Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF9913

Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.810248-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewijs steunt in belangrijke mate op de verklaring van een getuige, die tevens medeverdachte is. Ter terechtzitting beroept de getuige zich op zijn verschoningsrecht. De rechtbank volgt de lijn van de Hoge Raad en gebruikt de door de getuige bij de politie afgelegde verklaring, nu deze in voldoende mate wordt gesteund door ander bewijs.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector straf Parketnummer : 14/810248-08 (P) Datum uitspraak : 17 september 2008 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: [VERDACHTE], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode en woonplaats] gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag. 1. Het onderzoek ter terechtzitting Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 03 september 2008. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, en door de verdachte naar voren is gebracht. 2. De tenlastelegging Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging op grond van artikel 313 Wetboek van Strafvordering is toegelaten, ten laste gelegd, dat 1. hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 27 mei 2008 in de gemeente Enkhuizen, in ieder geval in het arrondissement Alkmaar, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd aan [getuige] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of metamfetamine en/of amfetamine, zijnde MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of metamfetamine en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 2. hij op of omstreeks 28 mei 2008 in de gemeente Enkhuizen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1018 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of en/of MDA en/of MDEA en/of metamfetamine en/of amfetamine, zijnde MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of metamfetamine en/of amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. 3. De voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 4. De bewijsmotivering A. De rechtbank stelt de volgende feiten vast. Naar aanleiding van het vermoeden dat [getuige] in speed dealt, wordt de woning van [getuige] geobserveerd en wordt er een telefoontap op de bij [getuige] in gebruik zijnde telefoonaansluiting [telefoonnummer] geplaatst. Uit de gesprekken op de lijn van [getuige] blijkt dat hij een aantal malen contact heeft met ene [Verdachte] met het nummer [telefoonnummer], waarbij er diverse afspraken worden gemaakt om bij die [Verdachte] langs te gaan. Veelal wordt in de gesprekken door [getuige] gevraagd “Ben je tuus?” waarop [Verdachte] zegt dat [getuige] “langs kan komen” . Teneinde de identiteit en de verblijfplaats van deze [Verdachte] te achterhalen, worden de gesprekken van het nummer [telefoonnummer] voor een periode van 2 tot 16 mei 2008 opgenomen en afgeluisterd. Uit de afgeluisterde gesprekken komt naar voren dat verdachte de gebruiker van dit nummer is . Op 4 mei 2008 heeft verdachte een gesprek met zijn zus. Verdachte zegt niet te kunnen komen, aangezien hij ‘zit te wachten op nieuwe handel. Als die rotzooi voor elkaar is’ dan komt hij 100%. Vervolgens zegt verdachte zijn ‘geld niet te kunnen missen’. Ongeveer anderhalf uur later wordt verdachte gebeld door [getuige] met de vraag ‘of hij tuus is’, waarna zij afspreken dat [getuige] langs komt . Op 28 mei 2008 omstreeks 19:34 uur wordt door verdachte naar [getuige] gebeld dat hij ‘kan komen’. Twee uur later belt [getuige] naar verdachte dat hij er aan komt. Om 21:55 uur komt [getuige] aan bij de woning van verdachte en hij vertrekt na ongeveer 10 minuten. [getuige] wordt hierop aangehouden en hij blijkt in het bezit te zijn van ongeveer 70 gram poeder bevattende amfetamine . Om 23:09 uur van diezelfde dag wordt binnengetreden in de woning van verdachte. Ten tijde van het binnentreden gooit verdachte een Albert Heijn-tas met daarin 1018 gram amfetamine door het raam naar buiten. Na te zijn aangehouden, geeft verdachte toestemming voor een doorzoeking in zijn woning. In de woning van verdachte worden, naast gebruikersartikelen, de navolgende zaken aangetroffen: weegschaal met poederrestanten, mixer en bak met poederrestanten en een pot met opschrift magnesiumsulfaat. Volgens het “Drugs Gerelateerd Chemicaliën Informatie Systeem” van het Nederlands Forensisch Instituut is deze stof bekend als droogmiddel / watervrij maken bij sommige syntheseroutes van amfetamine en andere drugs. B. Behandeling van de verweren van de verdediging Onrechtmatig binnentreden en onrechtmatig aanhouden van verdachte De raadsman van verdachte heeft allereerst gesteld dat de verdachte van feit 2 dient te worden vrijgesproken, nu het bewijs onrechtmatig is verkregen. De verbalisanten zijn op 28 mei 2008 binnengetreden in de woning van de verdachte zonder de daartoe vereiste machtiging op grond van artikel 2 van de Algemene Wet op het binnentreden en de verdachte is buiten heterdaad aangehouden, terwijl de daarvoor vereiste toestemming van de officier van de justitie ontbrak. De rechtbank overweegt dat dergelijke verzuimen aan de orde kunnen worden gesteld bij het verhoor door de rechter-commissaris naar aanleiding van het verzoek van de officier van justitie als bedoeld in artikel 59a, tweede lid, Wetboek van Strafvordering. Namens de verdachte zijn bij het verhoor door de rechter-commissaris geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot de aanhouding en inverzekeringstelling. De rechter-commissaris heeft op 30 mei 2008 de inverzekeringstelling niet onrechtmatig geoordeeld. Tegen het oordeel van de rechter-commissaris dat het verleende bevel tot inverzekeringstelling niet onrechtmatig is, staat geen hogere voorziening open. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken zou op onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting opnieuw of alsnog een beroep zou kunnen worden gedaan op verzuimen bij de inverzekeringstelling die aan de rechter-commissaris zijn of hadden kunnen worden voorgelegd. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van verdachte. Getuigenverklaring [getuige] [getuige] heeft bij de politie belastend verklaard over het verkopen van amfetamine door verdachte. Op 29 mei 2008 verklaart [getuige] als volgt: ‘De amfetamine koop ik van [Verdachte], die woont aan [adres] te [woonplaats]. Ik koop bij [Verdachte] gemiddeld 1 ons of een half ons. Dit gaat zo in zijn werk. Ik bel [Verdachte] met de vraag “of hij tuus is”, en als verdachte zegt dat dat zo is, dan weet ik dat hij speed op voorraad heeft. Ik gebruik het liefst zo weinig mogelijk woorden. Ik bel [Verdachte] ook nooit voor andere dingen. Dus als ik bel, dan weet [Verdachte] wat ik nodig heb en wil kopen. Ik betaal bij [Verdachte] 3,5 euro per gram. Dat is voor natte speed. Dat ik ben aangehouden kwam ik dus net bij [Verdachte] vandaan en had voor eigen gebruik bij mij’ . [getuige] is op verzoek van de raadsman van verdachte ter terechtzitting opgeroepen als getuige. [getuige] - tevens medeverdachte van verdachte - heeft zich ter terechtzitting op zijn verschoningsrecht beroepen en geen antwoord gegeven op inhoudelijke vragen. De raadsman stelt dat, nu hij en zijn cliënt niet de gelegenheid hebben gehad de getuige inhoudelijk te ondervragen, de door [getuige] bij de politie afgelegde verklaring – welke verklaring voor de bewezenverklaring van doorslaggevende betekenis is – niet tot het bewijs kan dienen. De raadsman heeft hierbij gewezen op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over dit onderwerp. Volgens de raadsman gaat deze (supranationale) jurisprudentie vóór op de jurisprudentie die de Hoge Raad op dit punt hanteert. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank overweegt dat zij de door medeverdachte [getuige] afgelegde, belastende verklaringen voor het bewijs kan en zal gebruiken. Hiertoe wordt gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2006 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder het kenmerk LJN AV 1633) waarin het volgende is overwogen: “4.6. (…) (i) In het licht van het EVRM is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voorzover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde de verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd en in het bijzonder niet onverenigbaar met art. 6, eerste lid en derde lid aanhef en onder d, EVRM. (ii) Van onverenigbaarheid als onder (i) bedoeld is in ieder geval geen sprake indien de verdediging in enig stadium van het geding, hetzij op de terechtzitting hetzij daarvoor, de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. De enkele omstandigheid dat een getuige die voor een rechter is opgeroepen en aldaar is verschenen, weigert een verklaring af te leggen, brengt niet mee dat inbreuk wordt gemaakt op het door art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM gewaarborgde recht (vgl. HR 1 februari 1994, NJ 1994, 427).” De rechtbank sluit zich aan bij de in voornoemd arrest neergelegde jurisprudentie-lijn. Van een schending van artikel 6 EVRM is in dit geval geen sprake nu de verdachte en zijn raadsman in de gelegenheid zijn gesteld de getuige [getuige] te ondervragen. De enkele weigering van deze getuige om ter terechtzitting te verklaren, brengt, gelet op de hierboven aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad, geen inbreuk mee op het ondervragingsrecht. Daarbij komt dat de verklaring van [getuige] wordt gesteund door andere bewijsmiddelen, namelijk de uitgewerkte tapgesprekken tussen verdachte en [getuige] en verdachte en zijn zus zoals hierboven weergegeven. In deze situatie zal de rechtbank de verklaringen van [getuige], zoals afgelegd bij de politie, gebruiken voor het bewijs. De rechtbank acht de verklaring van [getuige] betrouwbaar, nu deze zeer gedetailleerd is. Hoewel de officier van justitie ter terechtzitting de tenlastelegging in die zin heeft gewijzigd dat 28 mei 2008 uit de tenlastegelegde handelsperiode is geschrapt, dragen de feiten zoals die zich hebben voorgedaan op 28 mei 2008 en de daarmee overeenstemmende verklaring van de getuige, bij aan de objectieve betrouwbaarheid van de getuige en de overtuiging van de rechtbank. Ten eerste heeft de getuige verklaard dat hij op 28 mei 2008 de bij hem aangetroffen amfetamine bij verdachte heeft gekocht. Ten tweede is bij verdachte op die dag 1018 gram van een materiaal bevattende amfetamine aangetroffen. Deze hoeveelheid kan naar het oordeel van de rechtbank niet voor persoonlijk gebruik bestemd zijn. C. Beoordeling van de tenlastelegging De rechtbank acht op grond van de door [getuige] bij de politie afgelegde verklaring en de uitgewerkte tapgesprekken tussen verdachte en [getuige] en tussen verdachte en zijn zus, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 