Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF9964

Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/958
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoeker heeft verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen bouwwerken, die geplaatst zijn zonder bouwvergunning. Volgens verweerder is er sprake van een concreet uitzicht op legalisatie, zodat kan worden afgezien van handhavend optreden. Verweerder heeft hierbij gewezen op het feit dat een bouwvergunning is aangevraagd. Deze aanvraag is in behandeling en de vrijstellingsprocedure op grond van artikel 17 Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt binnenkort opgestart. Ten tijde van afwijzen van het verzoek om handhavend optreden was alleen de bouwaanvraag ingediend. Verweerder had nog niet op grond van artikel 18 Wet op de Ruimtelijke Ordening besloten tot toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Hierdoor is onvoldoende concreet zicht op legalisatie. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector bestuursrecht Registratienummer: 08 / 958 GEMWT V1 V uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht in het geschil tussen: Verzoeker, wonende te X, verzoeker, en Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Almelo, gevestigd te Almelo, verweerder. Derde belanghebbende: Derde belanghebbende, gevestigd te Y, gemachtigde: A. 1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft Besluit van verweerder van 26 mei 2008 / 1 juli 2008 met kenmerk 2008/16131. 2. Procesverloop Bij bezwaarschrift van 25 juli 2008 heeft verzoeker tegen het besluit van 26 mei 2008 / 1 juli 2008 met kenmerk 2008/16131 bezwaar gemaakt. Eiser heeft de gronden van bezwaar aangevuld bij brief van 23 augustus 2008. Bij verzoekschrift van 23 augustus 2008 is aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft hierop een verweerschrift ingediend. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 8 oktober 2008, waar verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigden [B en C]. Namens [derde belanghebbende] is [gemachtigde] verschenen. De zitting heeft gedeeltelijk aan de [adres verzoeker] plaatsgevonden. Van de openbare zitting is proces-verbaal opgemaakt. 3. Overwegingen Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd. Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter. Gelet hierop dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen ten aanzien van het besluit van 26 mei 2008 / 1 juli 2008, inhoudende de afwijzing van het verzoek om handhaving van 3 maart 2008. Het verzoek om handhaving betreft het plaatsen van een aantal gebouwen. De gebouwen zijn nodig om -in afwachting van het realiseren van definitieve bedrijfsgebouwen- de bedrijfsactiviteiten van [D] door te laten gaan. De plaatsing van de gebouwen is volgens verzoeker echter in strijd met het bestemmingsplan. Hieromtrent wordt het volgende overwogen. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek Verweerder heeft gesteld dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent als volgt. Uit de gedingstukken is gebleken dat verzoeker al op 3 maart 2008 heeft verzocht om handhavend op te treden tegen de gebouwen, die zonder vergunning zijn geplaatst. Verweerder heeft hierop gereageerd per brief van 26 maart 2008. Verweerder heeft hierbij gewezen op de bouwaanvraag die op 7 februari 2008 is ingediend. Hierdoor bestaat mogelijk concreet zicht op legalisatie. De bouwaanvraag is hierna aangevuld op 14 april 2008. Bij besluit van 26 mei 2008 / 1 juli 2008 heeft verweerder beslist op het verzoek om handhaving. Hierbij is aangegeven dat er sprake is van concreet zicht op legalisatie. Tegelijkertijd met het indienen van de gronden van bezwaar heeft verzoeker op 23 augustus 2008 het verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Ten tijde van het indienen van dit verzoek was inmiddels ruim vijf maanden sprake van een illegale situatie. Verweerder moet hiertegen in beginsel handhavend optreden of de situatie legaliseren. Van legalisatie is het tot op heden niet gekomen. Een plicht om handhavend op te treden impliceert dat dit zo spoedig mogelijk gebeurt. Indien een mogelijke legalisatie op zich laat wachten, is daarmee het spoedeisend belang gegeven om, indien nodig, een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker heeft dan ook een spoedeisend belang. Een verzoek om voorlopige voorziening kan worden gedaan door de indiener van het bezwaarschrift (artikel 8:81, derde lid, Awb). De derde belanghebbende heeft echter gesteld dat verzoeker geen zicht heeft op de bouwwerken. De voorzieningenrechter begrijpt deze grief zo dat verzoeker geen belang zou hebben bij het verzoek om handhaving. Wil een natuurlijk persoon kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb, dan moet er sprake zijn van een eigen, objectief bepaalbaar, actueel, persoonlijk en rechtstreeks belang. In de jurisprudentie zijn deze criteria nader uitgewerkt. Indien er sprake is van een besluit dat een verzoek om handhavend op te treden tegen illegaal opgerichte bouwwerken afwijst, is een natuurlijk persoon in de hoedanigheid van bewoner belanghebbende bij een dergelijk besluit indien er is voldaan aan het nabijheidscriterium, waarbij het zichtcriterium weliswaar een hulpmiddel maar niet doorslaggevend is. De voorzieningenrechter heeft ter plaatse geconstateerd dat verzoeker vanuit zijn tuin zicht heeft op de gebouwen. Verzoeker is daardoor aan te merken als belanghebbende. Verzoeker is ontvankelijk in zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Ten aanzien van de verdere inhoudelijke beoordeling van het verzoek Niet in geschil is -en de voorzieningenrechter gaat daar ook van uit- dat voor de gebouwen een bouwvergunning is vereist, maar dat deze niet is verstrekt. Hiermee staat vast dat er sprake is van overtreding van een wettelijke voorschrift. Verweerder heeft de bevoegdheid om tegen de overtreding op te treden. Volgens vaste jurisprudentie zal -gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving- in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In gevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1984” rust op het perceel de bestemming “Agrarisch gebied”. Deze gronden zijn aangewezen voor: • de uitoefening van de landbouw; • de exploitatie en vestiging van volwaardige agrarische bedrijven zulks met behoud van de mogelijkheid van intensivering schaalvergroting van agrarische bedrijven; • behoud en/of herstel van de natuurwaarden, kultuurwaarden, alsmede de relaties tussen de natuur- en kultuurwaarden, zulks met behoud van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw; • extensieve recreatie. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die ter plaatse nodig zijn in het kader van het agrarisch grondgebruik (artikel 7 lid A van bestemmingsplan “Buitengebied 1984”). De derde belanghebbende heeft op een perceel met bestemming “Agrarisch gebied” gebouwen geplaatst. De plaatsing van gebouwen is in strijd met artikel 7 lid A van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1984”. Voor het verlenen van een bouwvergunning voor de plaatsing van deze gebouwen is een vrijstelling van het bestemmingsplan vereist. Verweerder heeft in dat kader gesteld dat hij voornemens is om vrijstelling te verlenen op grond van artikel 17 Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO). Hierdoor is volgens verweerder sprake van een concreet uitzicht op legalisatie, zodat kan worden afgezien van handhavend optreden. Verweerder heeft hierbij gewezen op het feit dat een bouwvergunning is aangevraagd. Deze aanvraag is in behandeling en de vrijstellingsprocedure wordt binnenkort opgestart. Voor de beoordeling of verweerder zich op het standpunt kon stellen dat sprake is van concreet zicht op legalisatie zijn de feiten en omstandigheden van belang zoals deze bestonden op het moment dat de beslissing tot stand is gekomen. Het moment waarop de beslissing tot stand is gekomen staat echter niet vast. De beslissing waar het verzoek betrekking op heeft, is gedateerd op 26 mei 2008. Verder bevindt zich bij de gedingstukken een kopie van de beslissing waarop een stempel is geplaatst met daarop vermeld “ontvangen 01.07.08”. Ter zitting is gebleken dat verweerder een exemplaar van het besluit heeft waarop, naar de voorzieningenrechter aanneemt, de hiervoor vermelde stempel is weggelakt en is vervangen door een stempel met de tekst “verzonden 01.07.08”. Ter zitting heeft verweerder een nadere toelichting gegeven. Verweerder heeft gesteld dat de brief is opgesteld op 26 mei 2008. Vervolgens is de brief op 1 juli 2008 voorgelegd aan [E]. Deze heeft het besluit op dezelfde dag genomen, waarna het besluit is verzonden. De voorzieningenrechter gaat uit van de lezing van verweerder en neemt vooralsnog aan dat het besluit waar het verzoek betrekking op heeft, is genomen op 1 juli 2008. De bouwaanvraag voor de gebouwen is, nadat deze ter aanvulling van de gegevens was teruggezonden, op 14 april 2008 (opnieuw) door verweerder ontvangen. Op grond van artikel 46, derde lid, Woningwet wordt een aanvraag voor een bouwvergunning, die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling zoals bedoeld in onder andere artikel 17 WRO, geacht mede een verzoek om een vrijstelling in te houden. In artikel 18 WRO is bepaald dat Burgermeester en wethouders zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot vrijstelling als bedoeld in artikel 17 WRO, beslissen of toepassing zal worden gegeven aan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Indien besloten wordt dit niet te doen wordt de vrijstelling geweigerd. Het staat vast dat op 1 juli 2008 verweerder nog niet had besloten tot toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Op 1 juli 2008 bestond dan ook onvoldoende concreet zicht op legalisatie. Gelet op het voorgaande kan het verzoek om voorlopige voorziening worden toegewezen als na te melden. De voorzieningenrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb te bepalen dat het door verzoeker betaalde griffierecht van € 145,-- door verweerder wordt vergoed. 4. Beslissing De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo, Recht doende: - wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het besluit van verweerder van 1 juli 2008, inhoudende de afwijzing van het verzoek om handhaving tegen het plaatsen van gebouwen zonder een bouwvergunning aan de [straat] (kenmerk 2008/16131), tot zes weken nadat op het bezwaar van verzoeker zal zijn beslist; - bepaalt dat de gemeente Almelo aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 145,-- vergoedt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. Aldus gegeven door mr. R.J. Jue, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Lambers als griffier en in het openbaar uitgesproken op Afschrift verzonden op IL