeling vindt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
De beroepsgrond faalt.
2.2. In haar uitspraak van 10 oktober 2007 heeft de Afdeling geoordeeld dat, nu het gebruik van een skybeamer kan leiden tot aantasting van het nachtelijk duister en hinder van omwonenden door lichteffecten, het college deze gevolgen had dienen te beoordelen bij de vraag of vergunning kon worden verleend. Om deze reden is het besluit van 7 februari 2007 vernietigd voor zover vergunning voor het in werking zijn van de skybeamer is verleend.
Het college heeft bij het thans bestreden besluit opnieuw vergunning verleend voor het in werking zijn van de skybeamer.
2.2.1. [appellanten] voeren aan dat het college ten onrechte niet de hinder van omwonenden door lichteffecten bij de beoordeling van het bestreden besluit heeft betrokken. Zij betogen hinder te ondervinden van de lichteffecten die door het kantelen van de skybeamer ontstaan. Het college heeft daarom volgens hen ten onrechte geen voorschriften aan de vergunning verbonden die het kantelen van de skybeamer verbieden.
2.2.2. In het bestreden besluit is bepaald dat de aanvraag deel uitmaakt van de vergunning. In de aanvraag om vergunning is vermeld dat de skybeamer een stralingshoek van maximaal 30 graden ten opzichte van de verticale as heeft. Gelet hierop is in de vergunning reeds bepaald dat de skybeamer slechts beperkt mag worden gekanteld. De vergunning laat dus niet toe, zoals [appellanten] kennelijk vrezen, dat de skybeamer zodanig ver wordt gekanteld dat hun huis of tuin kan worden beschenen. Zij hebben ter zitting niet kunnen aangeven op welke manier zij desondanks hinder van de skybeamer zullen (kunnen) ondervinden. Het beroep geeft de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat het gebruik van de skybeamer zodanige hinder kan veroorzaken, dat het college de vergunning hiervoor had moeten weigeren of daaraan nadere voorschriften had moeten verbinden.
De beroepsgrond faalt.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
262-578.