Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF9014

Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708955/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dronten (hierna: het college) aan [vergunninghouders] vrijstelling verleend van het geldende bestemmingsplan, met toepassing waarvan het op 23 augustus 2006 aan [vergunninghouder A] bouwvergunning heeft verleend voor het oprichten van 18 woningen op het perceel, gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan "De Kaai Biddinghuizen", op de plankaart aangegeven als fase 3 (hierna: het perceel), op 23 augustus 2006 aan [vergunninghouder B] bouwvergunning voor het oprichten van 14 woningen op het perceel en op 25 augustus 2006 aan [vergunninghouder C] bouwvergunningen voor het oprichten van 12 appartementen en 6 woningen op het perceel heeft verleend.


Uitspraak

200708955/1. Datum uitspraak: 15 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], beide gevestigd te [plaats], [gemeente], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/323 van de rechtbank Zwolle van 13 november 2007 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Dronten. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dronten (hierna: het college) aan [vergunninghouders] vrijstelling verleend van het geldende bestemmingsplan, met toepassing waarvan het op 23 augustus 2006 aan [vergunninghouder A] bouwvergunning heeft verleend voor het oprichten van 18 woningen op het perceel, gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan "De Kaai Biddinghuizen", op de plankaart aangegeven als fase 3 (hierna: het perceel), op 23 augustus 2006 aan [vergunninghouder B] bouwvergunning voor het oprichten van 14 woningen op het perceel en op 25 augustus 2006 aan [vergunninghouder C] bouwvergunningen voor het oprichten van 12 appartementen en 6 woningen op het perceel heeft verleend. Bij besluit van 11 januari 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 18 januari 2008. [vergunninghouders] hebben een reactie ingediend. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Deuzeman, ambtenaar in dienst van de gemeente, en vergunninghouders, vertegenwoordigd door mr. E.W. Roessingh, advocaat te Hengelo, zijn verschenen. [appellanten] zijn niet verschenen. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het heropend met het oog op het inwinnen van schriftelijke inlichtingen. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2008, nadere gegevens toegezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een nieuwe behandeling van de zaak ter zitting. 2. Overwegingen 2.1. Het project, ten behoeve waarvan bij het besluit van 8 augustus 2006 vrijstelling is verleend, betreft de bouw van 38 woningen en 12 appartementen op het perceel (hierna: het project). Ingevolge het ten tijde van 11 januari 2007 geldende bestemmingsplan "De Kaai-Biddinghuizen" hebben de gronden, waarop het is voorzien, de bestemming "Bedrijfsdoeleinden I en II, BHI en BHII". Het is hiermee in strijd. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften), voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders het plan op de voet van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wijzigen. Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders, met inachtneming van het gestelde in het eerste lid, de bedrijfs- en handelsdoeleinden I en II (BHI en BHII) wijzigen in woondoeleinden (W, WI, WII en WIII). In de bepaling zijn zeven criteria opgenomen (a tot en met g), waaraan moet worden voldaan om tot wijziging te kunnen besluiten. 2.2. Het college heeft de vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend. 2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank, door te oordelen dat de ruimtelijke onderbouwing van het project voldoet aan de daaraan te stellen eisen, heeft miskend dat, nu die mede is gebaseerd op het conceptvoorontwerp van het wijzigingsplan "Wijzigingsplan 3e fase ex artikel 11 WRO" (hierna: het conceptvoorontwerp van het wijzigingsplan), het college ten onrechte niet heeft onderzocht of het project voldoet aan artikel 11 van de planvoorschriften. 2.3.1. Dat betoog faalt. Het stond het college vrij krachtens artikel 19 van de WRO vrijstelling te verlenen en niet tot wijziging van het bestemmingsplan te besluiten. De rechtbank heeft met juistheid de in artikel 11 van het bestemmingsplan opgenomen criteria daarop niet van toepassing geacht en in het aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college die criteria ten onrechte niet heeft vermeld. Het college heeft voor de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling naar het geldende bestemmingsplan "De Kaai-Biddinghuizen" en het destijds bestaande conceptvoorontwerp van het wijzigingsplan verwezen. In de plantoelichting op dit laatste is, onder verwijzing naar de structuurschets "Structuurschets Biddinghuizen 2000", waarin een herbestemming van het gebied De Kaai-Havenweg is voorzien ten behoeve van onder meer woningbouw, vermeld dat voor het plangebied herontwikkeling wordt voorgestaan, gericht op woningbouw in combinatie met een hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte langs de Hoge Vaart in de vorm van een boulevard. De herontwikkeling zal volgens dat stuk gefaseerd worden uitgevoerd. Het project vormt onderdeel van de derde fase. Het college heeft door de verwijzing naar deze stukken voldoende gemotiveerd, waarom het te realiseren project binnen de voorziene planologische ontwikkeling van het gebied past. 2.4. [appellanten] voeren verder aan dat de rechtbank heeft miskend dat, nu de door hen en het college ingebrachte onderzoeksrapporten niet met elkaar stroken, het college ten onrechte geen nieuw op het project toegesneden advies over de externe veiligheid heeft ingewonnen. Ook heeft de rechtbank ten onrechte zelf geen deskundige instantie gevraagd advies uit te brengen, aldus [appellanten] 2.4.1. Ook dat betoog faalt. Het college heeft de vrijstelling, wat betreft externe veiligheid, gebaseerd op een rapport van juli 2005. Bij de rechtbank hebben [appellanten] een rapport van 26 maart 2007 overgelegd, waarop bij brief van 15 mei 2007 is gereageerd. Vervolgens is daarop bij brief van 22 oktober 2007 een reactie gegeven. De rechtbank heeft overwogen dat het college de vrijstelling, wat betreft de externe veiligheid, op het rapport van juli 2005 heeft mogen baseren. Het in hoger beroep aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank dit ten onrechte heeft gedaan. Ook heeft de rechtbank terecht geen eigen deskundige benoemd voor het doen van nader onderzoek terzake. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Van Heusden voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008 163-543.