Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG0041

Datum uitspraak2008-10-16
Datum gepubliceerd2008-10-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/500258-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het DNA-profiel van het DNA-materiaal dat zich bevond op jas van het slachtoffer en op een muts die in de omgeving van de plaats van de overval is aangetroffen, kan afkomstig zijn van verdachte. Dit volgt uit de vaststelling dat het DNA-profiel van verdachte een zogeheten “match” oplevert met het profiel van de aangetroffen sporen. De in deze zaak uitgebrachte rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) geven echter geen uitsluitsel over de vraag of het aangetroffen DNA-materiaal, bloed en cellen, daadwerkelijk van verdachte afkomstig is. Op basis van alleen de zeldzaamheid van het matchende DNA-profiel kan geen uitspraak worden gedaan over de herkomst van het spoor. Een (kans)uitspraak over de herkomst van het spoor op basis van alleen DNA-bewijs (de frequentie van voorkomen van het matchende DNA-profiel) kan alleen worden gedaan wanneer het totaal aantal potentiële daders bekend is. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor. Nu ook overigens geen bewijsmiddelen voorhanden zijn die verdachte in relatie brengen tot het hem verweten misdrijf, dient hij daarvan te worden vrijgesproken. PROMIS


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector strafrecht parketnummer: 11/500258-08 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 oktober 2008 in de strafzaak tegen [Verdachte] Geboren in 1956, wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in P.I. Breda - HvB De Boschpoort. Raadsvrouwe mr. H.J. Roks, advocaat te Breda 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 oktober 2008, waarbij de officier van justitie, mr. D.E.J. Matheijs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: Feit 1: Op 27 september 2005, samen met een ander, een diefstal met geweld heeft gepleegd; Feit 2: Op 28 mei 2008 in Nederland verbleef terwijl hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 Het standpunt van de officier van justitie Mr. D.E.J. Mattheijs acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten op de tenlastelegging heeft gepleegd. Ten aanzien van feit 1 baseert hij zich daarbij op het DNA-materiaal, dat zich bevond op de jas van het slachtoffer en op een muts die in de omgeving van de plaats van de overval is aangetroffen. Nu uit onderzoek is gebleken dat dit DNA van één persoon afkomstig is en de verdachte heeft toegegeven dat de muts van hem is, staat vast dat verdachte aan de overval heeft meegedaan. De onderzoeker heeft immers tevens vastgesteld dat de bloedvlek op de jas van aangever is aangebracht terwijl dit bloed vochtig, en dus vers, was. Het is dan ook niet aannemelijk dat bloed van verdachte, nadat het eerst is opgedroogd, op de jas van aangever is terechtgekomen. Hij wijst er voorts op dat DNA-materiaal gelijkend op dat van verdachte bij meerdere inbraken is aangetroffen, in de omgeving van de woonplaats van verdachte. Ook feit 2 kan naar de mening van de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen nu verdachte heeft erkend dat hij ongewenst is verklaard, de beschikking tot ongewenstverklaring zich eveneens in het dossier bevindt en verdachte voor ditzelfde soort feit al meermalen is veroordeeld. 4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van het eerste feit niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. Verdachte heeft steeds ontkend de overval te hebben gepleegd. Hij is sinds 2002 niet meer in Dordrecht geweest. Weliswaar heeft hij niet ontkend, dat hij de op de plaats van de overval aangetroffen muts kan hebben gedragen, maar hij is zijn muts ongeveer een maand voorafgaand aan de overval kwijt geraakt. Hij heeft zich bij deze erkenning bovendien moeten baseren op de beschrijving die de politie hem van die muts heeft gegeven. De politie heeft hem de muts, of afbeeldingen daarvan, nooit getoond zodat hij niet zeker weet dat de politie het over zijn muts heeft. Op zijn eigen muts was verdachtes opgedroogde bloed aanwezig, afkomstig uit een verwonding die hem lang voor 27 september 2005 in Breda door een ander persoon was toegebracht. Voorstelbaar is dat dit bloed op de muts tijdens de overval en de vechtpartij die kennelijk heeft plaatsgevonden, weer vochtig is geworden en toen op de jas van aangever terecht is gekomen. Er is derhalve een alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van DNA-materiaal gelijkend op dat van verdachte op de plaats van de overval. Met betrekking tot het tweede feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Daarbij wordt wel opgemerkt dat verdachte de indruk had niet uit Nederland te hoeven vertrekken omdat hij bij een eerdere aanhouding niet Nederland werd uitgezet. Hij heeft inmiddels herziening van zijn verblijfspositie gevraagd. 