Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF9016

Datum uitspraak2008-10-09
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6780 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vaststelling dagloon. Opgebouwde vakantiebijslag opnemen? Toepassing van art. 24 , lid 2, Besluit dagloonregels. Uit de tekst is op te maken dat deze bepaling van toepassing is op alle aangifte tijdvakken in refertejaren die vóór 2007 liggen. Uitbetaald loon is bepalend. De omstandigheid dat de uitbetaalde vakantiebijslag lager was dan de vakantiebijslag waarop in het refertejaar aanspraak bestond, levert geen grond op om in afwijking van het Besluit van een ander bedrag aan vakantiebijslag uit te gaan, reeds omdat het Besluit niet in deze afwijkingsmogelijkheid voorziet en het ontbreken daarvan niet als een (kennelijke) omissie is aan te merken.


Uitspraak

07/6780 WW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 oktober 2007, 07/1365 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene), en appellant. Datum uitspraak: 9 oktober 2008. I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat te Utrecht, een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. van Ogtrop, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Klinkert. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. 2. Bij besluit van 14 september 2006, zoals gewijzigd bij besluit van 29 september 2006 heeft appellant aan betrokkene met ingang van 4 september 2006 een WW-uitkering toegekend ter hoogte van 70% van het op € 123,16 vastgestelde dagloon. Laatstgenoemd besluit is na bezwaar bij besluit van 13 februari 2007 gehandhaafd. Daarbij heeft appellant, voor zover hier van belang, het standpunt ingenomen dat bij het vaststellen van de WW-uitkering dient te worden uitgegaan van het gemiddelde loon per dag dat in het jaar voorafgaande aan het arbeidsurenverlies feitelijk is verdiend. De referteperiode is dus één jaar en loopt in het geval van betrokkene van 1 september 2005 tot en met 31 augustus 2006. Omdat het refertejaar niet geheel na 1 januari 2006 ligt, dient, gelet op artikel 3, eerste lid, in samenhang met artikel 24, tweede lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Stb. 2007, 547, hierna: het Besluit), bij de dagloonberekening de uitbetaalde vakantietoeslag te worden meegenomen en niet de opgebouwde vakantietoeslag. 3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht - het beroep van betrokkene tegen het besluit van 13 februari 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van betrokkene. De rechtbank is van oordeel dat appellant bij de vaststelling van het dagloon van een onjuist bedrag aan vakantiebijslag is uitgegaan. Daartoe heeft zij onder meer overwogen dat in artikel 3, eerste lid, van het Besluit de hoofdregel voor de dagloonberekening is neergelegd. Door geen rekening te houden met het opgebouwde recht aan vakantiebijslag van betrokkene over de periode van september 2005 tot en met december 2005 heeft appellant niet voldaan aan artikel 3 van het Besluit. De rechtbank kan de stelling van appellant dat het overgangsrecht van artikel 24, tweede lid, van het Besluit geen ruimte laat om uit te gaan van de opgebouwde vakantietoeslag niet volgen. Uit de toelichting op artikel 24, tweede lid, volgt naar haar oordeel dat deze bepaling betrekking heeft op uitzonderlijke situaties, waarin nog niet alle relevante gegevens voorhanden zijn. Daarvan is echter in casu geen sprake. 4. In hoger beroep heeft appellant de juistheid van het oordeel van de rechtbank gemotiveerd bestreden. 5.1. De Raad overweegt het volgende. 5.2. Artikel 45, eerste lid, van de WW bepaalt dat voor de berekening van de uitkering waarop op grond van dit hoofdstuk recht bestaat als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies als bedoeld in artikel 16, eerste lid, is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van één dag. Bij het Besluit zijn op basis van artikel 45, tweede lid, van de WW nadere regels gesteld ten aanzien van de vaststelling van het dagloon als bedoeld in het eerste lid. 5.3. De hoofdregel voor de dagloonberekening is neergelegd in artikel 3, eerste lid, van het Besluit. Krachtens deze bepaling is het dagloon de uitkomst van de volgende berekening: ((A – B – C) + D + E) /261 waarbij: A staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten; B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer onder die titel in de volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar heeft genoten; C staat voor de bedragen die de werknemer in de volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar onder die titel heeft genoten aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris; D staat voor het bedrag dat de werknemer in het refertejaar heeft opgebouwd aan vakantiebijslag; E staat voor het bedrag dat de werknemer in het refertejaar heeft opgebouwd aan uitkeringen als bedoeld onder C. 5.4. Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit wordt, in afwijking van het beginsel dat het dagloon wordt vastgesteld aan de hand van de loonbedragen waarvan de werkgever in het refertejaar aangifte heeft gedaan, de opgebouwde vakantiebijslag in het dagloon opgenomen (D). Daartoe worden de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer onder die titel in de volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar heeft genoten eerst in mindering gebracht op het totale in dat jaar genoten loon (B). In de toelichting is hierover, voor zover van belang, vermeld dat, indien het intreden van het verzekerde risico samenvalt met het einde van de dienstbetrekking, in het refertejaar een hoger bedrag aan vakantiebijslag kan zijn betaald dan waar de werknemer op jaarbasis aanspraak op heeft. Naast de jaarlijkse uitbetaling van de vakantiebijslag vindt er bij het einde van de dienstbetrekking in het algemeen nog een afrekening plaats van de na de laatste uitbetaling opgebouwde bijslag. Om dit te corrigeren is in de hoofdregel bepaald dat de in het refertejaar feitelijk uitbetaalde vakantiebijslag buiten de berekening van het dagloon wordt gehouden. In plaats daarvan wordt het aldus geschoonde loon van de werknemers die naast hun loon recht hebben op vakantiebijslag verhoogd met het bedrag dat zij gedurende de referteperiode hebben opgebouwd aan vakantiebijslag. Bij de loonopgave dient de werkgever kenbaar te maken welk bedrag in het betreffende aangiftetijdvak de werknemer aan loonelementen heeft opgebouwd. 5.5. Artikel 24, tweede lid, van het Besluit bepaalt dat, indien de werknemer in de aangiftetijdvakken in refertejaren gelegen vóór 1 januari 2007 loon heeft genoten, waarin bedragen aan vakantiebijslag en van extra periodiek salaris zijn opgenomen, artikel 3, eerste lid, voor de dagloonberekening buiten aanmerking blijft en het dagloon wordt berekend door het loon, dat de werknemer heeft genoten in het refertejaar te delen door 261. De toelichting op deze bepaling luidt als volgt: “Het tweede lid heeft betrekking op de volgende situatie. In het overgangsjaar 2006 zal de loonopgave nog niet direct alle relevante gegevens opleveren. Bijvoorbeeld voor de uitzendbranche bestaat reeds de mogelijkheid van periodieke loonaanlevering via Reflex. In de aangeleverde gegevens in deze branche zijn gegevens over extra periodiek salaris en vakantiebijslag vaak lastig te achterhalen (gezien ook de inrichting van de huidige salarispakketten). Bij uitzendbureaus die in de afgelopen jaren reeds periodiek gegevens hebben aangeleverd, kan niet alsnog separaat de opbouw van de vakantietoeslag (en extra periodiek salaris) worden opgevraagd. Nu de referteperiode voor ZW en WW tot een jaar is uitgebreid en zolang de polisadministratie in 2006 nog niet optimaal gevuld is en ook over voorgaande jaren geen gegevens bevat zal ook veel meer een beroep moet worden gedaan op de loongegevens zoals aanwezig in de administratie van het UWV. Totdat alle loongegevens over het refertejaar uit de polisadministratie kunnen worden gehaald, regelt het tweede lid, dat het SV-loon, zonder correctie voor vakantietoeslag en extra periodiek loon, als ingang voor de dagloonberekening kan worden gehanteerd. Dit geldt tot dat het gehele refertejaar na 1 januari 2006 is gelegen (dus tot 1 januari 2007)”. 5.6. De Raad is met appellant van oordeel dat de opvatting van de rechtbank, dat artikel 24, tweede lid, van het Besluit alleen ziet op uitzonderlijke situaties waarin niet alle relevante gegevens voorhanden zijn, geen steun vindt in de bewoordingen van die bepaling of in de daarop gegeven toelichting. Uit de tekst van artikel 24, tweede lid, van het Besluit is op te maken dat deze bepaling van toepassing is op alle aangiftetijdvakken in refertejaren die vóór 1 januari 2007 liggen. De toelichting biedt geen steun voor de opvatting dat de overgangsbepaling toepassing mist indien het wèl mogelijk is om aan de hand van de voorhanden zijnde gegevens vast te stellen hoeveel vakantiebijslag de werknemer in het refertejaar heeft opgebouwd. Ook in die gevallen is het uitbetaalde loon bepalend, ook voor zover het gaat om de vakantiebijslag. 5.7. De Raad overweegt voorts dat artikel 24, tweede lid, van het Besluit in het geval van betrokkene van toepassing is, nu het refertejaar vóór 1 januari 2007 eindigt en zij naast haar periodieke loonbetalingen aanspraak had op de vakantiebijslag. Daarbij is niet relevant of deze toeslag apart van het overige loon werd uitbetaald. 5.8. Gezien hetgeen onder 5.6 en 5.7 is overwogen, heeft appellant in het dagloon terecht de door betrokkene in het refertejaar feitelijk ontvangen bedragen aan vakantiebijslag, zijnde de in 2006 betaalde vakantiebijslag ad € 2.319,07 minus een bedrag van € 778,82 over september tot en met december 2006 dat in augustus 2006 bruto met het loon is verrekend, verdisconteerd en daarbij geen rekening gehouden met het in het refertejaar opgebouwde recht aan vakantiebijslag. De omstandigheid dat de uitbetaalde vakantiebijslag in het geval van betrokkene lager was dan de vakantiebijslag waarop zij in het refertejaar aanspraak had levert geen grond op om in afwijking van het Besluit van een ander bedrag aan vakantiebijslag uit te gaan, reeds omdat het Besluit niet in deze afwijkingsmogelijkheid voorziet en het ontbreken daarvan niet als een (kennelijke) omissie is aan te merken. 5.9. Gezien het voorgaande slaagt het hoger beroep. De Raad zal, met vernietiging van de aangevallen uitspraak en doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep ongegrond verklaren. 6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2008. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) A. Badermann. IJ