
Jurisprudentie
BF9703
Datum uitspraak2008-09-08
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers253681 CV EXPL 07-4041
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers253681 CV EXPL 07-4041
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Loonvordering: Situatieve arbeidsongeschiktheid
Kantonrechter: de werknemer die een loonvordering instelt en zich erop beroept dat hij als gevolg van situatieve arbeidsongeschiktheid geen werkzaamheden kan verrichten, dient aannemelijk te maken dat de arbeidsomstandigheden voor hem, door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever dient te komen, zodanig waren dat van hem in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij zijn werkzaamheden zou verrichten.
Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Hoorn
Zaaknr/rolnr.: 253681 CV EXPL 07-4041
Uitspraakdatum: 8 september 2008
Vonnis in de zaak va[eiseres]
[...] wonende te Hoogkarspel
eisende partij
verder ook te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. P. Heijnen, advocaat te Hoorn
toevoeging: 4FV0215
tegen
1.- de vennootschap onder firma De Hout Bloembollen v.o.f. gevestigd [adres] te Hem, alsmede haar vennoten:
2.- [..], wonende [adres] te Hem
3.- [..], wonende [adres] te Grootebroek
4.- [..], wonende [adres] Grootebroek
5.- [..], wonende [adres] Grootebroek
6.- [..], wonende [adres] te Grootebroek
gedaagde partijen, welke vennoten krachtens artikel 1:14 BW mede woonplaats hebbende aan [adres] te Hem
verder ook te noemen: De Hout Bloembollen
gemachtigde: mr. J. Ramnath, werkzaam ten kantore van De Raadgevers te Amsterdam.
Het procesverloop
[eiseres] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding met producties d.d. 3 december 2008.
De Hout Bloembollen heeft bij antwoord met producties verweer gevoerd.
Ingevolge tussenvonnis van 11 februari 2008 heeft een comparitie na antwoord plaatsgevonden welke is gehouden op 1 april 2008.
Vervolgens is gediend van repliek met één productie en dupliek.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
De uitgangspunten
1. [eiseres] is op 1 november 1987 als agrarisch medewerkster bij De Hout Bolbloemen in dienst getreden, thans voor 21 uur per week tegen een bruto salaris van € 1.042,87 bruto per maand exclusief vakantiegeld en eventuele verdere emolumenten.
2. Nadat zich op 29 juli 2006 op een bedrijfsfeest een incident had voorgedaan heeft [eiseres] zich op 2 augustus 2006 ziek gemeld.
3. Bij schrijven van 21 augustus 2006 heeft de advocaat van [eiseres] aangegeven dat [eiseres] arbeidsongeschikt is en aanspraak maakt op ziekengeld totdat zij weer hersteld zal zijn. Voorts is namens [eiseres] medegedeeld dat zij er ernstig rekening mee houdt dat het niet mogelijk zal zijn de nu ernstig verstoorde arbeidsverhouding nog te herstellen en dat [eiseres] om die reden bereid is om met De Hout Bolbloemen te overleggen over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op een voor beide aanvaardbare wijze waarbij gedacht kon worden aan een formele ontbinding van de arbeidsovereenkomst met toekenning van een ontslagvergoeding conform de kantonrechtersformule.
4. De bedrijfsarts heeft op 13 oktober 2006 het volgende geadviseerd:
“Er is sprake van frictie in de arbeidsverhoudingen. Mijn advies is de arbeidsgebonden problemen op te lossen. Ik adviseer inzet van mediation. Ik zal de SAZAS toestemming vragen om dit in te kunnen zetten. Medisch gezien is er geen bezwaar tegen een werkhervatting per 01-11-2006. Deze werkwijze is conform de afspraken die zijn gemaakt tussen arbodiensten, werkgeversvertegenwoordigers, en werknemersvertegenwoordigers. Indien een van beide partijen het niet eens is met dit advies, dan kan die een deskundigenoordeel bij UWV aanvragen.”
5. Partijen hebben vervolgens getracht om middels mediation tot een oplossing te komen, doch dat is niet gelukt.
6. Bij schrijven van 3 november 2006 heeft De Hout Bolbloemen het volgende aan [eiseres] medegedeeld:
“De bedrijfsarts heeft bepaald dat u per 1 november 2006 volledig arbeidsgeschikt bent verklaard. Tot op heden hebben wij van u geen reactie ontvangen betreffende een melding van einde ziekteverlof. Wij gaan er vanuit dat u zich per 6 november weer beter zult melden en de werkzaamheden op ons bedrijf zal hervatten. In onze ogen zijn er geen arbeidsgebonden problemen die van invloed kunnen zijn op uw functioneren op ons bedrijf. Van de kant van de directie en medewerkers zijn er geen belemmeringen om u weer te ontvangen op ons bedrijf en uw werkzaamheden weer te hervatten.”