4.3 Het oordeel van de rechtbank Feit 1: De overval van 27 september 2005 De rechtbank komt tot het oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs van de schuld van verdachte aan de overval op 27 september 2005 niet voorhanden is. In dit verband stelt de rechtbank allereerst vast dat het DNA-materiaal, dat zich bevond op de jas van het slachtoffer en op een muts die in de omgeving van de plaats van de overval is aangetroffen, gelet op het daarin aangetroffen DNA-profiel afkomstig kan zijn van verdachte. Dit volgt uit de vaststelling dat het DNA-profiel van verdachte een zogeheten “match” oplevert met het profiel van de aangetroffen sporen. De in deze zaak uitgebrachte rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) geven echter geen uitsluitsel over de vraag of het aangetroffen DNA-materiaal, bloed en cellen, daadwerkelijk van verdachte afkomstig is. De rechtbank memoreert in dit verband de algemene uitleg die door het NFI wordt gegeven, ondermeer in haar uitgave “De essenties van forensisch DNA-onderzoek, deel 8, Interpretatie van DNA-bewijs III, de context van de berekende frequentie.” (NFI, 2008). Deze algemene uitleg houdt in, dat op basis van alleen de zeldzaamheid van het matchende DNA-profiel geen uitspraak kan worden gedaan over de herkomst van het spoor. Een (kans)uitspraak over de herkomst van het spoor op basis van alleen DNA-bewijs (de frequentie van voorkomen van het matchende DNA-profiel) kan alleen worden gedaan wanneer het totaal aantal potentiële daders bekend is. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor. De vraag of er nog ander bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij dit feit bestaat, moet ontkennend worden beantwoord. Het in dit verband door de officier van justitie aangedragen bewijs, de erkenning van verdachte dat de op de plaats van de overval zijn muts was, houdt geen stand nu de gestelde erkenning door verdachte niet als zodanig kan worden opgevat. Ter terechtzitting heeft de verdachte bevestigd een muts te hebben gehad zoals die hem door de politie is beschreven en daarbij, in tegenstelling tot zijn verklaring bij de politie, verklaard dat het zijn muts was. Daarnaast heeft verdachte echter aangegeven niet zeker te weten dat het zijn muts was, omdat de politie hem de muts niet heeft kunnen tonen. Ook konden hem geen foto’s van de muts worden getoond omdat deze niet waren gemaakt. Voorts heeft verdachte opgemerkt dat hij meer van dergelijke mutsen had gezien, omdat deze in Nederland algemeen verkrijgbaar waren. Tenslotte heeft hij benadrukt dat hij de muts al begin september 2005 kwijt was en dat hij niet bij de overval of zelfs in Dordrecht is geweest. De rechtbank heeft tegen deze achtergrond niet kunnen vaststellen dat aan de enkele mededeling van verdachte dat de muts van hem was, meer gewicht moet worden toegekend dan aan zijn meermaal herhaalde verklaring dat hij dit niet zeker wist. Nu ook overigens geen bewijsmiddelen voorhanden zijn die verdachte in relatie brengen tot het hem verweten misdrijf, dient hij daarvan te worden vrijgesproken. Feit 2: verblijf als ongewenst vreemdeling Op 28 mei 2008 werd de verdachte in Breda rechtmatig aangehouden in verband met de tegen hem gerezen verdenking terzake de in het voorgaande besproken overval1. Bij die gelegenheid heeft de politie tevens vastgesteld dat verdachte als ongewenst vreemdeling niet gerechtigd was in Nederland te verblijven2. Verdachte verklaarde ter terechtzitting van 2 oktober 2008 dat hij in Nederland verblijf heeft gehad bij zijn vrouw en kinderen en hier te lande heeft gewerkt. Hij stelde in dit verband nooit daadwerkelijk te zijn uitgezet, maar er van op de hoogte te zijn dat hij ongewenst was verklaard en aldus niet gerechtigd was in Nederland te verblijven. Uit deze bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte in strijd met de wet in Nederland verblijf heeft gehouden. 