
Jurisprudentie
BF9527
Datum uitspraak2008-10-10
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1006 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1006 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Onvoldoende rekening gehouden met psychische klachten? Nadere motivering in hoger beroep. Rechtsgevolgen blijven in stand.
Uitspraak
07/1006 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 3 januari 2007, 05/1064 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2008. Appellante is, zoals tevoren is bericht, niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.S. Winkel.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 6 juni 2005 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 12 september 2005, waarbij de mate van haar arbeidsongeschiktheid op 27 augustus 2004 is vastgesteld op 15-25 % (bestreden besluit), ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen het besluit van 6 juni 2005. Ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de gezondheidssituatie van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor het verrichten van arbeid op 27 augustus 2004 niet onjuist heeft ingeschat. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het Uwv genoegzaam heeft aangetoond dat appellante op de in geding zijnde datum in staat kon worden geacht om de geduide functies te verrichten.
2. In hoger beroep heeft appellante zich gekeerd tegen de ongegrondverklaring van het beroep en aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten. Ook op de datum in geding was al sprake van angstklachten en een verstoorde rouwreactie op het overlijden van haar moeder. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij een brief van haar psychiater, C. Putman, van 17 maart 2005 overgelegd.
3.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de medische kant van de zaak bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank ter zake. De brief van Putman bevat geen objectieve medische gegevens die doen twijfelen aan het medische oordeel van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv. In deze brief zijn geen argumenten te vinden om ten aanzien van de datum in geding verdergaande beperkingen aan te nemen dan de (bezwaar)verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft gedaan. De Raad wijst er daarbij op dat ook op de datum in geding al rekening is gehouden met een verminderde psychische belastbaarheid.
3.2. Ter zitting heeft het Uwv aangegeven dat in de FML bij de items 4.9 (schroefbewegingen met hand en arm) en 5.8 (het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk) sprake is van zogenoemde “verstopte” beperkingen. Voorts is ter zitting toegelicht waarom appellante niettemin in staat wordt geacht de haar voorgehouden functies telefonist/receptionist (SBC-code 315120), productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) en assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) te verrichten. De Raad acht deze toelichting voldoende.
Nu deze toelichting pas in hoger beroep is gegeven, moeten de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, en het bestreden besluit worden vernietigd en zullen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten.
4. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,= voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,=.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,=, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 105,= vergoedt.
Aldus gegeven door G.van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.D.F. de Moor.
MH