7. Bij schrijven van 6 november 2006 is namens [eiseres] medegedeeld dat zij niet in staat is om haar werk te hervatten en dat zij bij het UWV om een second opinion zal vragen.
8. De bedrijfsarts heeft op 13 november te kennen gegeven dat gepersisteerd wordt bij een hersteldmelding per 1 november 2006 en dat partijen tot een zakelijke oplossing moeten komen buiten de ziektewet om. De bedrijfsarts heeft vervolgens aangegeven dat het desbetreffende ziektegeval per 1 november 2006 zal worden gesloten.
9. Op 12 december 2006 is het UWV tot de volgende conclusie gekomen:
“U wordt op grond van uitspraken van zowel de bedrijfsarts als de verzekeringsarts in staat geacht tot werkhervatting en daarmee volledig geschikt beschouwd voor het eigen werk. Er is geen aanleiding op basis van ziekte of gebrek die dit verhindert. Het arbeidsconflict dient op een andere wijze opgelost te worden, nu mediation mislukt is.”
10. [eiseres] heeft het werk niet hervat.
11. De Hout Bolbloemen heeft [eiseres] tot 12 december 2006 doorbetaald.
De vordering
12. [eiseres] vordert dat de kantonrechter De Hout Bolbloemen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen tot betaling van het salaris vanaf 12 december 2006 zolang de arbeidsovereenkomst niet op een rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente en wettelijke verhoging, alsmede met veroordeling van De Hout Bolbloemen in de kosten van deze procedure.
13. [eiseres] is van oordeel dat van haar niet kan worden gevergd om het werk weer te hervatten zolang de frictie in de arbeidsverhouding bestaat. [eiseres] heeft daarbij aangegeven dat haar man op het bedrijfsfeest van 29 juli 2006 is mishandeld door een collega die haar eerst lastig had gevallen. [eiseres] acht zich niet in staat om weer samen te werken met die collega, te minder omdat deze volledig wordt gesteund door haar werkgever. Na de mislukte mediation heeft De Hout Bolbloemen [eiseres] medegedeeld dat zij weer aan het werk moest gaan en dat zij de problemen met haar collega maar zelf moest oplossen. Naar de mening van [eiseres] heeft De Hout Bolbloemen te weinig gedaan om tot een oplossing van het conflict te komen, dit terwijl [eiseres] zelf wel de nodige stappen heeft ondernomen. Een en ander komt, aldus [eiseres], voor rekening en risico van De Hout Bolbloemen zodat zij ingevolge artikel 7:628 BW aanspraak heeft op doorbetaling van haar loon.
Het verweer
14. De Hout Bolbloemen heeft gemotiveerd verweer gevoerd, strekkende tot afwijzing van de vordering. Daarop zal hierna bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
De standpunten van partijen
15. De standpunten van partijen zijn bekend uit hun schrifturen en nader toegelicht ter gelegenheid van de tussen partijen op 1 april 2008 gehouden comparitie na antwoord. Een en ander wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.
De beoordeling van het geschil
16. In het kader van deze procedure zijn een aantal wettelijke bepalingen van belang. Ingevolge de hoofdregel van artikel 7:627 BW is de werkgever geen loon verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. De werknemer behoudt echter het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen (artikel 7:628 BW). Artikel 7:629 BW tenslotte is te beschouwen als een lex specialis ten opzichte van artikel 7:628 BW, in die zin dat uit deze bepaling volgt dat verhindering de bedongen arbeid verrichten in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte gedurende 52 weken moet worden gezien als een oorzaak die in redelijkheid tot op zekere hoogte voor rekening van de werkgever komt. Artikel 7:629 lid 1 BW bepaalt dat de werknemer bij ziekte in beginsel recht heeft op doorbetaling van loon.
17. De kantonrechter neemt als vaststaand aan dat [eiseres] na 1 november 2006, doch in ieder geval per 12 december 2006 niet meer arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 7:629 lid 1 BW. [eiseres] heeft haar vordering ook niet gegrond op dit artikel, doch op het bepaalde in artikel 7:628 BW. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat ook zij van mening is dat de door haar gestelde arbeidsongeschiktheid niet meer voortkomt uit ziekte of gebrek, maar daarin is gelegen dat van haar wegens een – haar werkgever toe te rekenen – onwerkbare werksituatie niet kan worden gevergd om aan het werk te gaan.
