Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF9614

Datum uitspraak2008-10-16
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-004135-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontucht in speeltuin.


Uitspraak

Parketnummer: 20-004135-07 Uitspraak : 16 oktober 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 5 november 2007 in de strafzaak met parketnummer 02-628509-06 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1956], wonende te [woonplaats], [adres]. waarbij: - verdachte ter zake van “Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen” werd veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar; - aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel werd opgelegd ten bedrage van EUR 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis; - de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot datzelfde bedrag werd toegewezen. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen. De verdediging heeft: - primair vrijspraak bepleit van het aan verdachte ten laste gelegde feit; - subsidiair met betrekking tot een eventueel op te leggen straf bepleit dat geen gevangenisstraf wordt opgelegd, doch zal worden volstaan met oplegging van een taakstraf. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 20 oktober 2006 te Breda, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2000), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de penis en/of ballen van die [slachtoffer], en/of knijpen in de ballen van die [slachtoffer] en/of (met een doek)op en neer bewegen over/van de penis van die [slachtoffer]. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 20 oktober 2006 te Breda, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2000), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het knijpen in de ballen van die [slachtoffer] en (met een doek) op en neer bewegen over de penis van die [slachtoffer]; Door het hof gebruikte bewijsmiddelen De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs A. De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. B. Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat, hoewel mogelijk voldoende wettig bewijs voorhanden is, het hof op grond daarvan niet tot de overtuiging kan komen dat verdachte opzettelijk de aan hem ten laste gelegde ontuchtige handelingen heeft begaan. Ter adstructie daarvan is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat in de onderhavige zaak in wezen slechts twee verklaringen voorhanden zijn, te weten die van [slachtoffer] en die van de verdachte, en dat de door [slachtoffer] afgelegde verklaring als minder betrouwbaar moet worden beschouwd, omdat hierin een aantal aspecten voorkomt dat pertinent niet waar kan zijn, terwijl de verklaringen die de verdachte heeft afgelegd consistent zijn. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. B.1 De verdachte heeft bij zijn verhoren door de politie op 9 november 2006 voor zover hier van belang -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard: “Het jongetje zei dat hij misselijk was bij zijn buik onder. Jullie vragen aan mij waar ik dat jongetje precies heb aangeraakt. Ik heb twee keer netjes gevraagd of ik zijn broek open mocht maken. Dat mocht van dat jongetje. Ik heb zijn broek opengemaakt en zijn broek een beetje naar beneden gedaan. Ik heb zijn onderbroek een klein beetje opzij geschoven, een beetje naar beneden gedaan. Ik heb toen een handdoek gepakt en heb deze tegen zijn blote buik aangedrukt. Doordat ik die handdoek tegen zijn buik aanduwde kan het zo zijn dat ik misschien met mijn hand zijn piemeltje per ongeluk heb aangeraakt.” Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte deze verklaringen in grote lijnen bevestigd. B.2 [slachtoffer] is op 3 november 2006 door de politie gehoord in een verhoorstudio. Zijn alstoen afgelegde verklaring houdt voor zover hier van belang -zakelijk weergegeven- het volgende in: “V: Aha. En je zegt nou dat je iets aan je vinger had, want je wees naar je vinger. Een wondje aan je vinger. … V: Wat heb je toen gedaan, toen je zag dat je bloed had. J: Toen ging ik gewoon naar [verdachte] toe om het weer beter te maken. V: Ja en wat heb je toen tegen [verdachte] gezegd, toen je met bloed bij [verdachte] kwam. J: “Ik heb hier pijn, m’n hand” en toen zag hij dat mijn hoofd helemaal wit was en toen deed hij iets kouds op mijn piemel en dat vond ik eigenlijk niet zo leuk, maar ik durfde niet om stop te zeggen.” … V: …Hoe kan hij iets kouds op je piemel leggen. Hoe was het dan met jouw kleren, toen [verdachte] dat