Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF9493

Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1319 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ziekmelding vanuit uitkeringssituatie met psychische klachten. Frustraties over de jarenlage werkloosheid: geen argument te ontlenen voor het oordeel dat betrokkene op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten ongeschikt was voor zijn arbeid.


Uitspraak

07/1319 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 30 januari 2007, 06/362 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 15 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2008. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek. II. OVERWEGINGEN 1.1. Op 1 juli 2005 heeft appellant zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet met psychische klachten ziek gemeld. Appellant had voordien laatstelijk van 13 december 2004 tot 4 maart 2005 via een uitzendbureau gewerkt als reclasseringsmedewerker bij de [naam Stichting] in [vestigingsplaats]. 1.2. Bij besluit van 9 februari 2006 is appellant meegedeeld dat hij met ingang van 1 maart 2006 geen recht meer had op ziekengeld omdat hij op en na deze datum niet meer wegens ziekte of gebreken ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. 1.3. Bij besluit van 13 maart 2006 (het bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 februari 2006 ongegrond verklaard. 2.1. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd omdat het Uwv naar het oordeel van de rechtbank had gehandeld in strijd met artikel 75l, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Ziektewet (ZW) en tevens met artikel 15 van het Reglement behandeling bezwaarschriften UWV 2005. 2.2. De rechtbank heeft aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat appellant in beroep wel de beschikking heeft gekregen over het volledige dossier en voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt uiteen te zetten en nadere stukken in te dienen. De rechtbank had verder geen reden te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en heeft daarbij in aanmerking genomen dat de primaire verzekeringsarts een uitgebreid psychisch onderzoek heeft verricht en dat de bezwaarverzekeringsarts zijn rapportage niet alleen heeft gebaseerd op het rapport van de primaire verzekeringsarts, maar ook een eigen onderzoek heeft verricht. De rechtbank zag in hetgeen door appellant was aangevoerd geen reden om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts niet te volgen en heeft daarbij overwogen dat appellant zijn stelling, dat hij ongeschikt was voor zijn arbeid, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, nu hij deze niet met medische gegevens heeft onderbouwd. De rechtbank heeft verder nog in aanmerking genomen dat appellant niet in behandeling was voor zijn klachten. 3.1. De Raad verenigt zich met het onder 2.2 weergegeven oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De door appellant in hoger beroep naar voren gebrachte grieven bevestigen het reeds uit het Afschrift Medische Kaart en het rapport van de bezwaarverzekeringsarts oprijzende beeld dat appellant grote frustraties voelt over zijn jarenlage werkloosheid. Daaraan is echter geen argument te ontlenen voor het oordeel dat hij op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, op en na 1 maart 2006 ongeschikt was voor zijn arbeid. De Raad ziet in hetgeen appellant zonder nadere medische onderbouwing heeft aangevoerd - grotendeels bij wijze van herhaling van hetgeen in beroep is gesteld - ook geen reden voor een nader medisch onderzoek. 3.2. Uit hetgeen is overwogen onder 3.1 volgt dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, moet worden bevestigd. 3.3. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. RB