18. De vraag die thans voorligt is derhalve of op en na 12 december 2006 sprake was van een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever dient te komen. Daarbij dient onder verwijzing naar hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 27 juni 2008, C07/021HR (JAR 2008/188) onder 3.5.2 en 3.5.3 heeft overwogen het volgende tot uitgangspunt. In een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, kan zich de situatie voordoen dat de werknemer zich op grond van (dreigende) psychische of lichamelijke klachten niet in staat acht tot het verrichten van zijn werkzaamheden, hoewel ten aanzien van de arbeidsgeschiktheid geen medische beperkingen van psychische of fysieke aard kunnen worden vastgesteld, zodat van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte in de zin van art. 7:629 BW geen sprake is. Dit geval wordt wel aangeduid als "situatieve arbeidsongeschiktheid" en de vraag doet zich voor in hoeverre in zo'n geval gezegd kan worden dat de werknemer zijn werkzaamheden niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, als bedoeld in art. 7:628 lid 1 BW. De werknemer, die zich erop beroept dat hij als gevolg van de hiervoor bedoelde "situatieve arbeidsongeschiktheid" zijn werkzaamheden niet heeft verricht en over de betrokken periode doorbetaling van zijn loon vordert, zal feiten en omstandigheden moeten stellen en zonodig aannemelijk moeten maken die tot het oordeel kunnen leiden dat in die periode de arbeidsomstandigheden, door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, voor hem zodanig waren dat, met het oog op de (dreiging van) psychische of lichamelijke klachten, van hem redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden zou verrichten. Hierbij verdient aantekening dat de werknemer in een zodanig geval van "situatieve arbeidsongeschiktheid" in beginsel gehouden is alle medewerking te verlenen aan inspanningen die erop gericht zijn de oorzaken daarvan weg te nemen. De werknemer behoudt dan ingevolge art. 7:628 BW zijn recht op loon.
19. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] niet aannemelijk kunnen maken dat sprake is geweest van voor rekening van De Hout Bolbloemen komende omstandigheden als gevolg waarvan [eiseres] het werk niet heeft kunnen hervatten. Vast staat in ieder geval dat De Hout Bolbloemen op advies van de bedrijfarts heeft getracht middels mediation een oplossing voor de gerezen problematiek te vinden, en in zoverre kan niet worden gezegd dat De Hout Bolbloemen zich aan haar verantwoordelijkheid als werkgever heeft onttrokken. Blijkens het schrijven van de NMI-mediator R. Zonneveld van 6 november 2006 is deze poging evenwel mislukt omdat het geschil tussen partijen onoverbrugbaar bleek. Op basis van de voorhanden zijnde gegevens valt voor de kantonrechter niet na te gaan wat zich precies heeft verzet tegen een voor beide partijen aanvaardbare oplossing, maar wat daarvan verder ook zij, namens De Hout Bolbloemen is na het mislukken van de mediation-poging aan [eiseres] wel aangegeven dat voor wat haar betreft er geen beletselen waren voor een werkhervatting (de brief van 3 november 2006, productie 5 bij de inleidende dagvaarding) en dat zij bereid was om te bemiddelen in het conflict dat [eiseres] had met een collega (faxbericht d.d. 7 november 2006, productie 8 bij de inleidende dagvaarding). [eiseres] heeft vervolgens geweigerd om weer aan het werk te gaan, stellende dat de verhoudingen zo gespannen zijn dat werkhervatting binnen de kortste keren weer tot grote spanningen en arbeidsongeschiktheid zal leiden (brief van 6 november 2006, productie 7 bij de inleidende dagvaarding), doch zij heeft een en ander niet althans onvoldoende toegelicht of onderbouwd, ook niet nadat dit door De Hout Bolbloemen specifiek was gevraagd (zie onder meer voornoemd faxbericht van 7 november 2006). [eiseres] heeft dan ook naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende duidelijk gemaakt waarom van haar niet kon worden gevergd om weer aan het werk te gaan zodat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:628 BW.
20. Gelet op het vorenstaande komt de onderhavige vordering niet voor toewijzing in aanmerking en dient [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.
De beslissing
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, die tot heden voor De Hout Bloembollen worden vastgesteld op een bedrag van € 900,00 voor salaris van de gemachtigde van De Hout Bloembollen, waarover [eiseres] geen BTW verschuldigd is.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 8 september 2008 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter