
Jurisprudentie
BF9492
Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/687 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/687 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Op grond van de stukken kan worden aangenomen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij betrokkene niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Ook in hoger beroep is geen informatie overlegd die de Raad aanleiding geeft tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen inzake de belastbaarheid.
Uitspraak
07/687 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 15 december 2006, 06/453 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.G.S. ter Weijden, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 4 mei 2007 heeft de opvolgend gemachtigde van Achmea Rechtsbijstand aangegeven niet meer voor appellante als gemachtigde op te treden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F. Sitvast.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
2.1. Bij besluit van 25 mei 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 21 juli 2005 ingetrokken onder overweging dat appellantes mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 15% was. Bij besluit van 19 december 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 mei 2005 ongegrond verklaard.
2.2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat appellante met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
2.3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.4. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat de Functionele Mogelijkheden Lijst, gezien haar lichamelijke klachten, te weten pols-, schouder- en rugklachten, met daarnaast haar depressieve klachten, geen juiste weergave vormt van haar beperkingen. Gezien het feit dat appellante lijdt aan carpaal tunnel syndroom aan haar linkerhand kan zij slechts overwegend rechtshandige werkzaamheden verrichten. Alleen al om die reden kan appellante de voor haar geduide functies, naar zij stelt, niet verrichten.
3.1 De Raad overweegt als volgt.
3.2. De Raad kan de rechtbank volgen in haar oordeel dat op grond van de stukken kan worden aangenomen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De Raad neemt in aanmerking dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van appellantes klachten en met deze klachten ook rekening gehouden hebben bij het vaststellen van de functionele mogelijkheden van appellante.
3.3. Voorts heeft appellante ook in hoger beroep geen informatie overlegd die de Raad aanleiding geeft tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen inzake haar belastbaarheid op de datum in geding 21 juli 2005.
3.4. Op grond van het bovenstaande moet worden vastgesteld dat appellantes medische beperkingen niet zijn onderschat. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde functionele mogelijkheden bestaat evenmin grond om ervan uit te gaan dat de aan appellantes voorgehouden en aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor haar in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn.
4. Het hoger beroep slaagt niet.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) R.L. Rijnen.
RB