4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op of omstreeks 28 mei 2008 in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het volgende strafbare feit op: Feit 2 ALS VREEMDELING IN NEDERLAND VERBLIJVEN, TERWIJL HIJ WEET, DAT HIJ OP GROND VAN EEN WETTELIJK VOORSCHRIFT TOT ONGEWENSTE VREEMDELING IS VERKLAARD 6 De strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 7 De strafoplegging 7.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden. Hij heeft in dit verband toegelicht dat de eis voor feit 1 een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden zou dienen te zijn. 7.2 Het standpunt van de verdediging Verdediging heeft voor zover thans relevant, opgemerkt dat de omstandigheid dat de overheid verdachte niet actief heeft uitgezet en hem zelfs een burgernummer heeft toegekend, de vraag oproept in hoeverre een bestraffing enig doel kan dienen. 7.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft zich niet gehouden aan de op hem rustende verplichting Nederland te verlaten. Hij is voor soortgelijke vergrijpen reeds meermalen veroordeeld tot gevangenisstraf, maar heeft ook ter terechtzitting van 2 oktober 2008 aangegeven in Nederland te willen blijven. De oriëntatiepunten die in dit verband door de rechtbanken worden gehanteerd houden in dat een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden wordt opgelegd. Wanneer verdachte na de veroordeling niet actief aan vertrek uit Nederland heeft gewerkt en na een periode van tenminste zes maanden weer in Nederland wordt aangetroffen, wordt telkens een verhoging van de strafmaat met een maand gevangenisstraf toegepast. De rechtbank ziet in de omstandigheden van deze zaak aanleiding een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden op te leggen. 8 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde. 9 De beslissing De rechtbank: verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart bewezen dat de verdachte het overige ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.4 van dit vonnis; verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert; verklaart verdachte strafbaar; veroordeelt de verdachte wegens dat feit tot: * een GEVANGENISSTRAF voor de duur van VIER (4) MAANDEN; beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; heft op het bevel voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang. Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Duinhof, voorzitter, mr. B.M.R.M. Edelhauser - van Vlijmen en mr. E.H. van der Steeg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Herlaar griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 oktober 2008. Mr. B.M.R.M. Edelhauser - van Vlijmen en mr. E.H. van der Steeg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. BIJLAGE I: De tenlastelegging 1. hij op of omstreeks 27 september 2005 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (schouder)tas met daarin een portemonnee en/of een geldbedrag en/of een rijbewijs en/of één of meerdere pasje(s) en/of een groene kaart (van een Citroën Berlingo met kenteken [kenteken]) en/of foto's en/of een (mobiele) telefoon en/of één of meerdere sleutel(s) en/of een paraplu, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) - zakelijk weergegeven - - een (grijze) pijp (van ongeveer 40 cm) boven zijn/hun hoofd heeft/hebben gehouden en daarbij heeft/hebben gezegd 'dit is een overval, geef geld' en/of - bij die [slachtoffer] op de rug is/zijn gesprongen en/of - aan de (schouder)tas van die [slachtoffer] heeft/hebben getrokken en/of - die [slachtoffer] bij de benen heeft/hebben gepakt en die [slachtoffer] (vervolgens) op de grond heeft/hebben gegooid en/of - op de benen, althans het lichaam van die [slachtoffer] is/zijn gaan zitten en/of - die [slachtoffer] in het kruis heeft/hebben gegrepen en/of - zijn/hun armen om de nek van die [slachtoffer] heeft/hebben geklemd en die [slachtoffer] (vervolgens) in een wurggreep heeft/hebben gehouden; 2. hij op of omstreeks 28 mei 2008 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard; 1 Het proces-verbaal van aanhouding van 28 mei 2008, opgenomen op pagina 14 en 15 van het proces-verbaal PL1810/108255, van de Politie Zuid-Holland-Zuid, d.d. 16 augustus 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 97. 2 Het faxbericht van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 3 juni 2008, houdende afschrift van het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 2 december 1998, houdende ongewenst verklaring van verdachte, opgenomen op pagina 47 tot en met 53 van het in noot 1 genoemde proces-verbaal van politie.