deed, toen hij iets kouds op je piemel legde. J: Hij deed toen alles naar beneden. V: Alles naar beneden en bij wie deed hij alles naar beneden. J: Bij mij. V: Bij jou deed hij alles naar beneden en wat is alles. J: Alleen maar mijn broek en mijn onderbroek. V: Broek en onderbroek en tot hoever had hij die naar beneden gedaan. J: Eh een beetje. V: Een beetje, maar is een beetje tot hier of tot je knieën of een beetje tot je enkels… J: Een beetje tot mijn knieën.” ... V: En hoe doet hij dat op je piemel. J: Ook zo’n handdoek en toen ging hij zo heel hard en ook hard in mijn ballen knijpen. V: … ook heel hard in jouw ballen knijpen, maar wat deed hij het eerste. Deed hij eerst dat koude op je piemel leggen, of dat hij eerst in jouw ballen knijpen of deed hij niets iets anders eerst. J. Eerst deed hij het koude doekje op de piemel. … V: Je vertelde dat hij ook in je ballen kneep. Hoe deed hij dat. J: Gewoon zo. Heel hard. V: Heel hard en nou zie ik dat je met je handen naar je piemel gaat. Deed hij dat met een hand of met twee handen of deed hij dat eerst met een hand en later met twee handen of nog anders. J: Met allebei. V: Wat voelde je toen hij dat deed. J: Dat deed heel pijn. V: Oh [verdachte] deed niets voor je vinger. J: IK had hier helemaal pijn. V: Aan je hand. J: …en toen keek hij gewoon naar mijn piemel. V: Ja, dat zit op een heel andere plaats. J: Ik zei nog dat mocht niet. V: Wie heeft er gezien dat jij het hok bent ingegaan. J: Mijn zus. V: Jouw zus heeft dat gezien, die heet [naam getuige] hè. Je zei dat [verdachte] die doekjes op jouw piemel had geduwd en wat die (het hof leest: doet) hij dan als hij die doekjes er op heeft geduwd. J: dan doet hij ze weer heel hard er weer of en dan doet hij ze op een plek waar wij nooit mogen komen. V: Een plek waar je nooit mag komen, maar als hij dat doekje op je piemel houdt he, houdt hij dan dat doekje stil of beweegt hij dat doekje of schudt hij J: Hij beweegt V: Hij beweegt met dat doekje en hoe beweegt hij dan. J: Gewoon, eigenlijk zo. V: Eigenlijk zo en nu zie ik jou zo met je hand doen, maar gaat hij dan met dat doekje over heel je lijf of gaat hij over jouw been of alleen over jouw piemel. J: Alleen over mijn piemel. V: En gaat hij dan van links naar rechts over jouw piemel of van boven naar beneden J: Van boven naar beneden. V: Wat voel je dan als hij dat doet. J: Eh, dat gaat hij nog een keer dat doekje er op en dan gaat hij nog een keer datzelfde doen. V: Nog een keer dat doekje er op en nog een keer hetzelfde, maar is dat met het blauwe doekje of is dat met het groene doekje wat je net hebt verteld. J: Het groene doekje. V: En als hij met het blauwe doekje op jou piemel drukt. J: Dan gaat hij nog hetzelfde doen. V: Snap ik dan goed dat hij met het blauwe doekje en met het groene doekje op en neer is gegaan. J: Ja. V: Ja, heb ik het zo goed gesnapt. Wat zei [verdachte] toen hij dat deed. J: Nee we blijven door tot de piemel helemaal beter is en tot ie er aan blijft.” B.3 Uit deze weergave van de verklaring van [slachtoffer] blijkt op geen enkele wijze dat hij zich bij de verdachte zou hebben gemeld met klachten van buikpijn of misselijkheid. Ook overigens valt zulks uit voormeld verhoor niet af te leiden. B.4 De stelling van de verdachte dat [slachtoffer] zich bij hem met dergelijke klachten zou hebben gemeld, vindt evenmin steun in de door het hof tot het bewijs gebezigde verklaring van [getuige], het zusje van het slachtoffer, afgelegd bij de politie op 3 november 2006. B.5 Het standpunt van de verdediging dat slechts twee verklaringen voorhanden zijn, te weten: die van [slachtoffer] en van verdachte, ontbeert gezien het bovenoverwogene feitelijke grondslag. De door de verdediging gestelde onjuistheden op detailpunten van [de verklaring van slachtoffer] kunnen naar ’s hofs oordeel niet afdoen aan de betrouwbaarheid van de kern van die verklaring, te weten: waar die de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen betreffen. Voor dat oordeel heeft het hof betekenis toegekend aan de omstandigheid, dat die handelingen op zich deels – te weten: met betrekking tot het deels ontkleden van [slachtoffer] en de manipulaties met een handdoek – in de verklaring van de verdachte steun vinden. In zijn overtuiging dat die handelingen ontuchtig van aard waren wordt het hof ten slotte gesterkt door de omstandigheid, dat redelijkerwijs niet valt in te zien hoe [slachtoffer] bij diens door de verdachte gestelde “misselijkheid bij zijn buik onder” baat zou kunnen hebben bij het duwen van een handdoek tegen zijn blote buik. B.6 Het verweer wordt verworpen. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straffen Ten aanzien van verdachte heeft het hof - evenals de eerste rechter - bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd – het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer], die ten tijde van die ontucht 6 jaar oud was. De eerste rechter heeft verdachte ter zake van dat feit veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de tijd van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot dezelfde straf als de eerste rechter. Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op: - de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de omstandigheid dat verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van het zeer jeugdige slachtoffer, dat ten tijde van het bewezen verklaarde feit slechts 6 jaar oud was, door het bewezen verklaarde handelen heeft geschonden; - de omstandigheid dat jeugdige slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later nadelige, psychische gevolgen kunnen ondervinden; - de omstandigheid dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat in hem als beheerder van de speeltuin waar het onderhavige feit heeft plaatsgevonden, door het slachtoffertje en diens ouders mocht worden gesteld; - de mate waarin het bewezen verklaarde feit heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer; - de omstandigheid dat dergelijke feiten leiden tot maatschappelijke verontrusting. Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op: - de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 augustus 2008, waaruit blijkt dat hij weliswaar tweemaal eerder is veroordeeld, doch niet ter zake van een zedendelict; - de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof voorts acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten, die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn. Aan de hand daarvan blijkt dat de door de advocaat-generaal gevorderde straffen een passende reactie vormen. Het hof zal daarom straf opleggen overeenkomstig die vordering. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal het hof bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur. Met de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar wordt gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht Uit het onderzoek is gebleken dat het slachtoffer [naam slachtoffer] (wettelijk vertegenwoordiger: [naam wettelijk vertegenwoordiger], [adres], [woonplaats]), immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op EUR 250,00. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom aan verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 250,00 te betalen ten behoeve van het slachtoffer. Vordering van de benadeelde partij De benadeelde partij [naam slachtoffer] (wettelijk vertegenwoordiger: [naam wettelijk vertegenwoordiger], [adres], [woonplaats]), heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van EUR 600,00. De eerste rechter heeft deze vordering toegewezen tot een bedrag van EUR 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het in eerste aanleg gevorderde bedrag. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte vermogensschade heeft geleden tot een bedrag van EUR 250,00. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Het meer of anders gevorderde zal het hof afwijzen. Het hof zal verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van zijn vordering gemaakt, begroot op nihil. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis. Veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden. Bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer] (wettelijk vertegenwoordiger: [naam wettelijk vertegenwoordiger], [adres], [woonplaats]), aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (wettelijk vertegenwoordiger: [naam wettelijk vertegenwoordiger], [adres], [woonplaats]) ten dele toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro). Wijst af het meer of anders verzochte. Bepaalt dat de aan verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover door verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover door verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer], gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Aldus gewezen door mr. N.J.M. Ruyters, voorzitter, mr. H.D. Bergkotte en mr. A.M.G. Smit, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier, en op 16 oktober 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr. Ruyters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.