april 2008 tot en met 27 mei 2008 meermalen telkens opzettelijk amfetamine heeft verkocht aan [getuige]. De rechtbank volgt de raadsman niet in het betoog dat de taps tussen verdachte en [getuige] voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn. Uit de uitgewerkte taps volgt naar het oordeel van de rechtbank onomstotelijk dat er een afspraak wordt gemaakt tussen [getuige] en verdachte, in die zin dat [getuige] bij verdachte langs zal gaan. De rechtbank acht geen andere uitleg mogelijk dan dat [getuige] bij verdachte langsging voor het kopen van amfetamine, mede bezien in het licht van de – door de rechtbank als betrouwbaar geachte – verklaring van [getuige] bij de politie, dat hij verdachte nooit voor iets anders belde dan voor het kopen van amfetamine . Daarbij komt dat naar het oordeel van de rechtbank de verdachte over het gesprek met zijn zus ter terechtzitting geen afdoende verklaring heeft gegeven. De rechtbank acht onaanneme-lijk dat dit gesprek ging over het terugbetalen van een lening aan zijn zus, zoals verdachte heeft verklaard. De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 september 2008 en het verrichte narcoticaonderzoek wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 28 mei 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 1018 gram van een materiaal bevattende amfetamine. D. Bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 1 april 2008 tot en met 27 mei 2008 in de gemeente Enkhuizen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht aan [getuige] een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine; 2. hij op 28 mei 2008 in de gemeente Enkhuizen opzettelijk aanwezig heeft gehad 1018 gram van een materiaal bevattende amfetamine. 5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op: 1. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. 2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. 6. De strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar omdat niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit. 7. De strafoplegging A. De eis van de officier De officier van justitie heeft gerequireerd tot oplegging van een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van 2 jaar. De officier rekent het de verdachte zwaar aan dat hij heeft bijgedragen aan het in stand houden van het drugscircuit in Enkhuizen. B. Het standpunt van de verdediging Aangezien verdachte zich niet eerder heeft moeten verantwoorden voor een Opiumwetdelict pleit de verdediging voor een aanzienlijk kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf, namelijk een onvoorwaardelijk deel dat (nagenoeg) gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast kan dan nog een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. C. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen: Verdachte heeft niet alleen een grote hoeveelheid amfetamine (speed) voorhanden gehad, maar heeft zich tevens gedurende bijna twee maanden schuldig gemaakt aan het verkopen hiervan. Speed is een harddrug die zeer schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Door te handelen in speed heeft verdachte bewust bijgedragen aan het in stand houden van een crimineel circuit waarin winst wordt gemaakt met de handel in harddrugs. Bovendien leidt het gebruik van en de handel in dergelijke verdovende middelen direct en indirect tot vele andere vormen van criminaliteit en veroorzaakt dit aldus aanzienlijke overlast voor de samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen ook hieraan bijgedragen. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 29 mei 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van de Opiumwet is veroordeeld, maar wel reeds eerder ter zake van vermogensdelicten tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren. - het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 25 augustus 2008 van L. Rademaker, reclasseringswerkster verbonden aan Brijder Verslavingszorg. Uit dit rapport blijkt onder meer dat verdachte op het moment weinig responsief is ten opzichte van hulpverlening. Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting artikel 2 onder B Opiumwet, zoals op 15 september 2000 vastgesteld door het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS). Voor het met enige regelmaat verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand gedurende meer dan een maand, doch minder dan 3 maanden, is het oriëntatiepunt 6 maanden gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken noch ziet zij - gelet op het ontbreken van een hulpvraag aan de kant van verdachte - aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank is aldus van oordeel dat oplegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden op haar plaats is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing berust op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 9. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ aangeduid, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek ‘Strafbaarheid van het bewezenverklaarde’ vermelde strafbare feiten. Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar. Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 maanden. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Dit vonnis is gewezen door mr. N.O.P. Roché, voorzitter, mr. M. Lolkema en mr. A.E. Merkus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Kramer, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2008