Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF9015

Datum uitspraak2008-10-14
Datum gepubliceerd2008-10-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/524299-07 (PROMIS)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling wegens moord: 14 jaar gevangenisstraf. Bij de uitleg van de beslissing tot overlevering betrekt de rechtbank het onderliggende Europees arrestatiebevel (EAB). Het moet er voor worden gehouden dat de Spaanse rechter de overlevering overeenkomstig dat EAB ook voor moord toelaatbaar heeft geoordeeld. De officier van justitie is daarnaast ontvankelijk in de vervolging van verdachte terzake gekwalificeerde doodslag. De verzoekende staat mag bij vervolging ook rekening houden met later bekend geworden strafverzwarende omstandigheden. De grens ligt bij een zodanige wijziging van de feitelijke omschrijving van de gedraging van verdachte dat deze niet meer wordt vervolgd voor het feit waarvoor hij werd overgeleverd. Het gronddelict doodslag wijzigt in dit geval niet. De officier van justitie is niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte terzake poging tot afpersing (de dood ten gevolge hebbend) en poging tot diefstal met geweld (de dood ten gevolge hebbend). Een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr kan enkel worden opgelegd ten behoeve van het slachtoffer en niet ten behoeve van diens nabestaanden. Niet-ontvankelijkverklaring van drie benadeelde partijen in hun vordering omdat zij niet behoren tot de kring van voegingsgerechtigden ex artikel 51a, tweede lid, Sv.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/524299-07 (PROMIS) Datum uitspraak: 14 oktober 2008 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte] geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboorteplaats] 1973, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zuyder Bos” te Heerhugowaard. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 november 2007, 25 februari 2008, 22 mei 2008, 27 juni 2008, 11 september 2008 en 30 september 2008. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd dat hij op of omstreeks 12 augustus 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en al dan niet met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet (en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg) (met kracht) met een mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, meermalen, althans éénmaal in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of geprikt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (poging tot) afpersing (in vereniging) en/of (poging tot) diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld (in vereniging) van enig(e) goed(eren), te weten geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in ieder geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren; (artikel 289/288/287 Wetboek van Strafrecht) en/of hij op of omstreeks 12 augustus 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), naar die [slachtoffer] is/zijn toegegaan en/of tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd/geschreeuwd dat -zakelijk weergegeven- die [slachtoffer] hem, verdachte en/of zijn mededader(s) geld moest geven, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of die [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal (met kracht) (met gebalde vuist(en)) heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) (met kracht) met een mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gestoken en/of geprikt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; (artikel 317 juncto 45 Wetboek van Strafrecht) en/of hij op of omstreeks 12 augustus 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hun gading , geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar die [slachtoffer] is/zijn toegegaan en/of tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd/geschreeuwd dat -zakelijk weergegeven- die [slachtoffer] hem, verdachte en/of zijn mededader(s) geld moest geven, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of die [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal (met kracht) (met gebalde vuist(en)) heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) (met kracht) met een mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gestoken en/of geprikt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; (artikel 312 juncto 45 Wetboek van Strafrecht) 2. Voorvragen Geldigheid dagvaarding De dagvaarding is geldig. Bevoegdheid tot kennisneming van het telastegelegde De rechtbank is bevoegd. Ontvankelijkheid van de officier van justitie De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte ter zake van moord, gekwalificeerde doodslag, poging tot afpersing en poging tot diefstal met geweld. Volgens de raadsman blijkt uit de stukken betreffende de overlevering van verdachte dat Spanje verdachte slechts heeft overgeleverd voor doodslag, terwijl verdachte geen afstand heeft gedaan van specialiteit. Het hieraan voorafgaande verweer van de raadsman dat de rechtbank in het geheel geen oordeel kan vormen omtrent de overlevering omdat de originele overleveringsstukken ontbreken, wordt verworpen. Op basis van de kopiestukken die zijn aangeleverd en zijn vertaald door een beëdigde tolk acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht en bestaat geen enkele aanleiding te twijfelen aan de inhoud van die stukken. De officier van justitie heeft op het verweer van de raadsman slechts gereageerd door te verwijzen naar zijn eerder ingenomen standpunt ter terechtzitting van 27 juni 2008. Dat komt er kort gezegd op neer, zo blijkt uit het proces-verbaal van die zitting, dat de officier van justitie van mening is dat Spanje – blijkens een Spaanstalige akte van overlevering – verdachte heeft overgeleverd voor moord/doodslag, zodat verdachte ook mag worden vervolgd voor feiten die met minder straf worden bedreigd. Hoe dat standpunt te rijmen valt met het na die zitting door de officier van justitie uitgevaardigde “aanvullend” Europees arrestatiebevel (EAB) ter zake (o.a.) een poging tot diefstal met geweld en een poging tot afpersing, heeft hij niet uitgelegd. In elk geval is het onjuist. De rechtbank overweegt als volgt. Na het onderhavige steekincident op 12 augustus 2008 in een woning te Amsterdam, waarbij het slachtoffer [slachtoffer] om het leven is gekomen, is verdachte naar Spanje gevlucht. Daar heeft verdachte zich uiteindelijk op 26 augustus 2007 vrijwillig op een politiebureau gemeld en is hij op basis van de internationale signalering aangehouden. Op 17 augustus 2007 heeft de officier van justitie een EAB uitgevaardigd. Daarin staat – zakelijk weergegeven – dat het bevel betrekking heeft op één strafbaar feit. De aard en wettelijke kwalificatie van het strafbare feit en toepasselijke wettelijke bepaling is omschreven als: “Doodslag/moord (artikel 287/289 Wetboek van Strafrecht)”. In de (na de aanhouding van verdachte aan de Spaanse autoriteiten gezonden) Spaanstalige versie van het EAB is dat vertaald als: “Homicidio/asesinato (Artícolo 287/289 del Código Penal)”. Bij de omschrijving van het strafbare feit is opgenomen dat het slachtoffer is neergestoken door een Bulgaarse man die [persoon 20] (de rechtbank merkt op dat dit de Turkse naam van verdachte is) zou heten. Hij zou ruzie hebben gekregen met het slachtoffer over een geldbedrag. Op 6 september 2007 is verdachte overgedragen aan de Nederlandse politie en vervolgens aangehouden en in verzekering gesteld. Sinds de beslissing tot inbewaringstelling zit verdachte in voorlopige hechtenis. De officier van justitie heeft verdachte gedagvaard voor een aantal feiten, te weten: - moord of (gekwalificeerde) doodslag en/of - poging tot afpersing, de dood ten gevolge hebbend en/of - poging tot diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend. Eerst ter terechtzitting van 27 juni 2008 heeft de officier van justitie voornoemd EAB aan de rechtbank en de verdediging overgelegd, waarna dat stuk in het dossier is gevoegd. De beslissing van de Spaanse rechter tot overlevering ontbrak toen echter nog steeds en evenmin was duidelijk of verdachte afstand had gedaan van specialiteit. De behandeling van de zaak is vervolgens aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen het dossier aan te vullen. Na de zitting op 11 september 2008 is de zaak weer inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 30 september 2008. Voorafgaand heeft de officier van justitie het dossier aangevuld met: 1. een vertaling van de beslissing van de Spaanse rechter d.d. 29 augustus 2007 tot overlevering van verdachte, alsmede een kopie van die Spaanstalige beslissing zelf; 2. de vertaling van de akte van overlevering, waarvan de kopie van de Spaanstalige versie zich reeds in het dossier bevond (p. 181A); 3. een aanvullend Europees arrestatiebevel d.d. 24 juli 2008 betreffende (en naast de opnieuw genoemde moord/doodslag) gekwalificeerde doodslag, diefstal met geweld en afpersing. De officier van justitie heeft ter terechtzitting meegedeeld dat nog geen beslissing van de Spaanse rechter bekend is op het aanvullende EAB. In de onder 2 genoemde vertaling van de akte van overlevering is te lezen dat verdachte is overgeleverd wegens “doodslag”. Die term is ook gebruikt in de onder 1 genoemde vertaling van de beslissing tot overlevering. In die beslissing van de Spaanse rechter is te lezen dat verdachte “wegens doodslag wordt opgeëist”. Verder wordt vermeld dat verdachte geen afstand heeft gedaan van specialiteit. Uiteindelijk heeft de Spaanse rechter beslist: “Akkoord te gaan met de overlevering van (…) [verdachte] (…) op grond van het Internationaal Aanhoudingsbevel no. 13.524299-07, dat op 16-08-07 door de Officier van Justitie te Amsterdam is afgegeven, wegens doodslag”. Dat laatste deel luidt volgens de Spaanstalige tekst: “por un delito de homicidio”. Naar het oordeel van de rechtbank is het, gelet op het voorgaande, evident dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is voor de vervolging van verdachte voor de telastegelegde poging afpersing en poging diefstal met geweld. In eerste instantie is daarvoor geen overlevering gevraagd en – voor zover dat al relevant zou zijn – op het tweede EAB is nog niet beslist. Daarnaast staat inmiddels vast dat verdachte geen afstand heeft gedaan van specialiteit. De belangrijkste vraag die dan moet worden beantwoord is of verdachte, zoals de verdediging heeft betoogd, uitsluitend is overgeleverd voor doodslag. Hoewel in de Nederlandse vertaling van de beslissing tot overlevering alleen wordt gerefereerd aan ‘doodslag’ en in de Spaanstalige beslissing tot overlevering het woord ‘asesinato’ ook niet voorkomt, is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ook ontvankelijk is ter zake de vervolging voor moord. In de beslissing tot overlevering heeft de Spaanse rechter naar het EAB verwezen en daarbij ook tweemaal opgemerkt dat de Nederlandse officier van justitie overlevering wenst voor, het door de Spaanse rechter kennelijk ruim opgevatte begrip, doodslag (‘homicidio’, terwijl in de Spaanse vertaling van het EAB ook het begrip ‘asesinato’ voorkomt). Die beslissing is uitdrukkelijk genomen op grond van dat EAB zonder verder enige beperking aan te brengen. Bovendien heeft de Hoge Raad reeds uitgemaakt dat de Nederlandse rechter bij de uitleg van een beslissing tot overlevering het onderliggende EAB mag betrekken (HR 27 november 2007, LJN: BB3994). Nu het EAB is uitgevaardigd ter zake van één feit, met de kwalificatie moord/doodslag, en de feitelijke omschrijving er op neer komt dat verdachte op 12 augustus 2007 het slachtoffer [slachtoffer] heeft neergestoken, moet (ook daarom) de beslissing van de Spaanse rechter ruim worden uitgelegd. Deze staat immers geen overlevering toe voor verschillende kwalificaties, maar voor materiële feiten. Daarbij komt dat een redelijke uitleg van het begrip feit in artikel 27 van – kort gezegd – het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel (hierna: Kaderbesluit) met zich brengt dat, moord of doodslag op eenzelfde slachtoffer, door dezelfde dader op dezelfde dag en plaats niet als verschillende feiten zijn aan te merken. Het moet er dus voor worden gehouden dat de Spaanse rechter de overlevering overeenkomstig het EAB ook voor moord toelaatbaar heeft geoordeeld. Overigens geldt dat de verplichting (voor in dit geval Spanje) om het EAB ten uitvoer te leggen voorop staat. Indien de Spaanse rechter overlevering voor moord had willen verbieden, dan had hij dat op grond van artikel 17 lid 6 van het Kaderbesluit met redenen moeten omkleden. Dan rest de vraag of de officier van justitie ook mag vervolgen voor gekwalificeerde doodslag. De rechtbank stelt voorop dat in het Europees Uitleveringsverdrag met artikel 14 lid 3 een bepaling is opgenomen die het de verzoekende staat mogelijk maakt de omschrijving of kwalificatie van het feit waarvoor is uitgeleverd te wijzigen. Dat betekent dat de verzoekende staat ook rekening zal kunnen houden met later bekend geworden strafverzwarende omstandigheden. De grens ligt bij een zodanige wijziging van de feitelijke omschrijving van de gedraging van verdachte dat deze niet meer wordt vervolgd voor het feit waarvoor hij werd uitgeleverd. Hoewel een dergelijke bepaling ontbreekt in het Kaderbesluit en ook in de Overleveringswet, mag niet worden aangenomen dat de men de toevoeging van strafverzwarende omstandigheden na overlevering afhankelijk heeft willen stellen van de instemming van de uitvoerende staat. Dat zou immers niet stroken met het doel van het Kaderbesluit: kort gezegd het vergemakkelijken van uitlevering tussen lidstaten van de Europese Unie. Nu in het (eerste) EAB, zoals hiervoor is weergegeven, staat omschreven dat verdachte het slachtoffer heeft neergestoken en dat zij ruzie hadden om geld, kan de latere vervolging ter zake een met de doodslag gepaard gaande poging tot diefstal of afpersing van geld worden toegestaan. Het gronddelict doodslag wijzigt immers niet en naar het oordeel van de rechtbank zou een latere vervolging – in geval dat de officier van justitie thans niet-ontvankelijk zou worden verklaard – voor gekwalificeerde doodslag stranden op artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien raken de toegevoegde strafverzwarende omstandigheden aan de telastelegging niet aan enige dwingende of facultatieve weigeringsgrond op grond waarvan de Spaanse rechter overlevering had moeten of kunnen weigeren. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in zijn vervolging van verdachte voor gekwalificeerde doodslag. Samengevat leidt het voorgaande tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte ter zake de telastegelegde poging afpersing en poging diefstal met geweld. Voor het overige wordt het verweer van de raadsman verworpen. Schorsing van de vervolging Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. 3. Waardering van het bewijs Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat de aan verdachte telastegelegde moord wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Hij acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de moord tezamen en in vereniging met een ander (of anderen) heeft gepleegd. Standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de telastegelegde moord en (gekwalificeerde) doodslag. Volgens de raadsman is sprake van opzet noch van voorbedachten rade bij verdachte ten aanzien van de dood van [slachtoffer]. Oordeel van de rechtbank De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 augustus 2007 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met kracht met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hierna genoemde bewijsmiddelen zijn vervat. Bewijsmiddelen Melding steekpartij/aantreffen slachtoffer door politie 1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2007218110-1 van 12 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 1], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant (doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 4). Komst ambulancepersoneel en aantreffen dodelijk slachtoffer 2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2007218110-1 van 12 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 2], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant(doorgenummerde bladzijden 4 tot en met 6). Getuige geeft foto dader aan politie i.v.m. onderzoek naar identiteit dader 3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2007218110-50 van 15 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 3], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant (doorgenummerde bladzijde 28). Vaststellen identiteit dader 4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2007218110-1 van 21 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 4], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant (doorgenummerde bladzijden 142 en 143). Oorzaak dood slachtoffer 5. Een verslag betreffende een niet natuurlijke dood van [slachtoffer], opgemaakt door [persoon 5], lijkschouwer van de gemeente (doorgenummerde bladzijde 45) 6. Een deskundigenrapport, nummer 2007.08.10.311 van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 30 oktober 2007, opgemaakt door de beëdigde deskundige [persoon 6], arts en patholoog-anatoom, inhoudende een obductieverslag met betrekking tot het lijk van [slachtoffer]. 7. Een proces-verbaal van bevindingen verhoor getuige deskundige met nummer 2007218110 van 17 juni 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 7], met als bijlage het uitgewerkte verhoor van getuige deskundige [persoon 6]. Getuige in de woonkamer 8. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2007218110-38 van 13 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 9], inhoudende de verklaring van [persoon 8] (doorgenummerde bladzijden 80 tot en met 87). 9. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2007218110-73 van 20 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 10] en [persoon 7], inhoudende de verklaring van [persoon 8] (doorgenummerde bladzijden 87 tot en met 92). Getuige voorafgaande ruzie/bedreiging slachtoffer door verdachte i.v.m. geld 10. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2007218110-49 van 14 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 3] en [persoon 11], inhoudende de verklaring van [persoon 12] (doorgenummerde bladzijden 94 tot en met 98). 11. Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 20 december 2007 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [persoon 12]. Getuige in de woonkamer 12. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2007218110-50 van 14 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 3] en [persoon 11], inhoudende de verklaring van [persoon 13] (doorgenummerde bladzijden 107 tot en met 113). 13. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 14] van 31 augustus 2007, opgemaakt door [persoon 15] van de Nationale Onderzoeksdienst te Sofia, welk verhoor werd bijgewoond door de Nederlandse rechercheurs [persoon 3] en [persoon 7] (vertaald dossier, doorgenummerde bladzijden 87 tot en met 93). 14. Een proces-verbaal van verhoor van getuige (in het kader van een rechtshulpverzoek) d.d. 2 april 2008 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [persoon 13]. Getuige in de keuken 15. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2007218110-62 van 16 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 11] en [persoon 16], inhoudende de verklaring van [persoon 17] (doorgenummerde bladzijden 116 tot en met 120). 16. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2007218110-74 van 20 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 16] en [persoon 11], inhoudende de verklaring van [persoon 17] (doorgenummerde bladzijden 121 tot en met 126). Getuige in de woonkamer 17. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2007218110-11 van 12 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 18], inhoudende de verklaring van [persoon 19] (doorgenummerde bladzijden 151 tot en met 154). 18. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 19] van 31 augustus 2007, opgemaakt door [persoon 15] van de Nationale Onderzoeksdienst te Sofia, welk verhoor werd bijgewoond door de Nederlandse rechercheurs [persoon 3] en [persoon 7] (vertaald dossier, doorgenummerde bladzijden 72 tot en met 77). 19. Een proces-verbaal van verhoor van getuige (in het kader van een rechtshulpverzoek) d.d. 2 april 2008 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [persoon 19]. Getuige in de woning en tevens getuige voorafgaande ruzie/bedreiging slachtoffer door verdachte i.v.m. geld 20. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [persoon 14] van 31 augustus 2007, opgemaakt door [persoon 15] van de Nationale Onderzoeksdienst te Sofia, welk verhoor werd bijgewoond door de Nederlandse rechercheurs [persoon 3] en [persoon 7] (vertaald dossier, doorgenummerde bladzijden 48 tot en met 54). 21. Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 4 maart 2008 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [persoon 14]. Verklaring verdachte 22. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2007218110-87 van 6 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 3] en [persoon 7], inhoudende de verklaring van [verdachte] (doorgenummerde bladzijden 186 tot en met 190). 23. Een proces-verbaal studioverhoor verdachte van 20 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 3], [persoon 9], [persoon 7] en [persoon 18], inhoudende de verklaring van verdachte (doorgenummerde bladzijden 210 tot en met 245). TAPS betreffende doel bezoek verdachte aan de woning en slaan van het slachtoffer indien hij niet betaalt en betreffende steken met een mes door verdachte van het slachtoffer 24. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek (doorgenummerde bladzijden 248 en 254). Datum : 12 augustus 2007 Tijdstip : 22:12 uur Gespreknummer : 0623540771 Getapt persoon : [persoon 14] Inkomend/Uitgaand : uitgaand 25. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek (doorgenummerde bladzijden 249 en 261). Datum : 13 augustus 2007 Tijdstip : 10:17 uur Gespreknummer : 0623540771 Getapt persoon : [persoon 14] Inkomend/Uitgaand : inkomend 26. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek (doorgenummerde bladzijden 250, 267 en 268). Datum : 13 augustus 2007 Tijdstip : 12:20 uur Gespreknummer : 0623540771 Getapt persoon : [persoon 14] Inkomend/Uitgaand : inkomend Reconstructie van de gebeurtenissen Op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten, die de rechtbank zakelijk zal weergeven. Verdachte gaat op 12 augustus 2007 samen met [persoon 14] ([persoon 14]) naar de woning aan de [adres 1] te Amsterdam. Verdachte heeft op dat moment al enige tijd een geldbedrag tegoed van [slachtoffer] (in het dossier en ook hierna [slachtoffer] genoemd). Hij gaat naar de woning met het plan het geld te vragen aan [slachtoffer], die regelmatig in voornoemde woning verblijft, en [slachtoffer] te slaan wanneer hij niet zou betalen. Hij heeft eerder ruzie gehad met [slachtoffer] over het geld, waarbij hij [slachtoffer] heeft bedreigd met fysiek geweld wanneer hij niet tot betaling zou overgaan. Over de aard van vorenbedoeld geweld zijn verschillende verklaringen afgelegd. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte in ieder geval heeft gedreigd [slachtoffer] te slaan. Verdachte gaat de woning binnen en treft daar meerdere personen aan, onder wie [slachtoffer] die op een stoel in de woonkamer zit. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte eerst de aanwezigen in de woonkamer begroet en vervolgens naar de keuken gaat. In ieder geval stelt de rechtbank vast dat verdachte op enig moment naar de keuken gaat. De rechtbank laat in het midden of er dan al een woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer] (over het geld) heeft plaatsgevonden. Wanneer verdachte in de keuken komt, is [persoon 17] ([persoon 17]) daar aan het koken. Verdachte zegt op normale, niet opgewonden wijze tegen haar dat zij het kind – verdachte bedoelt hiermee het kleine zusje (destijds 8 jaar) van [persoon 17] die in de woonkamer aan het spelen was – mee moet nemen en naar de andere kamer moet gaan. Vervolgens pakt verdachte een mes uit de keuken en loopt naar de woonkamer. Hij gaat bij de boog/opening naar de woonkamer staan met het mes in zijn rechterhand, die hij op zijn rug houdt. Hij vraagt [slachtoffer], die nog steeds in de stoel (naast genoemde boog/opening) in de woonkamer zit, of hij het geld heeft. Hierop antwoordt [slachtoffer] dat hij het geld niet heeft. Vervolgens ontstaat een (korte) ruzie tussen verdachte en [slachtoffer]. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] op enig moment opstaat en aan verdachte voorstelt naar een andere kamer te gaan om over het geld te praten. Verdachte ruziet echter door en steekt vrijwel direct met zijn rechterhand het mes met kracht in de borst van [slachtoffer]. Het steekkanaal heeft een lengte van vijftien centimeter en het betreft een steek door de huid, borstspier, rib, rechterlong, aorta en hartklep van [slachtoffer]. [slachtoffer] komt door de messteek van verdachte te overlijden. Verdachte vlucht vervolgens de woning uit. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij werd geslagen door [slachtoffer], die volgens verdachte wild als een beest was, dat hij het mes slechts voor zich heeft gehouden ter verdediging en dat [slachtoffer] met kracht in het mes is gelopen niet geloofwaardig. In dit verband acht de rechtbank, naast het gegeven dat geen van de verklaringen van de getuigen de stelling van verdachte ondersteunen, van belang dat patholoog [persoon 6] heeft verklaard dat er kracht voor nodig was om de verwondingen, met name de doorsteek door het ribkraakbeen en de aorta toe te brengen. Dat, gecombineerd met de richting van het steekkanaal (van rechtsboven naar linksonder), maakt dat het met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uit te sluiten dat het letsel is veroorzaakt doordat het slachtoffer tegen het mes is aangelopen, aldus [persoon 6]. Verder verklaart [persoon 6] dat dergelijk passief letsel doorgaans gepaard gaat met krassen rond de wond/insteek, maar dat in dit geval sprake is van “in één keer d’r in”. Ten aanzien van de opzet op de dood van [slachtoffer] De onderbouwing die de raadsman van verdachte heeft gegeven voor zijn stelling dat verdachte niet het opzet had om het slachtoffer te doden, komt er in de kern genomen op neer dat verdachte heeft gehandeld vanuit een defensieve houding ten opzichte van [slachtoffer]. Zoals blijkt uit hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van de feiten heeft vastgesteld, deelt de rechtbank het standpunt van de raadsman niet. De rechtbank acht, met de officier van justitie, juist bewezen dat verdachte actief heeft gehandeld en met kracht het mes in de borst van [slachtoffer] heeft gestoken. Hierbij past geen andere conclusie dan dat verdachte heeft gehandeld met het opzet [slachtoffer] te doden. Ten aanzien van de voorbedachten rade De rechtbank is, met de raadsman van verdachte en de officier van justitie, van oordeel dat het dossier onvoldoende overtuigende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat verdachte naar de woning is gegaan met het vooropgezette plan om [slachtoffer] van het leven te beroven (indien hij het geld desgevraagd niet zou betalen). Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de voorbedachten rade wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade (“na kalm beraad en rustig overleg”) vereist dat vast komt te staan dat de verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsbeweging heeft gehandeld maar tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen handelen en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij heeft de Hoge Raad bepaald dat het besluit om iemand te doden betrekkelijk kort voor de uitvoering kan worden genomen. De rechtbank is van oordeel dat aan het hiervoor weergegeven criterium wordt voldaan. Verdachte gaat immers naar de keuken waar hij op normale wijze tegen de daar aanwezige [persoon 17] zegt dat zij haar in de woonkamer spelende kleine zusje uit de woonkamer moet halen. Vervolgens pakt verdachte in de keuken een mes en loopt hiermee naar de boog naar de woonkamer waar hij in eerste instantie het mes achter zijn rug verborgen houdt. Verdachte had aldus, mede gelet op de kennelijk rustige toestand waarin hij verkeerde, de tijd om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit. Verdachte vraagt vervolgens of [slachtoffer] het geld heeft en wanneer [slachtoffer] hierop naar de mening van verdachte geen acceptabel antwoord geeft, steekt verdachte [slachtoffer] vrijwel direct neer. Hierbij verdient opmerking dat verdachte het mes op geen enkel moment gebruikt ter bedreiging om zijn eis om geld kracht bij te zetten of om het slachtoffer uit de buurt te houden. Bij deze handelwijze van verdachte past naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie dan dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. 5. De strafbaarheid van het feit De raadsman van verdachte heeft subsidiair aangevoerd – kort samengevat – dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De rechtbank stelt allereerst vast dat de raadsman ter onderbouwing van zijn standpunt uitgaat van een andere feitelijke toedracht dan de feitelijke toedracht die de rechtbank heeft vastgesteld. Anders dan de raadsman is de rechtbank namelijk van oordeel dat verdachte zelf de geweldadige confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht. Toen [slachtoffer] het geld niet bleek te hebben, heeft verdachte vrijwel direct uitvoering gegeven aan het door hem voorgenomen besluit met het mes te steken. Zodoende heeft verdachte niet gehandeld ter verdediging, zoals vereist voor de aanname van noodweer, maar gekozen voor de aanval. Dat [slachtoffer] verdachte wellicht heeft geslagen of een slaande beweging heeft gemaakt, doet hier daarom niets aan af. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarin verdachte zich tegen een hem gerichte aanval met geweld mocht verdedigen. Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Ook overigens is het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte De raadsman heeft meer subsidiair aangevoerd – kort samengevat – dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces. De rechtbank is hiervoor tot de conclusie is gekomen dat verdachte niet ter verdediging heeft gehandeld en er geen sprake is van een noodweersituatie. Nu voor de aanname van noodweerexces is vereist dat sprake is van een noodweersituatie, kan het verweer van de raadsman dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces evenmin slagen. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen en maatregelen De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezengeachte feit, te weten moord, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen tot het maximumbedrag dienen te worden toegewezen. De officier van justitie doelt hier wat betreft de gevorderde immateriële schade kennelijk op het bedrag van € 10.000,- dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven maximaal pleegt uit te keren als vergoeding van immateriële schade. De officier van justitie heeft tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht bij eventuele strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte niet eerder in Nederland met politie of justitie in aanraking is gekomen, al geruime tijd verstoken is van reguliere contacten met zijn familie, geen “boos” opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad en inziet dat diens dood zeer tragisch moet zijn voor de nabestaanden en afschuwelijk voor degenen die het voorval hebben gezien. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft op 12 augustus 2007 [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade om het leven gebracht, kennelijk vanwege de enkele omstandigheid dat hij nog een geldbedrag van hem tegoed had. Het feit verdachte zijn geld niet kreeg, terwijl hij dit vermoedelijk hard nodig had voor zijn vrouw en drie kinderen in Bulgarije, kan natuurlijk nimmer een rechtvaardiging zijn voor dergelijk handelen. Door het steken met het mes in het lichaam van [slachtoffer] heeft verdachte aan hem het meest kostbare bezit, zijn leven, ontnomen. Verdachte heeft met de moord daarnaast ook de nabestaanden van [slachtoffer] onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed toegebracht, zoals ter terechtzitting uit de verklaringen van de weduwe, voorgelezen door de officier van justitie, en de zus van [slachtoffer] is gebleken. Het behoeft daarnaast geen betoog dat door een dergelijk misdrijf de rechtsorde ernstig wordt geschokt. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank voorts in aanmerking genomen dat verdachte het feit heeft gepleegd in een woning waar op dat moment een aantal mensen, onder wie een jong kind, aanwezig was. Met zijn handelwijze heeft verdachte grote schrik en paniek teweeggebracht bij de aanwezigen in de woning. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op het door verdachte begane feit niet anders kan worden gereageerd dan door oplegging van een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank acht de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf passend en ziet dan ook geen aanleiding hiervan bij de strafoplegging af te wijken. Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel Ten aanzien van de benadeelde partij [echtgenote slachtoffer] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het deel van de vordering van de benadeelde partij [echtgenote slachtoffer] dat ziet op ‘reiskosten’, ‘verklaring erfrecht’ en ‘eigen bijdrage in verband met medische kosten’, van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.334,04 (éénduizend driehonderd vierendertig euro en vier eurocent) betreffende de voornoemde kostenposten. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Die kosten worden tot op heden begroot op nihil. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is onvoldoende onderbouwd dan wel niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De vordering van de officier van justitie tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt afgewezen, aangezien deze enkel kan worden opgelegd ten behoeve van het slachtoffer en niet ten behoeve van diens nabestaanden. Ten aanzien van de benadeelde partijen [moeder slachtoffer], [zus slachtoffer] en [nicht slachtoffer] Nu niet is gebleken dat [moeder slachtoffer], [zus slachtoffer] en [nicht slachtoffer] – respectievelijk de moeder, zus en nicht van het slachtoffer – behoren tot de kring van voegingsgerechtigden als genoemd in artikel 51a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk zijn. Ten aanzien van erfgenamen geldt dat zij zich kunnen voegen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering tot schadevergoeding. Blijkens de zich bij de stukken bevindende verklaring van erfrecht is van de benadeelde partijen alleen de hiervoor genoemde [partner slachtoffer] als erfgenaam aangemerkt. Andere bloed- of aanverwanten van de overledene kunnen zich voegen, mits de overledene ten tijden van het overlijden geheel of ten dele in hun levensonderhoud voorzag of daartoe krachtens rechterlijke uitspraak verplicht was. Hiervan is met betrekking tot [moeder slachtoffer], [zus slachtoffer] en [nicht slachtoffer] niet gebleken. Zij kunnen zich tot de burgelijke rechter wenden. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van de als tweede en derde (alternatief/cumulatief) telastegelegde feiten. Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is weergegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: moord. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Wijst de vordering van de benadeelde partij [echtgenote slachtoffer], wonende op het adres [adres 2], toe tot een bedrag van € 1.334,04 (éénduizend driehonderd vierendertig euro en vier eurocent). Veroordeelt verdachte aan [echtgenote slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [echtgenote slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij [echtgenote slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is. Verklaart de benadeelde partijen [moeder slachtoffer], [zus slachtoffer] en [nicht slachtoffer] niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Dit vonnis is gewezen door mr. J. Piena, voorzitter, mrs. J.H.M. van de Ven en J. Holleman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 oktober 2008. De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.