
Jurisprudentie
BF9009
Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801664/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801664/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 24 augustus 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [appellante] een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Uitspraak
200801664/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Haarlem, waarvan de vennoten zijn [vennoot sub 1], [vennoot sub 2] en [vennoot sub 3], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/4996 van de rechtbank Haarlem van 24 januari 2008 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [appellante] een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 22 juni 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 januari 2008, verzonden op 29 januari 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 april 2008. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R.F. Meijer, advocaat te Haarlem, vergezeld door [vennoot sub 1], en de minister, vertegenwoordigd door mr. W. Brieer, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18 wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Ingevolge het derde lid, onder 1˚, wordt voor de toepassing van het eerste lid de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid met een rechtspersoon gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels), worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 gesteld per persoon per beboetbaar feit.
2.2. [appellante] betoogt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank niet heeft onderkend dat niet vaststaat dat de vreemdeling arbeid ten dienste van [appellante] heeft verricht. Daartoe voert zij aan dat de vreemdeling op 7 december 2005 tegenover een inspecteur van de Arbeidsinspectie heeft verklaard dat hij een saus aan het uitzoeken was en om die reden verschillende potten in en uit de schappen zette. Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de uiteenlopende bevindingen van de controleurs voor de kern van de waarnemingen niet van belang zijn.
2.2.1. Blijkens het op ambtsbelofte dan wel ambtseed door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 27 januari 2006 (hierna: het boeterapport) heeft inspecteur I.N. Wijchers gezien dat [vreemdeling], van Egyptische nationaliteit, die een schoonmaakdoek aan zijn broek had hangen, op 6 december 2005 in de winkel van [appellante] artikelen in de schappen stond te ordenen en heeft inspecteur H. Polat gezien dat de vreemdeling aldaar potten mayonaise uit de schappen haalde, deze met een op heuphoogte aan zijn broek bevestigde schoonmaakdoek schoonpoetste en weer in de schappen plaatste.
Blijkens een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 6 december 2005 van verbalisant T. Holst van het regionaal politiekorps Kennemerland heeft deze verbalisant gezien dat de vreemdeling, die een schoonmaakdoek aan zijn broek had hangen, vanuit een krat op de vloer potjes met knoflooksaus in de schappen van de winkel van [appellante] aan het zetten was.
Deze waarnemingen zijn niet wezenlijk met elkaar in strijd. Uit zowel het boeterapport als voormeld proces-verbaal blijkt dat de vreemdeling in de winkel van [appellante] schappen aan het vullen was en derhalve arbeid ten dienste van [appellante] heeft verricht. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, samengevat weergegeven, de waarnemingen van de controleurs in de kern overeenstemmen. Dat de vreemdeling, naar hij op 7 december 2005 tegenover een inspecteur van de Arbeidsinspectie heeft verklaard, als klant een saus aan het uitzoeken was, is gezien voormelde constateringen niet aannemelijk.
Het betoog faalt.
2.3. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij zelf debet is aan het feit dat zij de vreemdeling niet (nader) heeft kunnen (doen) horen, omdat deze eerst op 20 januari 2006 is uitgezet en [vennoot sub 1] op 5 januari 2006 door de Arbeidsinspectie was gehoord. Daartoe voert zij aan dat de staatssecretaris haar erop had moeten wijzen dat de vreemdeling nog kon worden gehoord, althans zelf de vreemdeling nader had moeten horen over zijn verklaring van 7 december 2005 dat hij in de bouw werkzaam was.
2.3.1. De boeteoplegging en de handhaving daarvan in het besluit van 22 juni 2007 zijn niet op een verklaring van de vreemdeling, maar op de hiervoor in rechtsoverweging 2.3.1 vermelde waarnemingen van de controleurs gebaseerd. Zoals hiervoor is overwogen, blijkt hieruit dat de vreemdeling arbeid ten dienste van [appellante] heeft verricht en dat de verklaring van de vreemdeling van 7 december 2005, dat hij als klant een saus aan het uitzoeken was, niet aannemelijk is. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de staatssecretaris de vreemdeling nader had moeten horen over zijn verklaring dat hij in de bouw werkzaam was. Voorts staat vast dat [appellante], nadat zij door het horen van [vennoot sub 1] op 5 januari 2006 en de daarbij op de voet van artikel 18b, derde lid, van de Wav gegeven cautie op de hoogte was van een mogelijke boeteoplegging, niet tijdig heeft aangegeven dat zij de vreemdeling wilde horen. De rechtbank heeft derhalve terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat de staatssecretaris [appellante] er op had moeten wijzen dat zij de vreemdeling nog kon horen.
Het betoog faalt.
2.4. [appellante] betoogt ten slotte, zoals ter zitting toegelicht, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister de boete had moeten matigen, omdat niet is gebleken dat de door de vreemdeling verrichte werkzaamheden haar een groot financieel voordeel hebben opgeleverd en zij geen belang bij het begaan van de overtreding had.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr. 200607461/1), is bij een besluit tot boeteoplegging het in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) neergelegde evenredigheidsbeginsel aan de orde. Als de toepassing van de beleidsregels voor een belanghebbende gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, dan moet van deze beleidsregels worden afgeweken. Bij bijzondere omstandigheden die tot matiging aanleiding geven gaat het in ieder geval, mede gelet op artikel 4:84 van de Awb, om individuele omstandigheden met een uitzonderlijk karakter. Het is aan degene die een beroep doet op bijzondere omstandigheden om dit beroep te onderbouwen.
2.4.2. De minister heeft in de omstandigheid dat niet is gebleken dat de door de vreemdeling verrichte werkzaamheden [appellante] een groot financieel voordeel hebben opgeleverd, wat daar ook van zij, terecht geen grond voor matiging van de boete gezien, omdat deze omstandigheid geen afbreuk doet aan de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. Dat [appellante], naar zij stelt, geen belang had bij het begaan van de overtreding betreft een factor die geacht kan worden te zijn betrokken bij de opstelling van de beleidsregels.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
32-485.