Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF9037

Datum uitspraak2008-10-07
Datum gepubliceerd2008-10-21
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5266 WWB-VV + 08/5043 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Kortsluiting. Het College heeft nagelaten de uitbetaling van de bijstandsuitkering van verzoekster te hervatten nadat de WW-uitkering was beëindigd. Dit betreft het nalaten van een handeling, die met een besluit gelijk wordt gesteld. Verstrekking voorschot.


Uitspraak

08/5266 WWB-VV 08/5043 WWB Centrale Raad van Beroep Voorzieningenrechter U I T S P R A A K als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening van: [Naam verzoekster] (hierna: verzoekster), wonende te [woonplaats], in verband met het hoger beroep van: verzoekster tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 juli 2008, 08/4061 en 08/4062 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: verzoekster en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp (hierna: College) Datum uitspraak: 7 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Verzoekster heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2008. Verzoekster is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Wijn, werkzaam bij de gemeente Leiden. II. OVERWEGINGEN 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 1.1. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. 1.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten. 2.1. Verzoekster ontving sinds 9 augustus 2005 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). In mei 2006 is aan verzoekster een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend, welke uitkering zij tot en met 22 april 2007 heeft ontvangen. Verzoekster heeft vanaf mei 2006 tot en met mei 2007 regelmatig om rechtmatigheidsonderzoeksformulieren WWB verzocht. Zij heeft deze formulieren over de periode van mei 2006 tot en met januari 2007 ontvangen en ingevuld geretourneerd. 2.2. Bij brief van 11 juli 2007 heeft verzoekster het College verzocht de bijstandsuitkering per 23 april 2007 te hervatten. Bij brief van 31 mei 2008 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar tegen het uitblijven van betaling van haar bijstandsuitkering per 23 april 2007. 3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ten grondslag gelegd dat met de in 2.2 genoemde brief van 11 juli 2007 geen aanvraag om bijstand tot stand is gekomen. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat het College de bijstand van verzoekster met ingang van 31 december 2006 heeft beëindigd. 4. Verzoekster heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Naar de opvatting van verzoekster is de bijstand niet met ingang van 31 december 2006 beëindigd, had haar brief van 11 juli 2007 niet als strekking een aanvraag te doen en dient het College gelet op haar inkomenssituatie met ingang van 23 april 2007 de betaling van de bijstand per die datum te hervatten. 5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter van de Raad is dit oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank niet juist. 5.1. De gedingstukken en het verhandelde ter zitting bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank dat de bijstand met ingang van 31 december 2006 is beëindigd. Het College heeft ter zitting van de voorzieningenrechter van de Raad herhaald dat een besluit houdende de beëindiging van het recht op bijstand van verzoekster per 31 december 2006 niet beschikbaar is. Verzoekster stelt dat zij geen besluit van die strekking heeft ontvangen. De in de aangevallen uitspraak genoemde vermelding in een rapportage WWB levensonderhoud van 7 juli 2008 dat de bijstand met ingang van 31 december 2006 is beëindigd, leidt de voorzieningenrechter van de Raad niet tot een ander oordeel. Nu het er thans voor moet worden gehouden dat het recht op bijstand van verzoekster niet met ingang van 31 december 2006 is beëindigd en evenmin is gebleken dat de per 9 augustus 2005 toegekende bijstand per een andere datum is beëindigd of ingetrokken, ligt de vraag of met de in 2.2 vermelde brief van 11 juli 2007 een aanvraag tot stand is gekomen niet voor. 5.2. In artikel 79 van de WWB is bepaald dat voor de toepassing van 8:1, eerste lid, van de Awb met een besluit gelijk wordt gesteld het nalaten van een handeling die strekt tot uitvoering van het besluit inzake de verlening of terugvordering van bijstand of het verrichten van een handeling die afwijkt van dat besluit. 5.3. De voorzieningenrechter van de Raad stelt vast dat het College heeft nagelaten de uitbetaling van de bijstandsuitkering van verzoekster te hervatten nadat de uitkering ingevolge de WW per 23 april 2007 was beëindigd. Dit betreft het nalaten van een handeling, die ingevolge artikel 79 van de WWB voor de toepassing van 8:1, eerste lid, van de Awb met een besluit gelijk wordt gesteld. De brief van 11 juli 2007 van verzoekster is een daartegen gericht bezwaar. Het op 31 mei 2008 ingestelde beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dat bezwaar. Dit beroep is niet onredelijk laat ingediend. Verzoekster heeft gesteld dat zij voortdurend contact heeft gezocht met het College - bijvoorbeeld door het herhaaldelijk toezenden van afschriften van de brief van 11 juli 2007 - hetgeen niet door het College is weersproken. 5.4. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de voorzieningenrechter van de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzieningenrechter het beroep van verzoekster gegrond verklaren en het College opdragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op het bezwaar van 11 juli 2007 te nemen waarbij de financiële gegevens waarover verzoekster beschikt mede in acht moeten worden genomen. Voorts dient het College een besluit te nemen op het verzoek om renteschade te vergoeden. 5.5. Verzoekster heeft ter zitting gesteld dat zij voorziet in de kosten van het bestaan door te lenen van haar moeder, hetgeen niet door het College is betwist. Van andere inkomsten is niet gebleken. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter van de Raad voldoende termen aanwezig om te bepalen dat bij wijze van voorlopige voorziening het College aan verzoekster voorschotten verstrekt naar de voor haar geldende norm totdat een beslissing op bezwaar is bekendgemaakt met ingang van de datum van ontvangst van het verzoek om voorlopige voorziening, zijnde 26 augustus 2008. 5.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van verzoekster in beroep en in hoger beroep bestaande uit reiskosten. Deze worden begroot op € 36,86. Tenslotte zal nog worden voorzien in bepalingen omtrent griffierecht. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep; Recht doende: in de hoofdzaak: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond; Bepaalt dat het College binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar van 11 juli 2007 met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt het College in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 36,86, te betalen door de gemeente Leiderdorp; Bepaalt dat de gemeente Leiderdorp aan verzoekster het betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt; op het verzoek om een voorlopige voorziening: Wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat wordt bepaald dat het College aan verzoekster met ingang van 26 augustus 2008 voorschotten ingevolge de WWB verstrekt naar de voor verzoekster geldende norm totdat het College de beslissing op het bezwaar van 11 juli 2007 heeft bekendgemaakt; Bepaalt dat de gemeente Leiderdorp aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 107,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2008. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) C. de Blaeij. IJ