Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF9534

Datum uitspraak2008-10-16
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-003060-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

art. 6 WVW 1994. Roekeloosheid? Dragen veiligheidsgordel.


Uitspraak

Parketnummer: 20-003060-07 Uitspraak : 16 oktober 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 2 augustus 2007 in de strafzaak met parketnummer 02-700376-07 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1984], wonende te [woonplaats], [adres], waarbij de verdachte ter zake van “Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid onder b, van deze wet” werd veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, alsmede tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd en ingehouden geweest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit, met bewezenverklaring van de ten laste gelegde “roekeloosheid”, zal veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, alsmede tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd en ingehouden geweest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat: - primair het openbaar ministerie in de strafvervolging niet-ontvankelijk moet worden verklaard; - subsidiair - zo verstaat het hof - verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen verklaard dat het bij [slachtoffer] ontstane zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt door het handelen van verdachte, hetgeen afdoet aan diens schuld. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd. Tenlastelegging Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep - ten laste gelegd dat: primair hij op of omstreeks 25 februari 2007 te Steenbergen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto/bestelauto) daarmede rijdende over de weg, de Ravelijnstraat en/of over de kruising of splitsing van wegen, de Ravelijnstraat en de Molenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en of onnadenkend en/of ondeskundig met dat door hem bestuurde motorrijtuig met (zeer) hoge snelheid, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de aldaar geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, in elk geval met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid, over de weg, de Ravelijnstraat, (en aldus rijdend over een (aantal) in die weg gelegen snelheidsremmer(s)/verkeersdrempel(s)) te rijden en/of (vervolgens) gekomen bij de T-splitsing van voornoemde weg met de weg, de Molenweg, (alwaar het kruisingsvlak verhoogd is aangelegd) (met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid) over voornoemd(e) verhoogd plateau en/of T-splitsing te rijden en/of (vervolgens) de controle over dat door hem bestuurde motorrijtuig te verliezen, waardoor hij, verdachte met dat door hem bestuurde motorrijtuig niet naar rechts of naar links is afgeslagen, doch rechtdoor is/heeft gegaan en/of gereden en/of geschoven, en/of (met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid) de rijbaan van die Molenweg en een van die Molenweg deeluitmakend fietspad en/of voetpad is overgegaan/overgestoken en/of (vervolgens) met dat door hem bestuurde motorrijtuig in botsing of in aanrijding is gekomen met de voorgevel van een langs die Molenweg staand bedrijfspand; waardoor, althans mede waardoor een in dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig gezeten passagier, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, althans zodanig letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van diens normale bezigheden is ontstaan, te weten een gescheurde milt, waarvoor operatief ingrijpen vereist was (milt verwijderd) en/of een beschadiging van het hoornvlies van het rechteroog en/of een glasverwonding aan het gelaat en/of de rechterhand en/of diverse beschadigde voortanden en/of een spierverrekking in de lies en/of kneuzingen op diverse plaatsen van het lichaam, zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde, terwijl het alcoholgehalte van zijn bloed, bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.07, in elk geval hoger dan 0.2 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig (bedrijfsauto/bestelauto) een rijbewijs was vereist en er sedert de datum dat aan hem, verdachte, voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs op of na 30 maart 2002 had plaatsgevonden; subsidiair A) hij op of omstreeks 25 februari 2007 te Steenbergen als bestuurder van een motorrijtuig, bedrijfsauto (bestelauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.07 milligram, in elk geval hoger dan 0.2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem/haar voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden; en B. hij op of omstreeks 25 februari 2007 te Steenbergen als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto/bestelauto) met (zeer) hoge snelheid, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de aldaar geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, in elk geval met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid, heeft gereden over de weg, de Ravelijnstraat, (en aldus over een (aantal) in die weg gelegen snelheidsremmer(s)/verkeersdrempel(s)) heeft gereden en/of (vervolgens) gekomen bij de T-splitsing van voornoemde weg met de weg, de Molenweg, (alwaar het kruisingsvlak verhoogd is aangelegd) (met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid) over voornoemd(e) verhoogd plateau en/of T-splitsing heeft gereden en/of (vervolgens) de controle over dat door hem bestuurde motorrijtuig is verloren, waardoor hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig niet naar rechts of naar links is afgeslagen, doch rechtdoor is/heeft gegaan en/of gereden en/of geschoven, en/of (met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid) de rijbaan van die Molenweg en/of een van die Molenweg deeluitmakend fietspad en/of voetpad is overgegaan/overgestoken en/of (vervolgens) met dat door hem bestuurde motorrijtuig in botsing of in aanrijding is gekomen met de voorgevel van een langs die Molenweg staand bedrijfspand, door welke gedraging(en) van hem, verdachte, gevaar op die weg(en) werd veroorzaakt en/of kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg (en) werd gehinderd en/of kon worden gehinderd. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging De raadsman heeft tijdens het pleidooi ter terechtzitting in hoger beroep de vraag opgeworpen of de kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] niet verminderd had kunnen worden als deze een veiligheidsgordel had gedragen en voorts gesteld dat - àls zou zijn vastgesteld dat [slachtoffer] zijn veiligheidsgordel niet had gedragen - deze omstandigheid zou afdoen aan de schuld van verdachte. Hieraan heeft hij toegevoegd dat de ernst van het letsel mede de straf bepaalt. Vervolgens heeft hij zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte aan [slachtoffer] het letsel heeft toegebracht zoals dat in de tenlastelegging is omschreven. Door de voorzitter is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om een nadere toelichting op dit standpunt, nu dit – bestaande het toch vooral in het opwerpen van een vraag en in het betrekken van een stelling op een niet vastgestelde grondslag - niet zonder meer kan worden beschouwd als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Daarop is door de raadsman betoogd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, aangezien door de politie geen nader onderzoek is verricht naar de vraag of [slachtoffer] ten tijde van het onderhavige ongeval een veiligheidsgordel droeg. De voorzitter heeft vervolgens geopperd, dat hetgeen de raadsman nader heeft betoogd onder omstandigheden wellicht - eerder dan het bewijs van het ten laste gelegde - de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou kunnen raken. Daarop heeft de raadsman verklaard dat hij als uitdrukkelijk standpunt naar voren wenste te brengen dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard. Het hof verwerpt dat verweer en overweegt als volgt. Het slachtoffer [slachtoffer] heeft tegenover de politie verklaard niet te weten, of hij ten tijde van het ongeval de autogordel droeg. Het verweer doet de vraag rijzen hoe de omstandigheid dat naar dat dragen van een autogordel geen verder onderzoek is verricht met zich zou brengen dat er sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van behoorlijk procesrecht, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van diens zaak is tekort gedaan. Zonder nadere toelichting – die is uitgebleven – in het bijzonder nopens het belang dat het gegispte onderzoek zou kunnen hebben op in deze strafzaak te nemen beslissingen, vermag het hof het bestaan van een zodanige inbreuk niet te onderkennen. Partiële vrijspraak De advocaat generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep als standpunt naar voren gebracht dat bewezen zal worden verklaard dat de aan verdachte verwijtbare schuld bestaat in roekeloosheid. Het hof acht echter op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden en daarbij welbewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen. Bijgevolg zal verdachte in zoverre van het ten laste gelegde worden vrijgesproken. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: primair hij op 25 februari 2007 te Steenbergen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto) daarmede rijdende over de weg, de Ravelijnstraat en over de kruising of splitsing van wegen, de Ravelijnstraat en de Molenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in hoge mate onvoorzichtig met dat door hem bestuurde motorrijtuig met een aanzienlijk hogere snelheid dan de aldaar geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur over de weg, de Ravelijnstraat, en aldus rijdend over een in die weg gelegen snelheidsremmer(s)/verkeersdrempel(s) te rijden en vervolgens gekomen bij de T-splitsing van voornoemde weg met de weg, de Molenweg, alwaar het kruisingsvlak verhoogd is aangelegd met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid over voornoemd verhoogd plateau en T-splitsing te rijden en met dat door hem bestuurde motorrijtuig niet naar rechts of naar links af te slaan, doch rechtdoor te gaan en de rijbaan van die Molenweg en een van die Molenweg deeluitmakend fietspad en voetpad over te gaan en vervolgens met dat door hem bestuurde motorrijtuig in botsing te komen met de voorgevel van een langs die Molenweg staand bedrijfspand, waardoor een in dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig gezeten passagier, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een gescheurde milt, waarvoor operatief ingrijpen vereist was (milt verwijderd) en een beschadiging van het hoornvlies van het rechteroog en een glasverwonding aan het gelaat en de rechterhand en diverse beschadigde voortanden en een spierverrekking in de lies en kneuzingen op diverse plaatsen van het lichaam, zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde, terwijl het alcoholgehalte van zijn bloed, bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.07 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en er sedert de datum dat aan hem, verdachte, voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs op of na 30 maart 2002 had plaatsgevonden. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs A. De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. B. Voor zover hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair is aangevoerd dient te worden verstaan als in te houden, dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen verklaard dat het bij [slachtoffer] ontstane zwaar lichamelijk letsel is te wijten aan verdachtes handelen, aangezien [slachtoffer] ten tijde van het ongeval geen veiligheidsgordel droeg, overweegt het hof als volgt. Het verweer ontbeert feitelijke grondslag nu – gelijk hierboven overwogen – omtrent het al of niet door [slachtoffer] dragen van een veiligheidsgordel niets is (kunnen worden) vastgesteld. Ten overvloede overweegt het hof, dat in de gebezigde bewijsmiddelen besloten ligt dat het door het slachtoffer opgelopen zwaar lichamelijk letsel redelijkerwijs als gevolg van de door de verdachte veroorzaakte aanrijding aan hem kan worden toegerekend. Dat zou niet anders zijn geweest indien vast zou staan, dat het slachtoffer ten tijde van het ongeval geen gebruik maakte van een veiligheidsgordel. Het verweer wordt verworpen. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 6 en strafbaar gesteld bij artikel 175, eerste lid onder b, juncto het derde lid van laatstgenoemd artikel, van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straffen Ten aanzien van verdachte heeft het hof - evenals de eerste rechter - bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - het veroorzaken van een verkeersongeval met een personenauto, waardoor aan zijn passagier [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt. De verdachte was ten tijde van het veroorzaken van dit ongeval onder invloed van alcohol en was bovendien een zogeheten “beginnend bestuurder”. De eerste rechter heeft de verdachte terzake van dat feit veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, alsmede tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd en ingehouden geweest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf zoals door de eerste rechter is opgelegd, alsmede tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd en ingehouden geweest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep in verband met een eventueel op te leggen straf aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat rekening zal worden gehouden met de omstandigheid dat op het moment van het veroorzaken van het ongeval weliswaar nog geen 5 jaren waren verstreken sinds het rijbewijs voor de eerste keer aan verdachte was afgegeven, doch die periode op het moment van het ongeval wel bijna was verstreken, en voorts rekening zal worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte in die periode verder van onbesproken gedrag is geweest. Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op: - de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de omstandigheid dat het hier gaat om een grove verkeersfout, waarbij verdachte aanzienlijk onder invloed van alcoholhoudende drank, rijdend in een personenauto met een te hoge snelheid binnen de bebouwde kom, in een zogeheten 30 kilometerzone, tegen de gevel van een bedrijfspand is gereden, als gevolg waarvan zijn passagier [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen; - de mate waarin door verdachte, die een zogeheten beginnend bestuurder was en bij wie een bloedalcoholgehalte is gemeten van 1,07 milligram per milliliter bloed, de door de wetgever gestelde norm van hoeveelheid alcohol per milliliter bloed bij een beginnend bestuurder, te weten: 0,2 milligram, is overschreden; - de omstandigheid dat door het bewezen verklaarde de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht; - de omstandigheid dat door het bewezen verklaarde handelen ook aanzienlijke materiële schade is toegebracht aan derden, in het bijzonder de eigenaar van het beschadigde bedrijfspand en/of betrokken verzekeraars. Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op: - de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 april 2008, waaruit blijkt dat hij niet eerder door een strafrechter is veroordeeld; - hetgeen overigens omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte is gebleken, in het bijzonder de omstandigheid dat verdachte een vaste baan heeft als servicemonteur. Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waaraan een grove verkeersfout ten grondslag ligt, waarbij het ademalcoholgehalte lager is dan 570 µg/l en waarbij zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf, een gevangenisstraf voor de van 6 maanden en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren. Reeds hieruit volgt dat niet kan worden volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde straffen. In het bijzonder gelet op voormelde persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht het hof het thans echter niet noodzakelijk dat de verdachte terzake van het bewezen verklaarde feit alsnog van zijn vrijheid zal worden beroofd. Mitsdien zal aan verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor het hierna te vermelden aantal uren, worden opgelegd. Voor het geval verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal het hof bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur. Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voor een duur als hieronder vermeld aan verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. Nu in plaats van de overwogen vrijheidsstraf na te melden taakstraf zal worden opgelegd, hetgeen een beduidend lichtere strafmodaliteit is, ziet het hof aanleiding om deze bijkomende straf te verhogen tot de hierna te noemen duur. De tijd, gedurende welke het rijbewijs van verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht. Het verweer dat verdachte, kort gezegd, het rijbewijs vanwege zijn werk niet kan missen wordt door het hof verworpen omdat het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hieronder te bepalen tijdvak. Ook de namens de verdachte aangevoerde omstandigheid dat de in artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde termijn ten tijde van het bewezen verklaarde handelen bijna was verstreken legt in het licht van het hierboven overwogene geen gewicht in de schaal. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl degene die aan dat feit schuldig is verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, van deze wet. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis. Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren. Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door mr. H.D. Bergkotte, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. N.J.M. Ruyters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier, en op 16 oktober 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr. Ruyters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.